De inlichtingendienst van de Koninklijke Landmacht probeerde tijdens de Koude Oorlog een beeld te krijgen van de intenties en mogelijke aanvalsplannen over land van het Warschaupact. Door meerdere oorzaken bleef dat een ingewikkelde opdracht, zowel in de tijd van de Rijn-IJssellinie als na de realisering van de voorwaartse NAVO-verdediging. Hoeveel divisies hadden de Sovjet-Unie en haar bondgenoten werkelijk en op welke manier zouden zij eventueel tactische kernwapens inzetten? Hoewel de informatie niet volledig is, blijkt uit de archieven dat de analyses van de MID en later de LAMID enkele continuïteiten bevatten over het verwachte militaire optreden van de Sovjet-Unie en het Warschaupact richting West-Europa tot einde jaren 80.

Gedurende de Koude Oorlog overheerste aan NAVO-zijde de vrees dat als het tot een oorlog met het Warschaupact zou komen, het bondgenootschap niet in staat zou zijn de vijandelijke numerieke overmacht met conventionele middelen te stoppen en dat het daarom al in een zeer vroeg stadium zou moeten overgaan tot het inzetten van tactische nucleaire wapens. Een wereldwijd nucleair Armageddon zou dan waarschijnlijk niet te voorkomen zijn.

Dit artikel richt zich op deze gepercipieerde militaire dreiging van de Sovjet-Unie en het in 1955 opgerichte Warschaupact over land. Hoe stelde de inlichtingendienst van de Koninklijke Landmacht (KL) – tot 1972 Militaire Inlichtingendienst (MID) geheten, sindsdien tot 1988 Landmacht Inlichtingendienst (LAMID) – zich een aanval concreet voor? Welke problemen deden zich voor bij het samenstellen van dit dreigingsbeeld? Zoals in de algemene inleiding bij deze artikelenreeks al is gezegd wist de NAVO nooit zeker, mocht het zover komen, hoe en met welke eenheden het Warschaupact de aanval zou inzetten. Typerend is dat de inlichtingendienst van de KL tijdens de Koude Oorlog de vraag ‘welke nationaliteit de in het vak van 1Lk [het Nederlandse 1 Legerkorps] optredende WP-strijdkrachten zullen hebben’ nooit met zekerheid heeft kunnen beantwoorden, omdat ‘één van de best bewaakte geheimen van onze potentiële tegenstander de slagorde van de WP-strijdkrachten gedurende de eerste fase van een gewapend treffen [is]’.[1] En toch moest de dienst zich een beeld vormen op basis waarvan de KL zich op een treffen kon voorbereiden.

Het eerste deel van dit artikel is chronologisch van opzet en bepaald door de wijzigingen in het militaire vijandbeeld als gevolg van de realisering van de voorwaartse NAVO-verdediging en de veranderende plaats van nucleaire wapens in de vijandelijke strategieën en operatieplannen. In het tweede deel worden enkele conclusies getrokken en worden de dreigingsbeelden vergeleken met wat inmiddels bekend is over de werkelijke intenties en plannen van het Kremlin.

Oefening van 101 Tankbataljon Regiment Huzaren Prins Alexander met de Centurion MK 5 op de schietbaan in Bergen-Hohne, 1965. Foto Beeldbank NIMH

Nu of nooit, 1948-1958

Het was van meet af aan voor buitenlanders onmogelijk relevante betrouwbare gegevens over het Rode Leger te verkrijgen. Zij werden zelfs zodanig tegengewerkt dat de Nederlandse ambassadeur in Moskou, A.H.J. Lovink, in 1947 afraadde een defensieattaché te benoemen, omdat die toch weinig zou kunnen uitrichten. De regering volgde dit advies op – waarna Nederland tot 1990 geen attaché in de Russische hoofdstad had.[2] Omdat bovendien het Comité van Chefs van Staven van de in 1948 opgerichte Westerse Unie had besloten dat elke lidstaat voortaan zelf verantwoordelijk was voor het analyseren van Sovjet-Russische militaire aangelegenheden, nam de Generale Staf van de KL in 1949 het inlichtingenwerk maar zelf ter hand.[3] Wel ging de landmachtleiding spoedig profiteren van de appreciaties van de vijand die inlichtingendiensten van andere lidstaten van de in 1949 opgerichte NAVO maakten en op basis waarvan de bondgenootschappelijke hoofdkwartieren de gezamenlijke operatieplannen opstelden.[4]

Tot 1958 liep de hoofdverdedigingslinie van de NAVO dwars door Nederland: de Rijn-IJssellinie, van het IJsselmeer tot de Zwitserse Alpen. Dat betekende dat de militaire dreiging voor het Nederlandse 1 Legerkorps samenviel met de dreiging voor het Nederlandse grondgebied. In 1955 werd de Bondsrepubliek Duitsland lid van de alliantie en werd de Bundeswehr opgericht. Mede daardoor kon in 1958 de verdedigingslinie oostwaarts worden verplaatst en kwam zij dwars door West-Duitsland te liggen, en vervolgens in 1963 langs de innerdeutsche Grenze. Vanaf deze jaren gingen de dreigingsbeelden voor het legerkorps en het grondgebied uit elkaar lopen.

 

NAVO-hoofdverdedigingslinies 1951-1989 – vak 1 (NL) LK eind 1979. Cartografie: Erik van Oosten, NIMH

De inschattingen van de militaire dreiging waren, zeker in de beginjaren 50, worst-case-scenario’s gebaseerd op veronderstelde agressieve bedoelingen van de Sovjet-Unie en haar potentiële mogelijkheden en op ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog. Hoewel in NAVO-rapportages vanaf het begin het bijna magische aantal van 175 Sovjetdivisies werd genoemd, de meeste direct inzetbaar, was het beeld van de vijand nog weinig concreet. Het Rode Leger werd voorgesteld als een goed geoliede machine.[5] Het zou, mogelijk gemaakt door een snel verkregen luchtoverwicht, binnen enkele dagen aan de IJssel verschijnen. Dan moesten de daar voorbereide inundaties zijn gesteld. Verwacht werd dat ‘het eerste doel van de vijand zal zijn de functie van ons land als étappegebied [voor in de Bondsrepubliek opererende troepen] en basis voor luchtacties te elimineren’. Het afwerpen van een atoombom op Rotterdam, Amsterdam of eventueel Den Haag diende volgens een rapport ter voorbereiding van de civiele verdediging uit 1950, na 1952 ‘als mogelijk te worden beschouwd’. De uitwerking daarvan zou ‘in grote trekken [overeenkomen] met die van de grootste bombardementen op de Duitse steden in de afgelopen oorlog, en dus te overzien [zijn]’ (sic).[6]

Uitgezonderd de eerste helft van 1951 – toen de communistische Volksrepubliek China massaal militair ging interveniëren in de oorlog in Korea en werd gevreesd dat de Sovjet-Unie op het punt stond West-Europa binnen te vallen – gingen westerse politici en militairen ervan uit dat de Sovjet-Unie niet zonder enige waarschuwingstijd een zogeheten ‘strategische overvalling’ zou uitvoeren, maar pas na een korte voorbereidingsperiode in de aanval zou gaan. De bestaande krachtsverhoudingen waren ongunstig voor haar, vooral omdat zij, zo werd juist verondersteld, minder atoomwapens bezat dan de VS. Desalniettemin bleven vooral de militairen in die eerste jaren bij hun planning van het ergste uitgaan en rekening houden met een nu-of-nooit scenario: als de Sovjet-Unie kans wilde maken, dan kon zij het beste nu aanvallen, voordat de opbouw van de NAVO-defensie was voltooid.[7]

Tegen midden jaren 50 kreeg het militaire vijandbeeld concreter vorm. Het meest waarschijnlijke scenario – een gecoördineerd Sovjetoffensief na mobilisatie en een korte voorbereiding – hield rekening met een aanval van vier tot vijf in vredestijd grotendeels in de Duitse Democratische Republiek (DDR) en voor een klein deel in Polen gelegerde gemechaniseerde Sovjetinfanterie- en wellicht tankdivisies op het gehele IJsselfront. Als deze eenheden erin zouden slagen enkele bruggenhoofden te creëren – het in de DDR opgeslagen brugslagmateriaal zou hiervoor toereikend zijn – zouden daar nog eens drie divisies worden ingezet. Verder werd aangenomen dat de vijand het zwaartepunt van zijn aanval op het IJsselfront zou leggen op de sector Deventer-Zutphen, waar de zwakste punten van de inundatielinie waren en de vijand ook een luchtlandingsdivisie zou kunnen inzetten. Dit waren bovendien precies de steden die werden beschouwd als ‘centra van met het communisme sympathiserenden’ en waar derhalve vijfde-colonneactiviteiten waren te verwachten.[8]

Volgens de militaire analyses uit deze periode – die werd gekenmerkt door een intensivering van de nucleaire wapenwedloop – zou de strategie van de Sovjet-Unie in de direct navolgende jaren twee fasen tellen. Eerst zou ze trachten West-Europa en het Midden-Oosten te veroveren, evenals, ter beveiliging van die gebieden, Scandinavië, Groot-Brittannië, Spanje en Noord-Afrika. Zou haar dit lukken en zou zij op deze wijze grote olievoorraden en belangrijke industriële centra in handen hebben gekregen, dan zou Moskou kunnen overgaan naar de tweede fase van de wereldoorlog: de rechtstreekse confrontatie met de Verenigde Staten.[9]

Concreet gingen deze inschattingen ervan uit dat mocht de Sovjet-Unie tot de aanval besluiten, zij nu zou beginnen met een ‘plotselinge wereld-omvattende luchtaanval’ met atoom- en waterstofwapens tegen het geallieerde strategische en operationele potentieel aan atoomwapens om de dreiging hiervan tegen de eigen strijdkrachten en industriële centra weg te nemen. Tegelijkertijd zou zij, ondersteund door luchtstrijdkrachten, een grootschalig landoffensief inzetten[10] richting West-Europa en het Midden-Oosten en tevens de geallieerde zeeverbindingslijnen tussen deze gevechtstonelen en Noord-Amerika aanvallen om de aanvoer van geallieerde versterkingen te voorkomen. De hoofdas van de westelijke opmars van reeds in de DDR en Polen gelegerde Sovjetdivisies zou lopen van de corridor tussen Maagdenburg en de Harz via Hannover en Bielefeld naar de Rijnovergangen ten noorden en zuiden van het Roergebied, die vervolgens met nieuwe uit de Sovjet-Unie aangevoerde versterkingen snel moesten worden overgestoken.[11]

Omdat Nederland boven de grote rivieren op de flank van deze hoofdaanval zou liggen, zou de Sovjet-legerleiding zo min mogelijk troepen aan dit gebied willen verspillen. Daarom zouden er ‘naar alle waarschijnlijkheid’ atoomwapens en wellicht ook chemische strijdmiddelen worden ingezet om het verzet daar te breken. Verder zouden subversieve elementen en achter de linies geparachuteerde specialisten zo veel mogelijk chaos in het achterland moeten creëren om het militaire optreden te verstoren. Reeds vijf dagen na het begin van de vijandelijke opmars zouden de eerste vijandelijke eenheden bij de IJssel verschijnen. Precies zoveel dagen als minimaal nodig werd geacht om de IJssellinie door middel van onderwaterzettingen in gereedheid te brengen.

Het geschetste vijandbeeld kende reeds dezelfde doctrinaire en strategisch-operationele kenmerken als de percepties van het Sovjet-Russische optreden in de volgende decennia. Ten eerste gold dat de Sovjet-Unie de overwinning slechts kon verkrijgen door de aanval, met als uitgangspunt dat de strijd buiten haar grondgebied moest worden gevoerd, het liefst ook buiten dat van de overige lidstaten van het in 1955 opgerichte Warschaupact. Dit kon zij bereiken door – het tweede kenmerk – verrassing en overrompeling en door razendsnel met tanks, artillerie en infanterie ver in vijandelijk gebied door te stoten.[12] Een andere constante was dat Noord- en Midden-Nederland, en later ook het vak van het legerkorps in Noord-Duitsland, niet in het voornaamste opmarsgebied lagen, maar aan de rechterflank daarvan, en daarmee niet van primair belang waren. De overeenkomsten met de Duitse operatieplannen in mei 1940 zijn treffend.[13]

Sovjeteenheden tijdens een parade in Dresden in 1963. De hoofdverdedigingslinie van de NAVO schoof dat jaar op naar de Duits-Duitse grens en in het dreigingsbeeld gingen kernwapens een grotere rol spelen. Foto Picture Alliance/Archiv Sächsische Zeitung, Werner Mohn

Met alle nucleaire middelen, 1958-1963(5)

Het vooruitschuiven van de hoofdverdedigingslinie van de NAVO, in 1958 naar de Weser en de Fulda en in 1963 naar de innerdeutsche Grenze, ging niet samen met een drastische verandering van de verwachte hoofdaanval van het Warschaupact. Nog steeds zouden in de DDR en Polen gelegen Sovjettroepen zo snel mogelijk richting het Roergebied gaan, de Rijn proberen over te steken en onmiddellijk trachten door te stoten naar de Atlantische kust. Er waren echter twee grote verschillen met de voorgaande periode. Ten eerste werd verondersteld dat het relatieve belang van de strategische raket- en luchtstrijdkrachten van de Sovjet-Unie, die in die jaren enorm waren uitgebreid, snel en sterk was toegenomen.[14] Zij kregen nu de beschikking over intercontinentale raketsystemen, waardoor het Amerikaanse grondgebied onmiddellijk rechtstreeks bij een oorlog zou kunnen worden betrokken. Ook de Verenigde Staten gingen deze wapens ontwikkelen en produceren. Zouden de Sovjetraketstrijdkrachten en strategische luchtstrijdkrachten er in de eerste dagen van een oorlog niet in slagen het grootste deel van de vijandelijke strategische en tactische kernwapens, radar- en andere waarschuwingssystemen, militaire eenheden en commandocentra uit te schakelen, dan zouden de mogelijkheden de belangrijkste operatiedoelen op het land te bereiken zeer sterk zijn verkleind.

Het tweede grote verschil was de verwachting dat de Sovjetstrijdkrachten zo nodig onmiddellijk tactische nucleaire wapens zouden inzetten, die zij beschouwden ‘als aanvulling op de vuurkracht van hun conventionele artillerie’.[15] Volgens de inlichtingenrapportages slaagde de top van het Rode Leger er na de Berlijncrisis van 1961 in Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov – die zijn kaarten vooral op de strategische strijdkrachten had gezet –[16] ervan te overtuigen een geplande reducering van de conventionele strijdkrachten niet uit te voeren. De diensten signaleerden echter spoedig op basis van vakliteratuur tevens dat de legertop wel meende dat in het geval van een nucleaire oorlog en de daarbij behorende mobiele oorlogvoering, een afwijking van de traditionele sterkteverhouding tussen aanval en verdediging van 3:1 naar 2:1 kon worden aanvaard.[17]

Maximale verrassing, snelheid en geforceerde diepe operaties – met als tactisch doel de voorste NAVO-eenheden te ‘omvatten’ en daarna te vernietigen – zouden cruciaal zijn voor een succesvolle opmars van de Warschaupactstrijdkrachten. In de periode 1958-1963 gold dat nog eens extra omdat zij toen bij de Weser en de Fulda moesten arriveren voordat de NAVO daar haar verdediging al enigszins op orde had kunnen brengen. Behalve door tactische kernwapens[18] en diverse artillerie- en raketeenheden zou de aanval – die zou worden voorgesteld als preemptive om een aanval van de NAVO te voorkomen –[19] worden ondersteund door luchtlandingseenheden en, zo nodig, chemische wapens. Het eerste operatiedoel was het creëren van ongeveer 15 kilometer diepe bruggenhoofden over de achtereenvolgende rivieren, zodat Sovjettankdivisies konden oversteken en snel richting de Rijn doorstoten.[20] Rivierovergangen waren complexe operaties, waar de Sovjetstrijdkrachten kwetsbaar bleken.[21] Dit eerste echelon van twintig Sovjetdivisies[22] kon worden versterkt met nog eens twaalf Sovjetdivisies, vier divisies van de Nationale Volksarmee van de DDR en zeven uit Polen,[23] waarna per dag zes tot zeven divisies extra konden worden ingezet. Zij moesten de veroverde gebieden mede zekerstellen.[24]

Volgens de inlichtingenrapportages was het weer in West-Europa zo dat operaties van grondstrijdkrachten gedurende het gehele jaar ‘nagenoeg ongehinderd’ konden plaatsvinden. Mist en laaghangende bewolking konden een verrassend optreden begunstigen.[25] Bovendien was bewolking bevorderlijk voor het ontstaan van een stabiele luchtlaag, wat gunstig was voor de effectiviteit van chemische strijdmiddelen. De meest voorkomende windrichting, Noordwest-Zuidwest, was dan echter nadelig voor de Sovjetstrijdkrachten. Doeltreffende inzet van luchtstrijdkrachten en luchtlandingseenheden was volgens de rapportages door het ontbreken van all weather-capaciteiten beperkt tot de maanden mei tot en met september.[26]

Het Bravo eskadron van 101 Tankbataljon was tijdens de Cubacrisis  en in de winter van 1962-1963 tijdelijk gelegerd in het NAVO-kamp Bergen-Hohne in Duitsland. De inlichtingendiensten wezen in deze tijd nadrukkelijk ook op zwakke punten van het militaire vermogen van de Warschaupactstrijdkrachten. Foto Beeldbank NIMH

De inlichtingenrapporten signaleerden begin jaren 60 naast sterke nadrukkelijk ook zwakke punten van het militaire vermogen van de Warschaupactstrijdkrachten. De belangrijkste was dat zij geen duidelijk overwicht meer hadden, in aantallen divisies, tactische luchtstrijdkrachten en tactische kernwapens. Zij werden daarom ook nog niet in staat geacht tegelijk met de hoofdaanval met grondtroepen een nevenaanval richting Denemarken te doen (ter flankdekking en om de doorvaart van de Oostzeevloot naar de Noordzee en de Atlantische Oceaan te verzekeren); dat zouden zij dan eerst met luchtlandings- en amfibische eenheden moeten doen.[27] Bovendien kenden hun logistiek en commandovoering ernstige tekortkomingen, zo was duidelijk geworden uit een analyse van een grote oefening.[28]

Het Nederlandse 1 Legerkorps zou volgens de inlichtingendiensten in de nieuwe vooruitgeschoven posities, eerst achter de Weser en daarna achter de Elbe, in het zuidelijke deel van zijn ‘vak’ de verdediging moeten voeren tegen de meest noordelijke as van het hoofdoffensief door de Noord-Duitse laagvlakte, die zou worden ingezet vanuit de Salzwedel Bogen, westelijk van de Elbe en ten zuidoosten van het legerkorpsvak (per 1963).[29] In het noordelijke deel van het legerkorpsvak zouden Nederlandse eenheden kunnen worden geconfronteerd met een aparte secundaire aanvalsas. Dit ‘kustfront’ zou eerst óf ten zuiden langs de Elbe optrekken óf deze rivier oversteken tussen Lauenburg en Hitzacker, en vervolgens zijn opmars voortzetten over een brede strook via Bremen langs de Duitse en Nederlandse Noordzeekust tot aan de grote rivieren. Naar verwachting zou het legerkorps in eerste instantie twee Sovjetdivisies tegenover zich zien, mogelijk versterkt met een of meer niet-Sovjetdivisies.[30] Welke divisies dit zouden zijn – mogelijk ook Oost-Duitse en/of Poolse – lijkt niet geheel duidelijk te zijn geweest.

Commandant 1 Divisie ‘7 december’ (in die periode de meest vooruitgeschoven divisie, achter de Weser) generaal-majoor E.J.C. van Hootegem had in 1962 in elk geval geen enkel vertrouwen in de capaciteiten van zijn eenheden: ‘Deze vijand zal ons aangrijpen over een breed front, met massa’s gemechaniseerde, gepantserde gevechtsvoertuigen in voorste en volgende lijnen, onder rechtstreekse steun van een sterke legerluchtmacht. Welnu, onze huidige tankafweer is hier, nòch voor wat betreft omvang, nòch voor wat betreft schootsbereik in de verste verte op berekend en mijn troepen hebben geen enkele werkelijke luchtafweer. Wordt hieraan niet op zeer korte termijn iets gedaan, dan wordt het voor de Rus, die tevens dus verderdragende en méér artillerie heeft min of meer kleiduiven schieten in horizontale richting, want wij kunnen zijn aanvalswapens eenvoudig niet eens bereiken!’[31]

Het Nederlandse grondgebied kwam door de realisering van de voorwaartse verdediging nog meer op de flank te liggen. Dat nam niet weg dat regering en legerleiding rekening hielden met gerichte aanvallen en aanslagen op een groot aantal (militaire) ‘sleutelpunten’, hetzij onmiddellijk door raketten of subversieve acties, hetzij in een later stadium door grond- en luchtstrijdkrachten.[32] Het Nederlandse grondgebied zou na de uittreding van Frankrijk uit de militaire structuur van de NAVO in 1966 evenwel snel uitgroeien tot een belangrijk militair doorvoergebied – met alle vergrote risico’s van dien.

Niet onmiddellijk nucleair, 1963(5)-1975

Vanaf midden jaren 60 laten de inlichtingenrapportages twee nieuwe trends zien. De eerste is de toenemende militaire betekenis van het Warschaupact en de toebedeling van een steeds grotere rol aan de strijdkrachten van de kleinere pactstaten in de dreigingsanalyses. Zij hadden langzamerhand een gevechtswaarde bereikt die naar Sovjetmaatstaven als ‘ruim voldoende’ kon worden beschouwd. Enkele divisies zouden zelfs deel uitmaken van het eerste strategische echelon van het Warschaupact.[33] Deze zouden beschikken over tactische nucleaire wapens. Er waren echter geen aanwijzingen dat die reeds in vredestijd buiten de Sovjet-Unie lagen opgeslagen.[34] De tweede trend is de snel groeiende twijfel of de Sovjet-Unie nog steeds onmiddellijk van begin af kernwapens zou inzetten.[35] Dit werd al snel ‘hoogst onwaarschijnlijk’ geacht, zowel gezien de wederzijdse nucleaire vernietiging – beide grootmachten beschikten inmiddels over een second-strike capability waarmee ze de ander konden vernietigen ook wanneer die als eerste massaal nucleair zou aanvallen – als het steeds heftiger wordende conflict tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China. Deze beoordeling gold toen overigens ook voor de mogelijkheid van een grootscheepse aanval met uitsluitend conventionele middelen, omdat het risico van nucleaire escalatie groot werd geacht. De optie van een verrassingsaanval op beperktere schaal was eveneens niet waarschijnlijk. De Warschaupactstrijdkrachten konden dan vermoedelijk geen gebied ten westen van de Rijn bezetten voordat de NAVO tot inzet van kernwapens zou overgaan. Zij moesten dan de oorlog beëindigen voordat de Sovjet-Unie een goede positie bij vredesonderhandelingen zou hebben verkregen.[36]

Veel was voor de inlichtingendiensten onduidelijk. Zij beschouwden wederzijdse afschrikking (mutual deterrence) als een belangrijke pijler van de politiek van de Sovjet-Unie en concludeerden dat in de Sovjetvisie het grootste risico op een wereldwijde nucleaire oorlog – in NAVO-termen: een general war – bestond uit een misrekening waardoor een beperkte oorlog (limited war) zou kunnen escaleren. Zij wisten echter niet of een overgang van een conventionele naar een nucleaire oorlog een onmiddellijke escalatie naar een wereldwijde nucleaire rakettenoorlog zou betekenen of dat deze zich aanvankelijk zou ‘beperken’ tot een specifiek oorlogstheater. Als de NAVO tactische nucleaire wapens zou gebruiken, veronderstelden de diensten dat de Sovjet-Unie op grote schaal zou terugslaan, omdat zij geen officiële strategie van een graduate nuclear response kende. Hoewel het Sovjetleiderschap een ‘bolt out of the blue’ verrassingsaanval dus niet als een werkbare strategie beschouwde, zou zij toch onder één omstandigheid als eerste kunnen besluiten tot een nucleaire aanval, namelijk als zij ervan overtuigd was dat ‘the West was about to employ strategic weapons against them and there was no alternative to war, they would order pre-emptive strikes’.[37]

Als het ondanks alles tot een ‘uitwisseling’ van strategische kernwapens zou komen,[38] werd verwacht dat de landstrijdkrachten van het Warschaupact over een breed front in het offensief zouden gaan – op basis van de doctrinaire stelregel dat ‘het defensief op offensieve wijze gevoerd dient te worden en dat de tegenstander op zijn eigen grondgebied vernietigend moet worden verslagen – daarbij systematisch gebruikmakend van verrassing en misleiding. Dit offensief zou zijn gebaseerd op initiële massale inzet van kernwapens en chemische strijdmiddelen, gericht op het vernietigen van vijandelijke kernwapeninzetmiddelen, het desorganiseren van de vijandelijke eenheden en het breken van hun weerstand. Deze inzet zou onmiddellijk worden gevolgd door het uitbuiten van de vijandelijke verzwakkingen door tank-, gemechaniseerde en luchtlandingseenheden, teneinde de overgebleven vijandelijke eenheden volledig te vernietigen en hun grondgebied te bezetten. De inlichtingenrapportages gingen er op basis van bestudering van Sovjetdoctrines en -handboeken van uit dat de Warschaupactstrijdkrachten ongeveer 60 kilometer per dag zouden vorderen als zij een zich goed verdedigende tegenstander onder niet-nucleaire omstandigheden zouden aanvallen. Onder nucleaire omstandigheden zou dit ruim de helft van die afstand zijn.[39]

WP-operatiedoelen, NAVO-weerstandgebieden in TVD West 2e helft 1960. Cartografie: Erik van Oosten, NIMH

De Sovjet-Unie onderkende drie oorlogstonelen: Europa, het Midden-Oosten en het Verre Oosten. Voor een offensief richting Europa onderscheidde zij drie strategische richtingen (Teatr Voynnykh Dyestviy, ‘theaters van militaire operaties’): Noord-, West- en Zuid-Europa. In de tweede helft van de jaren 60 werd een gelijktijdige aanval richting Denemarken[40] en West-Europa nu wel voor mogelijk gehouden. De inlichtingendiensten gingen ervanuit dat het Warschaupact bij een aanval op West-Europa (de Centrale Sector van de NAVO) zou optreden in twee strategische echelons. Het eerste echelon (circa 55 divisies) zou waarschijnlijk uit drie fronten (‘operationele richtingen’) bestaan die naast elkaar zouden optreden tussen de Oostzee en de Oostenrijkse grens. Het noordelijke front zou worden gevormd door strijdkrachten uit de Sovjet-Unie, Wit-Rusland,[41] de DDR en Polen, het centrale front door Sovjettroepen aangevuld met eenheden uit de DDR en het zuidelijke front zou vermoedelijk hebben bestaan uit Tsjechoslowaakse divisies.[42] Het tweede strategische echelon (circa 30 divisies) zou waarschijnlijk zijn gevormd uit twee Sovjetfronten samengesteld uit eenheden uit drie militaire Sovjetdistricten: de Baltische staten, Wit-Rusland en de Karpaten.[43]

Hoewel een aanval onwaarschijnlijk werd geacht, bleven de inlichtingenrapportages rekening houden met de ergste scenario’s.[44] Het 1 Legerkorps zou naar verwachting zowel bij een verrassingsaanval als bij agressie op onbeperkte schaal (zonder en met kernwapens) allereerst enkele eenheden van het in de DDR gelegen 3(SU)Stootleger (bestaande uit vier tankdivisies en een gemechaniseerde divisie) moeten tegenhouden. Als de Warschaupacttroepen voldoende ruimte verkregen hadden, zouden – eveneens tot het eerste strategische echelon behorende – eenheden van het ook in de DDR gelegerde 2(SU)Gardeleger (bestaande uit één tankdivisie en twee gemechaniseerde divisies) en van het V Militaire District van de NVA, gesteund door luchtlandingseenheden, via het vak van het legerkorps aanvallen om de Noordzeehavens in de Bondsrepubliek en Nederland in te nemen. Bij beperkte agressie zouden vermoedelijk andere [JH: Poolse] eenheden langs de Noordzeekust proberen door te stoten. Naar verwachting zou de Sovjet-Unie er alles aan doen de havens onbeschadigd in handen te krijgen. Daarom was de inzet van kernwapens niet waarschijnlijk, terwijl luchtlandingseenheden vermoedelijk niet het gewenste effect zouden hebben. In lijn hiermee was het logisch rekening te houden met inzet van chemische wapens ter ‘neutralisering’ van de vijandelijke troepen aldaar.[45] Ook wezen publicaties op het vergaren van kennis over het offensieve gebruik van biologische strijdmiddelen.[46]

Nederland nam in september 1973 deel aan de NAVO-oefening Big Ferro op de Lüneburger Heide. 1 Legerkorps zou naar verwachting allereerst eenheden van het in de DDR gelegen 3(SU)Stootleger (bestaande uit vier tankdivisies en een gemechaniseerde divisie) moeten tegenhouden. Foto Beeldbank NIMH

Alle opties zijn winnende opties, 1975-1987

Hoewel de inlichtingendiensten ervan uit bleven gaan dat de Sovjet-Unie wederzijdse afschrikking als de belangrijkste pijler van haar beleid beschouwde en in beginsel geen oorlog wenste omdat die in haar optiek bijna onvermijdelijk tot een nucleaire oorlog zou escaleren,[47] zagen zij wel enkele zorgwekkende trends. Terwijl zowel de nucleaire als de conventionele wapenwedloop onverminderd doorging, concludeerden zij vanaf eind jaren 70 dat de hoogste militaire Sovjetkringen mutual assured destruction (MAD) niet onderschreven en de opvatting hadden dat ook een nucleaire oorlog kon worden gewonnen.[48] Met name strategische kernwapens waren in hun ogen niet uitsluitend afschrikkingswapens, maar gezien hun enorme decisiveness in de eerste plaats wapens waarmee de overwinning kon en moest worden behaald. Voorwaarde was wel dat de Sovjet-Unie deze dan als eerste, preemptive, zou inzetten. Tactische kernwapens beschouwden Sovjetgeneraals niet als wapens ter afschrikking gekoppeld aan conventionele strijdkrachten, maar als wapens waarmee de vijand zo snel mogelijk tandeloos moest worden gemaakt. Deze waren daarom – in tegenstelling tot bij de NAVO – op alle niveaus in aparte eenheden ondergebracht, zodat ze onafhankelijker en beslissender konden worden ingezet.[49] Zij waren bovendien deels – die zekerheid lijkt er bij de inlichtingendiensten te hebben geleefd – forward-based in de kleinere Warschaupactlidstaten en in de westerse militaire districten van de Sovjet-Unie.[50]

Het uitgangspunt van de Sovjet-strategie bleef volgens de inlichtingendiensten de NAVO – lees: de VS – ervan te weerhouden een oorlog te beginnen. Mocht in de perceptie van de Sovjet-Unie een oorlog onvermijdelijk zijn en de VS naar verwachting in de aanval gaan, dan achtten de diensten een Warschaupactoffensief na beperkte mobilisatie en ontplooiing met een voorbereidingstijd van zeven tot tien dagen (in NAVO-terminologie: een partially-reinforced attack) het meest waarschijnlijk, omdat dat haar de optimale combinatie van voldoende gevechtskracht (de eerste-echelonsfronten zouden dan op volledige oorlogssterkte zijn met de benodigde versterkingen) en verrassing zou bieden.[51] De Sovjet-Unie zou deze oorlog zo lang mogelijk met uitsluitend conventionele wapens willen voeren.[52] Haar kansen probeerde zij te vergroten door de vorming van Operationele Manoeuvre Groepen. Dit waren snel verplaatsbare, logistiek zelfstandige eenheden van verschillende grootte die, meestal onmiddellijk na de eerste eigen aanvalsgolf, gesteund door parachutisten en luchtmobiele troepen, zo snel mogelijk door de vijandelijke verdediging moesten dringen om achter diens linies zijn belangrijkste communicatiemiddelen en wapeninstallaties onklaar te maken en zijn troepen te binden. Zij maakten aldus de weg vrij voor volgende fronten, waardoor een ‘klopbooreffect’ ontstond en de snelheid van de opmars behouden bleef. Naast het zo snel mogelijk uitschakelen van de vijandelijke nucleaire capaciteiten en command and control-faciliteiten en het snel zo diep mogelijk penetreren in vijandelijk gebied, was de luchtverdediging van de eigen troepen de derde soort operatie die gelijktijdig moest worden uitgevoerd.[53] De nadruk op snel, offensief en verrassend optreden over een breed front achtten de Sovjetleiders noodzakelijk omdat het Warschaupact dan de oorlog zou kunnen beslissen voordat de NAVO had kunnen besluiten over nucleaire inzet. Tevens zou dan de deelname van niet-Sovjet eenheden verzekerd blijven en de economie van de Warschaupactlanden zo min mogelijk in problemen komen.[54]

Haar nucleaire opties en winstkansen vergrootte de Sovjet-Unie, aldus diverse nationale en internationale inlichtingenrapportages, door de introductie van nieuwe raketten voor de middellange afstand in Europa, de SS-20’s. Een Amerikaans rapport uit 1984 stelde dat er in de drie westelijke (Baltische, Wit-Russische en Karpatische) militaire districten van de Sovjet-Unie 216 SS-4 medium-range ballistic missiles (MRBM’s, 1000 tot 2500 à 3000 kilometer) en 135 mobiele SS-20 intermediate-range ballistic missiles (IRBM’s, 2500 à 3000 tot 5500 kilometer) waren gestationeerd, waarvan werd gedacht dat ze primair voor gebruik tegen West-Europa waren bedoeld. Tevens waren er 8 SS-4 en 18 SS-20 lanceerinstallaties in het militaire district Kiev.[55] Het Warschaupact zou daarmee ook een nucleaire oorlog tot het Europese grondgebied kunnen beperken én winnen – op voorwaarde dat het in de eerste uren en dagen de vijandelijke nucleaire inzetmiddelen in en rond Europa kon vernietigen en een luchtoverwicht kon verkrijgen. De Verenigde Staten konden dan hun bondgenoten niet tijdig te hulp schieten en zich daarom van deelname aan de oorlog onthouden. Zo gaf de Sovjet-Unie het oude concept van een oorlog in twee fasen – eerst Europa innemen en vervolgens ten strijde trekken tegen de VS, de echte grote vijand – een nieuwe invulling. Het concept van een limited war in de betekenis van een oorlog met beperkte inzet van (tactische) nucleaire wapens, wees de Sovjet-Unie af, omdat in haar visie een dergelijke oorlog onvermijdelijk toch tot een global nuclear missile war zou leiden. De enig mogelijke beperking op dit uitgangspunt was dat zo’n ‘onbeperkte’ oorlog tot Europa kon worden ‘beperkt’. De als antwoord op de SS-20 in Europa geplaatste Pershing II-raketten zouden de Sovjet-Unie echter de mogelijkheid ontnemen een nucleaire oorlog tot Europa te beperken zonder het risico te lopen van een nucleaire vergelding op haar eigen grondgebied.[56]

Verwacht verloop Warschaupactoffensief tegen Noord-West Europa circa 1980-1987. Cartografie: Erik van Oosten, NIMH

Tegelijk met het van start gaan van een, al dan niet nucleair, luchtoffensief met raketten, bommenwerpers en straaljagers, zou het grondoffensief worden ingezet. Het doel van de eerste fase van de operaties in de strategische richting West, geleid vanuit het hoofdkwartier in Legnica in Zuidwest-Polen, was waarschijnlijk de bezetting van West-Duitsland, Denemarken en de Benelux.[57] In een eventuele tweede fase moesten de troepen doorstoten richting Frankrijk en/of Groot-Brittannië. In Oost-Duitsland, Polen en Tsjechoslowakije beschikte het Warschaupact over 60 divisies (29 Sovjet- en 31 overige Warschaupactdivisies), die snel met 30 divisies uit de westelijke militaire Sovjet-districten konden worden versterkt. Van deze 90 divisies waren er 81 bestemd voor de Centrale Sector. De NAVO-commandant over deze sector kon daar in vredestijd 23 divisies tegenover stellen, binnen 3 tot 30 dagen uit te breiden tot bijna 30 divisies.[58]

Binnen de strategische richting West onderkenden de inlichtingendiensten tot de Rijn drie operationele inrichtingen, waarvan twee (noord en centraal) ten noorden van de Harz en het Roergebied, gericht op overgangen over de Rijn in de omgeving Arnhem-Nijmegen-Wesel, en een (zuid) ten zuiden van de Harz en het Roergebied, gericht op overgangen over de Rijn bij Bonn en Koblenz. Op de westoever van de Rijn, in het gebied Arnhem-Wesel-Keulen-Bonn-Luik-Arnhem, zouden de drie operationele richtingen samenkomen en in één richting (front) verder trekken naar de Kanaalkust.[59]

De operationele richtingen noord en centraal liepen door de Noord-Duitse laagvlakte. De scheidslijn was het Mittellandkanaal in combinatie met de steden Osnabrück-Minden-Hannover. Over de noordelijke richting werden (één à) twee legers verwacht die vanuit de Salzwedel Bogen aanvankelijk naar de Weserovergangen in de omgeving van Bremen-Nienburg zouden optrekken en vervolgens in westelijke richting naar de overgangen van de Ems en het Dortmund-Emskanaal in de omgeving van Lingen-Rheine. Vanuit de omgeving Lingen-Rheine-Münster-Roergebied zetten de beide operationele richtingen zich voort richting Arnhem-Nijmegen-Wesel. Ten westen van de Weser zou er ruimte ontstaan voor een additionele, secundaire nadering in de richting van de Duitse Noordzeekust en Noord-Nederland. Het zwaartepunt van de primaire noordelijke en centrale nadering zou kunnen liggen tussen Uelzen[60] en Wolfsburg, omdat daar het terrein het meest gunstig was voor een snelle doorbraak en voortzetting van het offensief en daar bovendien de vakgrens tussen 1(NL)Lk en 1(GE)Lk liep, wat een gecoördineerde verdediging bemoeilijkte.[61]

Mocht het tot een aanval van het Warschaupact komen, dan vermoedden de diensten dat vijandelijke troepen hun hoofdinspanning zouden richten op de zwak geachte Britse, Belgische en Nederlandse korpssectoren. Snelle doorstoten daar op meerdere assen zouden het mogelijk maken de sterkere West-Duitse en Amerikaanse eenheden te isoleren, fixen, fragmenteren en vernietigen. Zou het Warschaupact falen in zijn opzet snel afbreuk te doen aan de nucleaire capaciteit van de NAVO in Europa, dan was een preemptive nucleaire aanval van de Sovjet-Unie waarschijnlijk.[62] Overigens zouden de Warschaupacttroepen ‘het meest waarschijnlijk’ dan eerst nog chemische wapens inzetten.[63]

Verwacht verloop aanval op Vak 1 (NL) Legerkorps circa 1980-1987.  Cartografie: Erik van Oosten, NIMH

De belangrijkste vijandelijke naderingsmogelijkheid voor 1(NL)Legerkorps was die vanuit het gebied ten noorden en zuiden van Salzwedel. Het korps zou volgens de plannen rekening moeten houden met honderden sorties van vliegtuigen en gevechtshelikopters. Over de grond zou het korps, samen met 1 Duitse Legerkorps, eerst, over de operationele richting noord, worden geconfronteerd met 2 Garde Tankleger van de Sovjet-Unie, dat zou optreden vanuit Stendal in Oost-Duitsland, ten zuiden van de Elbe. Volgens het ‘meest waarschijnlijk[e]’ scenario zou het worden aangevallen door een gemechaniseerd leger van vier divisies en drie zelfstandige regimenten, met close air support van vooral helikopters.[64] Een luchtlandingsstormbataljon van het tankleger moest de Weserovergangen tussen Achim en Verden (beide inbegrepen) overmeesteren. Het tankleger kon verder worden ondersteund door zestien raketlanceerinrichtingen SS-21 en 21 raketlanceerinrichtingen SCUD-B dan wel SS-23. Daarnaast werden dertig tot veertig Spetsnaz-ploegen in het vak van 1 Legerkorps verwacht.[65] Dit waren teams van vijf tot twaalf man die achter de vijandelijke linies verkenningen uitvoerden (voor lucht- en raketaanvallen), sabotage pleegden en tegenstanders uitschakelden.[66] Achter 2 Garde Tankleger werd, in tweede echelon, het eveneens in de DDR gelegerde 20 Garde Sovjet-Tankleger verwacht. Dit zou waarschijnlijk 2 Garde Tankleger doorschrijden als laatstgenoemde enige bruggenhoofden over de Weser zou hebben veroverd. Over de operationele richting centraal, tegen 1(GE)Legerkorps en 1(UK)Legerkorps, werden respectievelijk 3 Stootleger van de Sovjet-Unie (eerste echelon) en 11 Garde Leger (tweede echelon) verwacht.

Het Nederlandse grondgebied zou bij een aanval van het Warschaupact als eerste te maken krijgen met luchtstrijdkrachten die een luchtcorridor moesten creëren om andere luchtstrijdkrachten de gelegenheid te geven vliegvelden en nucleaire assets (eenheden en middelen) in België en Nederland aan te vallen en lokaal luchtoverwicht te krijgen voor het grondoffensief.[67]

Aparte aandacht verdient het Poolse kustfront, dat werd geacht deels met steun van de Baltische vloot – die weer afhankelijk was van de mate van succes van de luchtoperaties – richting Denemarken op te trekken en deels richting de Noord-Duitse en Nederlandse Noordzeekust, en vervolgens richting Brussel en de Franse grens. Het was, zo werd vermoed, afhankelijk van de noodzakelijke snelheid van aanvallen of de Poolse troepen met het eerste strategische echelon in de aanval zouden gaan of achter deze troepen in het tweede echelon.[68] In het laatste geval zouden zij waarschijnlijk worden geleid door het Front Wit-Rusland. Ook bestond er nog veel onzekerheid of Poolse troepen überhaupt richting de Noordzeekust zouden optrekken; een inzet van een Pools leger uit Pommeren binnen de strategische richting Noord als tweede echelonsleger achter 5(NVA)Leger richting Jutland (Denemarken) leek meer voor de hand te liggen.[69]

Reflectie

We weten nu dat de operatieplannen van het Warschaupact vermoedelijk al vanaf 1983 steeds defensiever werden, waarmee de militairen al vooruitliepen op de politieke en militair-strategische koerswijziging vier jaar later.[70] In feite ging de Sovjet-Unie, en daarmee het Warschaupact, over op de verdedigingsstrategie waartoe de NAVO twintig jaar eerder had besloten: de forward defence in combinatie met de flexible response.[71] Uit inlichtingenrapportages blijkt dat de NAVO moeite had de veranderingen bij te benen en op hun waarde te schatten. Enerzijds wordt geconcludeerd dat de Sovjetdoctrine een sterker defensief karakter heeft gekregen en dat de operatieplannen gericht zijn op de verdediging en vervolgens de tegenaanval tot de landsgrens, zonder het NAVO-grondgebied te betreden, anderzijds wordt tevens gesteld dat in een tweede fase van een oorlog de ‘strategischer Gegenangriff zur endgültigen Zerschlagung des Gegners’ is voorzien.[72] Pas midden 1990 wordt voor het eerst gespeculeerd over de overgang van deze tweefasenstrategie naar een werkelijk strategisch defensief.[73]

Sovjetraketsystemen voor de middellange afstand verlaten volgens internationale afspraken de DDR in 1988. De operatieplannen van het Warschaupact waren vermoedelijk vanaf 1983 al defensiever. Foto Picture Alliance/ZB, Ulrich Hässler

Dit geeft nog maar eens aan hoe lastig het was voor de Nederlandse inlichtingendiensten – en uiteraard voor die van alle NAVO-lidstaten – om de precieze intenties, strategieën, operatieplannen en mogelijkheden van het Warschaupact te doorgronden. Het was dikwijls giswerk. Dit was minder vreemd als wordt bedacht dat de staven van de Poolse en DDR-legers ook niets van elkaars plannen wisten. Er zijn zelfs aanwijzingen dat zij hun eigen inzetplannen niet precies kenden.[74]

Hoewel gebaseerd op onvolledige informatie, waren er enkele continuïteiten in de Nederlandse inschattingen van het militaire optreden van de Sovjet-Unie en het Warschaupact richting West-Europa tot einde jaren 80. De vijand zou waarschijnlijk na een mobilisatie en korte voorbereiding een gecoördineerd offensief inzetten. In de jaren 50 zou dit de eerste fase zijn van een oorlog die in een tweede fase zou worden uitgebreid naar de Verenigde Staten, de belangrijkste opponent. In de jaren 60 zou de Sovjet-Unie, als zij een oorlog onvermijdelijk achtte, onmiddellijk een wereldwijde nucleaire oorlog beginnen. Deze militaire strategie liet zij in de jaren 70 vallen, in de hoop in de eerste oorlogsfase West-Europa, onder de voortdurende dreiging van nucleaire escalatie, uitsluitend met conventionele wapens te kunnen veroveren.

In de eerste dagen van een oorlog zou volgens de inlichtingenrapportages de luchtstrijd, met raketten en vliegtuigen, veruit het belangrijkst zijn, en bepalend voor het verdere verloop van de oorlog. Gelijktijdig zouden Sovjetlegers, in de loop der jaren steeds meer gesteund door Oost-Duitse, Poolse en Tsjechoslowaakse legers, een massaal gecoördineerd grondoffensief inzetten, met inzet van luchtlandings- en amfibische eenheden. Dit offensief zou zich verder kenmerken door snelheid en achtereenvolgende aanvalsgolven, die als een klopboor de NAVO-defensie moesten doorbreken. Gedurende de hele periode signaleerden de inlichtingendiensten dat de vijand ernstige tekortkomingen op het gebied van logistiek en commandovoering had.

Op geen enkel moment tijdens de Koude Oorlog wisten de diensten met zekerheid te vertellen met welke eenheden van het Warschaupact 1 Legerkorps in geval van oorlog de strijd moest aangaan. De laatste ruim 25 jaar van de Oost-Westtegenstelling – sinds de hoofdverdedigingslinie van de NAVO dicht tegen de innerdeutsche Grenze lag – gingen ze uit van twee aanvalsassen in respectievelijk het noordelijke en zuidelijke deel van het legerkorpsvak. Dit vak beschouwde de tegenstander volgens de diensten als een van de zwakste schakels in de NAVO-verdediging. Om deze reden en omdat het zuidelijk deel van het vak gunstig was voor de doorgang van troepen, verwachtten zij juist daar een van de twee zwaartepunten van de vijandelijke aanval richting West-Europa. Dit zwaartepunt werd precies op de scheidingslijn tussen 1(NL)Legerkorps en 1(GE)Legerkorps verwacht, wat problemen met de commandovoering kon opleveren. Voor het zuidelijke deel van het vak werd aanvankelijk gerekend op – als de vanuit de Salzwedel Bogen vertrekkende noordelijke operatieve richting van het Westelijke theater van militaire operaties – 3(Sovjet)Stootleger als eerste tegenstander en vanaf de jaren 70 met 2(Sovjet)Garde Tankleger in die positie. In het noordelijke deel van het legerkorpsvak werd – als zuidelijk operatieve richting van het Noordelijke theater van militaire operaties – de opmars verwacht van het front dat zou oprukken richting Denemarken en Noordzeekust.

Het Nederlandse grondgebied lag volgens de inschattingen tot eind jaren 50 in de frontlinie, zij het, zeker ten noorden van de grote rivieren als front aan de flank en niet als centraal frontgebied. Vanaf begin jaren 60 kwam Nederland een paar honderd kilometer achter de frontlinie te liggen, maar ook toen lag het grondgebied ten zuiden van de grote rivieren in (het meest rechter gedeelte van) het hoofdopmarsgebied van de troepen van het Warschaupact en fungeerde de noordelijke helft van Nederland als flankgebied. Door de jaren heen waren de inschattingen van het aantal vijandelijke kernwapens die op Nederland zouden terechtkomen zeer wisselend.

Wat we nu weten en nog niet weten

Na het einde van de Koude Oorlog in 1991 – met de opheffing van het Warschaupact in juli en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in december van dat jaar – hebben we door het opengaan van archieven, het interviewen van direct betrokkenen en het organiseren van workshops meer inzicht in de militaire doctrine, strategieën en operatieplannen van de Sovjet-Unie kunnen krijgen. Deze waren ten diepste anticiperende reacties op ideologisch bepaalde vooronderstellingen. Het lijdt weinig twijfel dat de Sovjet-Unie en de kleinere lidstaten van het Warschaupact zich daadwerkelijk door het Westen bedreigd voelden. Het uitgangspunt dat het Westen altijd als eerste zou aanvallen volgde logisch uit het geïnternaliseerde marxistisch-leninistische dogma dat het kapitalisme inherent agressief was.[75] Tevens lijkt de Sovjet-Unie zelf gedurende de gehele Koude Oorlog geen aanvallende intenties te hebben gehad.[76] Hierover bestond, en bestaat nog steeds, verwarring doordat de operatieplannen in de jaren 60 tot en met midden jaren 80 zeer offensief waren en het moeilijk was (en is) deze plannen te zien in het kader van een offensieve verdedigingsstrategie, die erop was gericht de oorlog zo veel mogelijk op vijandelijk grondgebied te voeren.

De inlichtingendiensten blijken achteraf wel gelijk te hebben gehad met hun inschatting dat de Sovjet-Unie op operatief en tactisch niveau vooral offensief dacht; dat zij de eerste dagen van een oorlog als beslissend zag; dat zij het nucleaire wapen niet zozeer beschouwde als een wapen ter afschrikking, maar veeleer als een wapen waarmee de overwinning kon worden behaald; en dat een gradual nuclear response geen onderdeel van haar doctrine was. Duidelijk is nu ook dat binnen militaire kringen in de Sovjet-Unie niet pas vanaf tweede helft jaren 70 het inzicht groeide dat een oorlog – ook een nucleaire – tot Europa zou kunnen worden beperkt, maar dat hierop al na de Cubacrisis werd gezinspeeld.[77] De optie van een uitsluitend conventionele oorlog in Europa werd overigens niet eerder dan 1968 in overweging genomen.[78] Met betrekking tot de noties van een preemptive strike en war-winning nuclear strategies lijken de inlichtingendiensten het ook bij het rechte eind te hebben gehad; de eerste notie had vanaf begin jaren 60 een prominente plek in de militaire Sovjetpublicaties.[79]

Zoals in de inleiding al aangehaald wisten de diensten op geen enkel moment helemaal zeker welke troepen van het Warschaupact wanneer en hoe precies zouden aanvallen. En nu weten we dat nog steeds niet. De militaire archieven met de werkelijke operatieplannen liggen waarschijnlijk nog steeds achter slot en grendel in Moskou. We moeten het daardoor voorlopig doen met de plannen die te vinden zijn in archieven van de kleinere lidstaten, zoals die van de NVA van de voormalige DDR, en met interviews met en publicaties van direct betrokkenen. In feite zijn we zo slechts op de hoogte van niet meer dan inzetopties, die vermoedelijk ten dele overeenkwamen met de echte inzetplannen.

Deze conclusie kan worden geïllustreerd aan de hand van de plaats van het Poolse Kustfront en 5(NVA)Leger in de Warschaupactplannen zoals deze in enkele recente historische studies wordt beschreven. De Poolse historicus Zbigniew Moszumanski stelt dat de aanvalsplannen van het Poolse Kustfront – tot de vorming waarvan de Sovjet-Unie in 1961 toestemming had gegeven –[80] in de periode 1965-1986 in principe hetzelfde zijn gebleven. Dit front, waaraan ook eenheden van het V Militaire District van de NVA zouden worden toegevoegd evenals verbanden van de Verenigde Oostzeevloot van het Warschaupact, zou als onderdeel van het tweede operationele echelon van het eerste strategische echelon zowel richting Denemarken als de Noordzeekust optrekken. De scheidingslijn met 2 (Sovjet)Garde Tankleger zou de lijn Klietz-Wriezen-Gransee-Wittstock-Boizenburg-Soltau-Hengelo-Nijmegen-Tilburg-Middelburg zijn geweest. Over een operationele coördinatie met NVA-eenheden rept Moszumanski niet of nauwelijks, terwijl de Poolse eenheden bij aanvang van een oorlog eerst over het grondgebied van de DDR hadden moeten worden aangevoerd en de eenheden van beide landen ook in vervolgoperaties hadden moeten samenwerken.[81] Volgens Rüdiger Wenzke zou het Kustfront hebben moeten oprukken over een breedte van 100-200 kilometer langs de lijn Salzwedel-Lüneburg en tijdens hun opmars zijn gestoten op 1(NL)Legerkorps en mogelijk op reserves van 3(VS)Legerkorps, vervolgens de Weser zijn overgestoken en op ongeveer de negende dag bij de Nederlandse grens zijn aankomen.[82] Wenzke wijst er echter op dat de crisis van 1980-1981 in Polen ertoe heeft geleid dat er in geval van (dreigende) oorlog geen Pools front meer zou worden gevormd.[83]

De onzekerheid over de steun van de lidstaten was ook het belangrijkste motief voor de Sovjet-Unie in 1980 de touwtjes in het Warschaupact nog strakker in handen te nemen door de secretaris-generaal van de communistische partij – de leider van het land – ook tot opperbevelhebber van alle strijdkrachten van het pact in oorlogstijd te benoemen. De Generale Staf van de Sovjet-Unie werd zo nog duidelijker het leidende militaire orgaan van het pact en de kleinere bondgenoten kregen nog minder inzicht in de daadwerkelijke oorlogsplannen. Het sinds 1961 bestaande Verenigde Commando van de Verenigde Strijdkrachten had geen operatieve taken en fungeerde slechts als doorgeefluik naar de strijdkrachten van de lidstaten.

Sovjetmilitairen tijdens een onderlinge wedstrijd met DDR-collega’s in 1980. Hoe beide landen precies gezamenlijk zouden opereren tijdens een aanval op het Westen zal alleen duidelijk worden als alle archieven in Moskou opengaan. Foto Picture Alliance/DPA, Reinhard Kaufhold

Flinke verwarring bestaat er ook nog steeds over de vorming en oorlogsplanning van 5(NVA)Leger. Aanvankelijk zouden divisies van het legerkorps van het V Militaire District (Neubrandenburg) de aanvoer van de Poolse legers moeten beschermen en vervolgens worden toegevoegd aan het Poolse Kustfront. Toen er begin jaren 80 geen Pools front meer werd gevormd, werd de opdracht voor dit legerkorps evenals voor het bij Leipzig gestationeerde 3(NVA)Legerkorps flink uitgebreid en werden deze legerkorpsen omgevormd tot respectievelijk het 5- en 3(NVA)Leger. Hans-Georg Löffler schrijft dat deze omvorming reeds in de tweede helft van de jaren 70 in gang is gezet.[84] Volgens Wenzke waren de legers later, vanaf 1983, gereed voor operaties in Warschaupactverband, terwijl Harald Nielsen zegt dat een oorlogsfunctie voor 5 NVA pas in 1985 was voorzien.[85]

Deze belangrijke rol van 5(NVA)Leger wordt bevestigd in de unieke studies van Siegfried Lautsch, een voormalig NVA-officier die als hoofd van de afdeling Operaties (Leiter der Abteilung Operativ) bij het Commando van het V Militair District nauw betrokken was bij de operationele planning van het 5(NVA)Leger. Volgens Lautsch ging men er in de planning van dit leger ‘davon aus, dass der militärische Gegner – im Wesentlichen das gemischte westdeutsch-dänische Jütländische Armeekorps und das niederländische I. Armeekorps – nach massierten Schlägen zum Angriff übergehen und vermutlich zwei Schläge zur Umfassung der Hauptkräfte der 5. Armee […] führen würde.’[86] Vervolgens zou 5 Leger als onderdeel van het eerste operationele echelon van het eerste strategische echelon, gesteund door de Verenigde Oostzeevloot door het zuidelijk deel van de Küstenrichtung in de tegenaanval gaan en in vijf tot zeven dagen in de richting Verden-Osnabrück-Enschede hebben moeten doorstoten naar de Nederlandse grens. Het leger zou zo de rechterflank beveiligen van de opmars van 2 Sovjet Garde Tankleger, dat in het zwaartepunt lag van de noordelijke as van de aanval op West-Europa. Daarnaast had 5(NVA)Leger volgens Lautsch de opdracht het binnenvallen van het 1 Poolse Leger in de Jutlandse operatierichting veilig te stellen.[87] Hij rept niet over een opmars van een Pools front richting de Noordzeekust.

Het betoog van Lautsch is zeer gedetailleerd – hij legt bijvoorbeeld uit hoe 1 (NL) Legerkorps zou worden verslagen –[88] en suggereert mede daardoor dat het waarschijnlijk zo zou zijn gegaan. Tegelijkertijd beschrijft hij ‘slechts’ de gang van zaken op het legerniveau, terwijl hij geen weet heeft van wat er op het hogere (Sovjet)frontniveau in het hoofdkwartier in Wünsdorf plaatsvond, laat staan op het hoogste niveau in Moskou. Het laat nog maar eens zien hoe moeilijk, ja onmogelijk het zelfs nu nog steeds is een nauwkeurig en juist beeld van de militaire dreiging over land te krijgen.

 

[1] Nationaal Archief, Den Haag (NL-HaNA), 2.13.148, Staf 1e Legerkorps en de daaronder ressorterende Divisies 1-6, inv.nr. 43, Eindverslag Werkgroep ‘101 Militaire Inlichtingendienst compagnie’, 28 februari 1977, 11. Deze onwetendheid is een constante. Zie bijvoorbeeld ook: Ministerie van Defensie, Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), archief MID vóór ’96, inv.nr. 5393, LAS, Afd I en V, nr. 11.843/Geh, 14 augustus 1987, ‘Scenario WP-offensief 1987’, waarin expliciet wordt gesteld dat er ‘geen concreet inzicht’ in de operatieplannen van het Warschaupact bestond.

[2] G.T. Witte, ‘De Sovjetrussische krijgsmacht in Nederlandse ogen, 1946-1955’, Militaire Spectator, 159 (1990) 369-373, aldaar 369. Tussen 1950, nadat militair attaché kolonel B.R.P.F. Hasselman op verdenking van spionage Tsjechoslowakije was uitgezet, en 1960, toen in Warschau een defensieattaché werd geplaatst, had Nederland geen enkele militair attaché achter het IJzeren Gordijn. Zie: Jan Hoffenaar en Piet Kamphuis, ‘De diplomaat in uniform: de militaire attaché’ in: Bob de Graaff en Duco Hellema (red.), Instrumenten van buitenlandse politiek. Achtergronden en praktijk van de Nederlandse diplomatie (Amsterdam, Boom, 1999) 53-61, aldaar 57.

[3] Witte, ‘De Sovjetrussische krijgsmacht’, 371.

[4] Dick Engelen, de Militaire Inlichtingendienst 1914-2000 (Den Haag, Sdu, 2000) 101.

[5] Witte, ‘De Sovjetrussische krijgsmacht’, 371.

[6] NL-HaNA, 2.04.5088, Coördinatiecommissie Burgerlijke Verdediging 1950-1969, inv.nr. 37, Eerste rapport van de coördinatie-commissie voor de burgerlijke verdediging, 1951.

[7] Jan Hoffenaar, ‘‘Hannibal ante portas.’ De Russische militaire dreiging en de opbouw van de Nederlandse krijgsmacht’ in: Jan Hoffenaar en Ger Teitler (red.), De Koude Oorlog. Maatschappij en krijgsmacht in de jaren ’50 (Den Haag, Sdu, 1992) 54-69, aldaar 55.

[8] NL-HaNA, 2.13.148, Stafonderdelen van het 1e legerkorps en de daaronder ressorterende divisies (1945) 1949-, inv.nr. 362, C-7 Decemberdivisie, generaal-majoor (art) C.J. Valk, Beoordeling vij toestand, nr. 228A/680 ZG, 18 januari 1955.

[9] MIVD, archief Afdeling Militaire Inlichtingendienst/Koninklijke Landmacht A (Afd. MID/KL A), inv.nr. 830, HKGS, Sie G2, Bur P/C, nr. 10450 ZG, 2e Ontwerp voor een stafstudie m.b.t. Mogelijke Russische Agressie, juli 1956.

[10] Volgens een stafstudie uit 1956 hadden de Sovjetlandstrijdkrachten toen 175 parate divisies, waarvan er 138 waren gelegerd in Europees Rusland en de satellietlanden. Op D+10 zouden deze 175 divisies op volledige oorlogssterkte zijn, terwijl nog eens 125 andere divisies zouden worden gemobiliseerd. Zo kon de vijand op D+30 beschikken over 300 divisies. In diezelfde periode zouden de satellietstaten hun 79 parate divisies – die wel van mindere kwaliteit waren – kunnen uitbreiden tot 90. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 830, Mogelijke Russische Agressie.

[11] Voor een dergelijke verrassingsaanval in Centraal-Europese sector konden alleen die vliegtuigen worden ingezet die vanuit hun vredesopstelling in West-Europa een rol konden spelen. Verder werd aangenomen dat, ter bewaring van het verrassingselement én in verband met twijfel over de loyaliteit van satellietluchtmachten, alleen Sovjetvliegtuigen werden ingezet. Van de beschikbare 6960 vliegtuigen kwamen er derhalve slechts 2440 in aanmerking. Qua landstrijdkrachten waren langs de zonegrens beschikbaar het 3e en het 8e infanterieleger (4 infanterie- en 4 gemechaniseerde divisies), waarachter 4 gemechaniseerde legers (8 tank- en 6 gemechaniseerde divisies) en 1 artilleriekorps (2 artilleriedivisies en 9 luchtdoelartilleriedivisies). Qua zeestrijdkrachten waren beschikbaar delen van de 4e en 8e Vloot, waaronder naar schatting 120 onderzeeboten, 10 kruisers, 50 torpedobootjagers en vliegtuigen van de marineluchtmacht, gestationeerd op bases langs de Oostzee. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 830. Mogelijke Russische Agressie.

[12] Zie onder andere MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 524, Tactische studie over de gepantserde en gemechaniseerde Sovjet strijdkrachten (conf), aangeboden bij brief van CGS, o/l wnd Hoofd Sectie G2 lkol GS H.E.C. van Ameijden van Duym, 17 juni 1955, HKGS, Sie G2, nr. G2/6400.

[13] Zie: Jan Schulten, ‘De Duitse Krijgsmacht in het Interbellum’ in Herman Amersfoort en Piet Kamphuis, Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied (2e herz. dr.; Den Haag, Sdu, 2005) 105-147, aldaar 124-145.

[14] Naast het Commando van de territoriale luchtverdediging en de onderzeebootvloot.

[15] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 339, HKKL, Sie G2, ‘Sovjet artillerie in Oost-Duitsland’, archiefnr. 0/6819/h/ conf, 1963.

[16] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 604, Inlichtingen/veiligheidspublicatie – KL, ‘Het Warschaupact’, samengesteld door Sie Inln vd GS, uitgeven door CGS, bij brief nr. 082/2/A/DG.

[17] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 10152, Mogelijk verloop van aanvalsoperaties der Warschaupakt (land)strijdkrachten tegen West-Europa, [september 1966].

[18] In 1961 schatte de militaire inlichtingendienst de voorraad nucleaire wapens van de Sovjet-Unie, variërend van 1-12 KT, op enige duizenden, waarvan een deel zou zijn opgeslagen op tactische vliegvelden in de DDR en bij raketeenheden. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 609. G2 Beoordeling van de toestand, 1 juli 1961.

[19] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 590, Nabespreking oef. USSR in 1961, I-640709 Geh.

[20] Het Sovjetleger beschikte in de DDR over 6000 tanks en was daarmee superieur ten opzichte van het totaal aantal tanks bij de NAVO-strijdkrachten. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 609, G2 Beoordeling van de toestand.

[21] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 590, Nabespreking oef. USSR in 1961.

[22] In dit stuk GSVG ‘vertaald’ als de Sovjet Legergroep in Oost-Duitsland, waartoe behoorden: 3 Stootleger (3 gemechaniseerde divisies, 1 tankdivisie), 8 Gardeleger (3 gemechaniseerde divisies, 1 tankdivisie), 1 Garde Tankleger (3 tankdivisies), 2 Garde Tankleger (3 tankdivisies), 18 Garde Gemechaniseerd Leger (2 gemechaniseerde divisies, 1 Tankdivisie) en 20 Garde Gemechaniseerd Leger (2 gemechaniseerde divisies, 1 tankdivisie). Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 609, G2 Beoordeling van de toestand.

[23] Samenstelling van de NVA: V Militair District (1 en 8 Gemechaniseerde Divisie, 9 Tankdivisie en een artillerieregiment) en III Militair District (4 en 11 Gemechaniseerde Divisie, 7 Tankdivisie en een artillerieregiment). De NVA was betrekkelijk goed uitgerust en goed opgeleid en zonder voorafgaande mobilisatie in staat met vier divisies offensief op te treden, waarbij zij logistiek afhankelijk was van de Sovjet-Unie. Waarschijnlijk zouden NVA-eenheden worden ingezet zodra Sovjeteenheden bepaalde successen hadden behaald. De staven van de Militaire Districten werden in staat geacht op te treden als legerkorps- c.q. legerstaf. Ongeveer hetzelfde gold voor de Poolse strijdkrachten, waarvan zeven divisies konden worden ingezet voor offensieve operaties. Dit in tegenstelling tot de Tsjechoslowaakse strijdkrachten, die weliswaar goed opgeleid en uitgerust waren, maar een zeer lage effectieve sterkte hadden, waardoor inzet pas na mobilisatie mogelijk werd geacht. Aangenomen mocht worden dat zeven divisies zouden worden ingezet voor het binden van NAVO-eenheden c.q. flankbeveiliging in de Centrale Sector. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, invnr. 609. G2 Beoordeling van de toestand.

[24] Idem.

[25] Hoewel slechte weersomstandigheden voor tactische luchtsteun aan de grondstrijdkrachten juist problematisch zouden zijn.

[26] MIVD, Afd. MID/KL A, invnr. 609, G2 Beoordeling van de toestand.

[27] Ibidem.

[28] MIVD, Afd. MID/KL A, invnr. 590, Nabespreking oef. USSR in 1961.

[29] In een beschouwing over de oorlogstaak van zijn divisie schrijft generaal-majoor G.H. Christan, Commandant 4 Divisie, de meest vooruitgeschoven Nederlandse divisie, aan de Commandant 1 Legerkorps (Nr. G3/526/A/Z.G., 20 maart 1964) over ‘de aanval vanuit het ‘SALZWEDEL BALKON’ via het ‘HEIDE PLATEAU’ NW van SOLTAU rg WESER (VERDEN) […] in W en ZW rg., direct tegen het Duits Corps [3(GE)PaDiv]’. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 574. Het andere hoofdoffensief was gericht op de zogenoemde Fulda-corridor.

[30] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 609. ‘G2 Beoordeling van de toestand’.

[31] NL-HaNA, 2.13.148, Staf 1e Legerkorps, inv.nr. 35, Slotwoord van Van Hootegem bij bezoek van de Chef Generale Staf aan Staf 1 Divisie, op 22 augustus 1962.  

[32] Een (militaire) sleutelpuntenlijst uit 1960 – opgesteld ten behoeve van de luchtfotocensuur – telde maar liefst 519 objecten: 59 verbindingslocaties, 24 commandoposten, de verdedigingswerken Hoek van Holland, de haven van Den Helder, 11 vliegbases, 10 NAVO-olieopslagplaatsen, 9 grote werkplaatsen, 263 opslagplaatsen, 141 kazernes, opleidingslocaties en legerplaatsen. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 3526.

[33] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 800, MID, Sovjet-blok. Jaaroverzicht 1965, nr. 30009/13/Geh, 9 mei 1966. De grotere betekenis van de kleinere lidstaten zou naar verwachting verder doorzetten. Zie onder andere: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 10420. Nr. G2/Inl/30089/68/geh: Vijandelijke dreiging (periode na 1980).

[34] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 492, MID, Beoordeling toestand, 082/S/ZG, 21 okt 1970. NB: dit wijkt af van de veronderstellingen van tien jaar eerder (zie noot 18).

[35] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 10152, Mogelijk verloop van aanvalsoperaties der Warschaupakt (land)strijdkrachten tegen West-Europa, [september 1966].

[36] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 477, HKKL, sectie G2, Beoordeling vijandelijke toestand (G2-33174/33) 1968. De inlichtingendiensten hielden echter altijd rekening met beperkte agressie als gevolg van een misrekening die voortvloeide uit een onderschatting door de Sovjet-Unie van de snelheid waarmee de NAVO tot inzet van kernwapens zou besluiten en uit een overschatting van hun dagelijkse vorderingen, daarbij aannemende dat de weerstand van NAVO-troepen, althans oostelijk van de Rijn, gering zou zijn. De diensten zagen bovendien als een ‘mogelijke ontwikkeling’ dat de Sovjet-Unie voor 1980 een ‘strategisch beweeglijke strijdmacht’ zou hebben opgebouwd – voor wereldwijde inzet, maar primair gericht op het isoleren van West-Europa van de VS –, waarin maximaal tien landmachtdivisies zouden zijn ingedeeld, ten koste van het Sovjetaandeel in de gezamenlijke Warschaupactstrijdkrachten, wat zou worden gecompenseerd door een evenredige toename van het aantal niet-Sovjetdivisies. Nr. G2/Inl/30089/68/geh, Vijandelijke dreiging (periode na 1980) [1968].

[37] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 809, KL GS Afd Inln/veil, Warschaupact strategie, 31 januari 1975.

[38] Volgens de rapportages beschikte de Sovjet-Unie in 1970 over ongeveer 1280 intercontinental ballistic missiles, waarvan 85% in silo’s lag opgeslagen en die bijna allemaal binnen vijf minuten konden worden gelanceerd.

[39] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 492, MID, Beoordeling toestand, 082/S/ZG, 21 okt 1970; MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 789, MID, Sovjet-blok Warschau Pakt oefeningen, geh, mei 1971; MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 743, KL GS Afd Inln/veil, Warschaupakt landstrijdkrachten. Sovjet Mil-strat begrippen en opvattingen, geheim, 13 november 1972.

[40] Door 2 Sovjetdivisies, 5 Poolse divisies uit het Militaire District Pommeren en 1 Poolse luchtlandingsdivisie uit het Militaire District Warschau; het geheel geleid door een Poolse commandant. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 477, HKKL, sectie G2, Beoordeling vijandelijke toestand (G2-33174/33) 1968.

[41] Hoewel Wit-Rusland deel uitmaakte van de Sovjet-Unie, maakten de inlichtingenrapportages regelmatig onderscheid tussen Wit-Russische en Sovjeteenheden.

[42] De waarschijnlijke groepering van Warschaupacttroepen tijdens een aanval na voorafgaande versterking was: 1) het Noordelijk front van het West-Europese theater: 3 Sovjetlegers met in totaal 10 divisies, 5 Poolse divisies, 2 Wit-Russische legers met in totaal 6 divisies, 3 Oost-Duitse divisies (totaal 25 divisies), geleid door een Sovjetfrontcommandant, gesteund door 24 Luchtleger en mogelijk nog een luchtleger; 2) het Centrale front van het West-Europese theater: 2 Sovjetlegers met in totaal 9 divisies, 1 Wit-Russisch leger met 4 divisies, 3 Oost-Duitse divisies en 5 Tsjechoslowaakse divisies (totaal 21 divisies), mogelijk te verhogen met 120 Garde Gemechaniseerde Divisie, waarschijnlijk behorende tot 28 Gardeleger van Wit-Rusland; het geheel eveneens gecommandeerd door een Sovjetfrontcommandant, gesteund door 37 Luchtleger en mogelijk door een nog in de Sovjet-Unie gelegen luchtleger; 3) het Zuidelijke front van het West-Europese theater: totaal 17 divisies (geheel of grotendeels uit Tsjechoslowakije). In NAVO-inlichtingenkringen (MC 161-68, Annex/Section 5) werd aangenomen dat een aanval met bovengenoemde strijdmacht de NAVO een waarschuwingstijd van minimaal vier dagen zou hebben gegeven. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 477, HKKL, sectie G2, Beoordeling vijandelijke toestand (G2-33174/33) 1968.

[43] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 477, HKKL, sectie G2, Beoordeling vijandelijke toestand (G2-33174/33) 1968; MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 492. MID, Beoordeling toestand, 082/S/ZG, 21 okt 1970; MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 743, KL GS Afd Inln/veil, Warschaupakt landstrijdkrachten. Sovjet Mil-strat begrippen en opvattingen, geheim, 13 november 1972.

[44] In een inlichtingenrapportage uit 1966 wordt de volgende ‘mogelijke’ verdeling van de middelen voor de ‘strategische richting’ West gegeven: a) in een nucleaire oorlog: bij het ‘kust’front 8 divisies (4 eerste-echelons divisies + 4 tweede-echelons divisies; operaties tegen Jutland niet inbegrepen), het noord-centraal front 20 divisies (9 eerste-echelons divisies + 11 tweede-echelons divisies), het zuid-centraal front 20 divisies (9 eerste-echelons divisies + 11 tweede-echelons divisies), en het CSSR-front 16 divisies (8 eerste-echelons divisies + 8 tweede-echelons divisies); b) in een conventionele oorlog: bij het ‘kust’front 12 divisies (8 eerste-echelons divisies + 4 tweede-echelons divisies; operaties tegen Jutland niet inbegrepen), het noord-centraal front 23 divisies (15 eerste-echelons divisies + 8 tweede-echelons divisies), het zuid-centraal front 23 divisies (15 eerste-echelonsdivisies + 8 tweede-echelons divisies), en het CSSR-front 20 divisies (13 eerste-echelons divisies + 7 tweede-echelons divisies) (met potlood 22 divisies (14 + 8)). MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 10152. Mogelijk verloop van aanvalsoperaties der Warschaupakt (land)strijdkrachten tegen West-Europa, [sept 1966]. Hoewel er twijfel bestond of de productiereserve van de Sovjet-Unie voldoende was voor een oorlog van lange duur, werd een goede (logistieke) ondersteuning van een oorlog in West-Europa mogelijk geacht. Per spoor en over weg beschikte zij over een capaciteit van vier divisies met ondersteunende eenheden (slices) uit de Sovjet-Unie naar West-Europa per dag. Daarnaast beschikte zij over de Comecon-pijpleiding en voldoende transportmaterieel. Het werd betwijfeld of tactische pijpleidingen gelijke tred konden houden met de vorderingen van de eenheden. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 477, HKKL, sectie G2, Beoordeling vijandelijke toestand (G2-33174/33) 1968; MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 492, MID, Beoordeling toestand, 082/S/ZG, 21 okt 1970.

[45] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 477, HKKL, sectie G2, Beoordeling vijandelijke toestand (G2-33174/33) 1968. In dit stuk staat wel dat niet wordt ingegaan op mogelijke operaties op Nederlands grondgebied ‘omdat geen reële basis aanwezig is voor prognoses omtrent de sterkte en groepering van de vijandelijke strijdmacht welke op deze secundaire as zal optreden na het overschrijden van Weser en Rijn/Maas’.

[46] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 492, MID, Beoordeling toestand, 082/S/ZG, 21 okt 1970.

[47] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 809, KL GS Afd Inln/veil, Warschaupact strategie, 31 januari 1975. Zie ook: MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 13281, LAS, Afd Inln & Veiligheid, nr. 13.253/Geh, Dreiging tegen Nederland 1988.

[48] Zie ook onder andere uitspraken Sovjetgeneraal Sergej Achromejev in: John Battilega, ‘Soviet views on nuclear warfare: the post-cold war interviews’, in: Henry Sokolski (red.), Getting Mad: a nuclear mutual assured destruction, its origins and practice (Carlisle, Strategic Studies Institute, U.S. Army War College, 2005) 151-174, aldaar 160. In deze periode kwam de Amerikaanse minister van Defensie James Schlesinger met het concept van selective targeting, dat de Amerikaanse president de theoretische keuze gaf tussen niets doen en een city-destroying second strike in reactie op een first strike van de Sovjet-Unie. Dit werd in najaar 1980 officieel beleid met Presidential Directive 59.

[49] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 10421: zeer goede uitgebreide briefings van Ass Dir IMS Intelligence, Major General (Can) R.J.G. Weeks, nov-dec 1979.

[50] Begin en midden jaren 70 was hiervoor nog geen ‘conclusive evidence’. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 595, MID, Beoordeling vijandelijke toestand, uitgave 1969/1970, ZG, nr. 33174/71; MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 809, KL GS Afd Inln/veil, Warschaupact strategie, 31 jan 1975.

[51] Zie onder andere: MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 13282, LAS, Afd Inl&Veil, nr. 13.432/Geh, Basisstudie dreiging 1988-2007 [ca. 1983]. In dit stuk wordt gesteld dat de politieke uitgangspunten van de Sovjetdoctrine gewijzigd leken te zijn: ‘Er is sprake van een verschuiving in terminologie: de gedachte van voorbereiding op een toekomstige oorlog heeft plaatsgemaakt voor de gedachte van een systeem van opvattingen over het voorkomen van oorlog. Het defensieve karakter van de doctrine wordt sterker benadrukt en het begrip wederzijdse veiligheid lijkt een belangrijkere plaats te hebben gekregen’. De militair-technische aspecten waren evenwel ongewijzigd gebleven.

[52] De Sovjet-Unie nam in 1982 unilateraal de verplichting op zich niet als eerste kernwapens te gebruiken.

[53] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 3923. USAREUR Intelligence Estimate-1986, Vol II: Basic Estimate, september 1986, nr. EUR-2610-UIE-86-Vol II.

[54] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 5393, LAS, Afd I en V, nr. 11.843/Geh, 14 augustus 1987, Scenario WP-offensief 1987. In West-Duitse scenario’s, aangetroffen in het MIVD-archief, werd wel uitgegaan van onmiddellijke inzet van nucleaire wapens: het eerste doel van een Warschaupactaanval is West-Duitsland bezetten ‘nachdem darauf massive Nuklearschläge ausgelöst waren’. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 3990, Operativ-strategische Planungen des Warschauer Paktes auf dem Schauplatz von Kriegshandlungen (TVD) Mittel-/Westeuropa, hier: Die Westfront; 3. Fortsetzung der 06901/86 geh vom 18.03.1986, Stand: August 1987. Overigens bevatten de scenariostukken nog kaarten met troepenbewegingen uit 1967.

[55] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 12059, Defense Intelligence Agency, War in the Western TVD (U), november 1984, nr. DDB-2600-3858-84(N).

[56] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 11517, Cap R.A. Mason CBE MA, director of Defence Studies RAF, Western deterrence: Posture and rationale, paper prepared for international conference ‘Nuclear deterrence’, Essex, 4-6 Sep 1981.

[57] In verschillende inlichtingenrapportages wordt erkend dat de noordgrens van de strategische richting West voor hen niet zeker is. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 3990, Operativ-strategische Planungen des Warschauer Paktes auf dem Schauplatz von Krieghandlungen (TVD) Mittel-/Westeuropa, hier: Die Westfront; 3. Fortsetzung der 06901/86 geh vom 18.03.1986, Stand: August 1987.

[58] 23 divisies: (Northern Army Group) 2 Nederlandse divisies, 4 1/3 West-Duitse divisies, 3 Britse divisies, 1 1/3 Belgische divisie + (Central Army Group) 6 2/3 West-Duitse divisies, 5 2/3 Amerikaanse divisies en 1/3 Canadese divisie [JH: Franse divisies hier niet meegerekend]. Dit kon nog meer zijn als de Supreme Allied Commander Europe de Commander-in-Chief Central (delen van) de strategische reserve van circa 4 divisies ter beschikking stelde. Bovendien konden dan nog andere, niet ‘ge-earmarkte’ divisies ter beschikking komen. Dit aantal kon variëren van 0 tot 18. In hoeverre deze nog op tijd beschikbaar zouden zijn, laat hij in het midden. Bron: MIVD, Afd. MID/KM, inv.nr. 5261, Inleiding Hoofd Sectie Inlichtingen defensiestaf over de krachtsverhoudingen NAVO-Warschaupact, mei 1978.

[59] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 5393, LAS, Afd I en V, nr. 11.843/Geh, 14 augustus 1987, Scenario WP-offensief 1987.

[60] Doorgestreept met pen en vervangen door Lüneburg.

[61] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 5393, LAS, Afd I en V, nr. 11.843/Geh, 14 augustus 1987, Scenario WP-offensief 1987.

[62] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 4077, Actualisering van inlichtingenanalyse van de operatief-strat planningen in TVD M/W-Europa voor NVA, Nov 1986; MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 3923, USAREUR Intelligence Estimate-1986, Vol II: Basic Estimate, sept 1986, nr. EUR-2610-UIE-86-Vol II.

[63] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 13281, LAS, Afd Inln & Veiligheid, nr. 13.253/Geh, Dreiging tegen Nederland 1988.

[64] Als het zwaartepunt van de aanval van de Sovjetstrijdkrachten in de DDR niet bij 1(NL)Legerkorps zou liggen, dan werden 230 helikopters in een vuursteunrol (144 HIND en 86 HIP) en 89 helikopters in een transportrol (86 HIP en 3 HOOK) verwacht. Als het zwaartepunt wel bij 1(NL)Legerkorps lag, dan werden 284 helikopters voor vuursteun (144 HIND en 140 HIP) en 170 helikopters in een transportrol (140 HIP en 30 HOOK) verwacht. Bron: MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 5389, MID/KL, Sie Inln, bur Landstrkrn. Nr. 10.466/V/Geh, Supplementary intelligence report Landstrijdkrachten, juli-aug 1987.

[65] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 4037, Bijl. B (Inlichtingen) bij operatieplan nr. 1 van C-1Lk, 1 juli 1985.

[66] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 12100, diverse rapporten over Spetsnaz.

[67] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 3923, USAREUR Intelligence Estimate-1986, Vol II: Basic Estimate, september 1986, nr. EUR-2610-UIE-86-Vol II. Zie ook het artikel van Quirijn van der Vegt op blz. 310-329.

[68] Zie onder andere: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 12059 (bevat diverse stukken), Defense Intelligence Agency, War in the Western TVD (U), november 1984, nr. DDB-2600-3858-84(N).

[69] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 5393, LAS, Afd I en V, nr. 11.843/Geh, 14 augustus 1987, Scenario WP-offensief 1987. ‘Die Polen verstehen sich jedoch nicht als 2. Staffel, sondern als eigene, nationale Streitkraftgruppierung’. Bron: MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 3990, Operativ-strategische Planungen des Warschauer Paktes auf dem Schauplatz von Kriegshandlungen (TVD) Mittel-/Westeuropa, hier: Die Westfront; 3. Fortsetzung der 06901/86 geh vom 18.03.1986, Stand: August 1987.

[70] Rüdiger Wenzke, ‘Die NVA und die Polnische Armee auf dem europäischen Kriegsschauplatz in den achtziger Jahren’ in: Rüdiger Wenzke, Hrsg., Die DDR und Polen in den Operationsplanungen des Warschauer Paktes (Potsdam, Militärgeschichtliches Forschungsamt, 2010) 97-125, aldaar 104-105.

[71] Beatrice Heuser, ‘Victory in a Nuclear War? A Comparison of NATO and WTO Aims and Strategies’, Contemporary European History Vol. 7, No. 3 (1998) 325.

[72] MIVD, MID vóór ’96, inv.nr. 13282, LAS, Afd Inl&Veil, nr. 13.432/Geh, ‘Basisstudie dreiging 1988-2007’. MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 12100, Aufzeignung MIL 113, 0166/90 Geheim, 30.01.1990, DDR/NVA. Auswertung aktueller nachrichtendienstlicher Informationen sowie deren Beurteilung und Bewertung im Rahmen der nachrichtendienstlichen operativ/strategischen Gesamterkenntnislage. Deze inschatting lag overigens dicht bij de eind mei 1987 openbaar gemaakte verdedigingsdoctrine: als er tijdens verdedigingsoperaties geen politieke oplossing mogelijk leek, zouden aanvalsoperaties in beschouwing worden genomen. Zie: Wenzke, ‘Die NVA und die Polnische Armee’, 105.

[73] MIVD, Afd. MID/KL A, inv.nr. 12100, Aufzeignung MIL 691, 1157/90 Geheim, 20 Juli 1990.

[74] Wenzke, ‘Die NVA und die Polnische Armee’, 116 en 120.

[75] Zie onder andere: Vojtech Mastny en Malcolme Byrne, A Cardboard Castle? An Inside History of the Warsaw Pact 1955-1991 (Boedapest, CEU Press, 2005) 73.

[76] Tot grote verbazing achteraf van bijvoorbeeld enkele hoge NAVO-generaals. Zie: Jan Hoffenaar en Christopher Findlay (red.), Military Planning for European Theatre Conflict during the Cold War. An Oral History Roundtable, Stockholm, 24-25 April 2006. Zürcher Beiträge zur Sicherheitspolitik, Vol. 79 (Zürich, ETH, 2007).

[77] Tegelijkertijd begon men toen in de Verenigde Staten na te denken over limited nuclear options – een poging aan het alles-of-niets scenario van de strategie van de massive retaliation te ontkomen.

[78] Matthias Uhl, ‘Soviet and Warsaw Pact Military Strategy from Stalin to Brezhnev. The Transformation from ‘Strategic Defense’ to ‘Unlimited Nuclear War’, 1945-1968’ in: Jan Hoffenaar en Dieter Krüger (red.), Blueprints for Battle. Planning for War in Central Europe, 1948-1968 (Potsdam 2012) 33-53, aldaar 41.

[79] Ook in het strategisch denken in de Verenigde Staten kregen de preemptive strike (sinds begin jaren 60) en war-winning nuclear strategies (vanaf begin jaren 80) een plaats. Zie onder andere: William Burr (red.), The Creation of SIOP-62. More Evidence on the Origins of Overkill (NSA Electronic Briefing Book No. 130, posted 13 July 2004); Walsh, The Military Balance in the Cold War. US Perceptions and Policy, 1976-85 (Londen, Routledge, 2014) 203.

[80] Al in de eerste helft van de jaren 50 – dus voor de oprichting van het Warschaupact – had de Generale Staf van de Sovjet-Unie al vastgelegd dat de Poolse troepen binnen de Sovjetoperatieplannen een Kustfront zouden vormen. Zie: Andrzej Packowski, ‘Die Polnische Volksarmee im Warschauer Pakt’, in: Torsten Diedrich, Winfried Heinemann en Christian F. Ostermann (Hrsg.), Der Warschauer Pakt. Von der Gründung bis zum Zusammenbruch 1955 bis 1991 (Berlijn, Ch. Links, 2009) 59-84, aldaar 68.

[81] Zbigniew Moszumanski, ‘Die Polnische Küstenfront auf dem Westlichen Kriegsschauplatz‘ in: Wenzke, Die DDR und Polen in den Operationsplanungen, 71-83. Niet duidelijk is of de zes laatstgenoemde steden nog tot de handelingsruimte van het Kustfront behoorden. Het idee van een apart Pools front ontstond na de politieke omwenteling in Polen in 1956. De Poolse leider Wladyslaw Gomulka zag het front als een uiting van de Poolse soevereiniteit; de Sovjet-Unie bekeek het plan aanvankelijk met argwaan. Volgens Moszumanski (blz. 74) telde het front aanvankelijk ongeveer 380.000 militairen en groeide het eind jaren 70 naar een totaal van 590.000 militairen, samengesteld uit leger-, vloot-, luchtmacht- en luchtverdedigingseenheden. Het Poolse leger beschikte zelf niet over kernwapens, maar wel over diverse vliegtuigen, raketten en geschut om deze in te zetten, zij het dat zij daarover niet zelf mochten beslissen maar het boven de nationale legers gestelde door Sovjetmilitairen geleide frontcommando. Over de mate van vrijheid van het Poolse ministerie van Nationale Verdediging en de Generale Staf op het gebied van de operationele planning wordt verschillend geoordeeld. Wenzke (‘ Die NVA und die Polnische Armee’, blz. 117) schat in dat de oefendocumenten slechts 70 à 80% met de echte inzetplannen overeenstemden. Voor een voorbeeld van een ‘inzetoptie’ van het Poolse (Kust)front – ook wel het Maritieme Front genoemd – in de eerste helft van de jaren 60 zie: Vojtech Mastny en Malcolme Byrne, A Cardboard Castle?, 149, bijlage 23.

[82] Wenzke, ‘Die NVA und die Polnische Armee’, 118.

[83] Ibidem, 124.

[84] Hans-Georg Löffler, Soldat im Kalten Krieg. Erinnerungen 1955-1990 (Bissendorf, Biblio, 2002) 181 e.v.

[85] Wenzke, ‘Die NVA und die Polnische Armee’, 110. Harald Nielsen, Die DDR und die Kernwaffen. Die nukleare Rolle der Nationalen Volksarmee im Warschauer Pakt (Baden-Baden, Nomos, 1998).

[86] Siegfried Lautsch, ‘Zur operativen Einsatzplanung der 5. Armee der NVA im Rahmen einer Front der Vereinten Streitkräfte der Warschauer Vertragsorganisation in den 1980er Jahren’, in: Wenzke, Die DDR und Polen in den Operationsplanungen, 35-59, aldaar 44. 85% van de NVA was in de jaren 80 paraat. Torsten Diedrich, ‘The German Democratic Republic’, in: Hoffenaar en Krüger, Blueprints for Battle, 175-201, aldaar 179

[87] Siegfried Lautsch, Kriegsschauplatz Deutschland. Erfahrungen und Erkenntnisse eines NVA-Offiziers (Potsdam, Zentrum für Militärgeschichte und Sozialwissenschaften, 2013) 134-136.

[88] Ibidem, 133-138.

Over de auteur(s)

Prof. dr. J. Hoffenaar

De auteur is hoofd van de Afdeling Wetenschappelijk Onderzoek van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en bijzonder hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.