Met de inval in Oekraïne in februari 2022 heeft Rusland zich wederom gemanifesteerd als de grootste militaire bedreiging voor de democratische en kapitalistische landen van Europa. De tijden van de Koude Oorlog (1947-1991) lijken te herleven. Toen was het een alomvattende machtsstrijd tussen het communistische Oostblok onder leiding van de Sovjet-Unie en het kapitalistische Westblok onder aanvoering van de Verenigde Staten. Nu is het onderdeel van een multipolaire geopolitieke machtsstrijd waarin ook China een hoofdrol speelt en Europa meer op zichzelf is aangewezen omdat de VS zijn prioriteiten verschuift.

Het is daarom alleszins de moeite waard de militaire dreiging in de periode 1947-1991, zoals de Nederlandse krijgsmachtdelen zich die concreet voorstelden, nader te beschouwen. Hoewel er inmiddels boekenkasten vol zijn geschreven over de Koude Oorlog, zijn over dit niet onbelangrijke aspect nog betrekkelijk weinig studies verschenen. De belangrijkste reden hiervoor was dat de archieven van de Nederlandse militaire inlichtingendiensten tot voor kort niet toegankelijk waren en onderzoekers het moesten doen met losse stukken verspreid in andere defensiearchieven.[1] Inmiddels zijn er weliswaar meer archiefstukken van buitenlandse inlichtingendiensten beschikbaar,[2] maar die zijn niet toegespitst op de Nederlandse situatie. Bovendien is meestal niet duidelijk welke stukken bij de Nederlandse diensten bekend waren. De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) gaf enkele jaren geleden toestemming voor archiefonderzoek en publicatie van de bevindingen: het resultaat is dit themanummer van de Militaire Spectator.

De bestudeerde inlichtingenrapportages bevatten voor het overgrote deel gegevens over de militaire capaciteiten van de Sovjet-Unie en de andere leden van het in 1955 opgerichte Warschaupact, alsmede over de locaties van de grote militaire eenheden. Het was voor de diensten heel wat lastiger – zo niet onmogelijk – te bepalen hoe de gedetecteerde eenheden precies zouden optreden en wat de vermoedelijke operatieplannen waren. In de woorden van een rapport uit 1986: ‘Inzichten over een mogelijk Sovjet offensief tegen de NAVO in West-Europa berusten niet zo zeer op kennis verkregen uit inlichtingen over de inhoud van de Sovjet operatief strategische planning, alswel op integratie en extrapolatie van uit andere bronnen verkregen informatie’.[3] Nog moeilijker voor de diensten was het om de intenties van de tegenstander te achterhalen. Wilde de Sovjet-Unie werkelijk West-Europa en wellicht de VS aanvallen, en zo ja, in welke omstandigheden? De diensten hadden geen idee. Zij konden er slechts naar gissen. Daarom gingen zij – in navolging van andere bevriende diensten – uit van het ergste: vroeg of laat, bedoeld of als gevolg van een misverstand, zou het Warschaupact het NAVO-grondgebied kunnen aanvallen.

Hoewel de oorlog op zee, op het land en in de lucht uiteraard in één verband moet worden gezien en de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht alle drie een bijdrage leverden aan de bondgenootschappelijke verdediging, worden de dreigingsbeelden in dit themanummer toch per krijgsmachtdeel in aparte artikelen geanalyseerd. De redenen hiervoor zijn dat de NAVO geen eigen overkoepelende inlichtingendienst had en de Nederlandse zee-, land- en luchtmacht binnen de NAVO geheel gescheiden van elkaar opereerden.[4] Door het ontbreken van een eigen inlichtingendienst was het geallieerde opperbevel voor het opstellen van de NAVO-operatieplannen aangewezen op inlichtingengegevens van de nationale diensten van de lidstaten.[5] De diensten leverden hun informatie aan conform een gestandaardiseerd inlichtingenrapporteringssysteem. De input was grotendeels afgestemd op de vredesbehoeften van de NAVO-opperbevelhebber in Europa, vervat in zijn Peacetime Intelligence Requirements, dat in oorlogstijd plaatsmaakte voor het ACE Wartime Intelligence Plan.[6] De aangeleverde gegevens vormden tevens de basis voor MC 161 Soviet Bloc Strength and Capabilities, een jaarlijks gereviseerd overzicht van de vijandelijke sterkte.

Omdat de Nederlandse zee-, land- en luchtmacht in NAVO-verband op verschillende tonelen zouden opereren, kregen zij elk een eigen inlichtingendienst, die elk een eigen beeld van de vijand samenstelde. Concrete samenwerking op dit terrein was er meestal niet. Opvallend, maar begrijpelijk is dat de dreigingsappreciaties van de KM geografisch een stuk minder gedetailleerd waren dan die van de KL en KLu (vooral waar het haar aanvallende taken betrof). Dat kwam doordat het verwachte strijdtoneel voor land- en luchtmacht veel nauwkeuriger in kaart kon en ook moest worden gebracht om onmiddellijk accuraat te kunnen reageren op een vijandelijke aanval. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat de marine als enige krijgsmachtdeel voortdurend in aanraking kwam met haar opponenten; vooral onder water voerde zij in NAVO-verband reeds in vredestijd een schaduwoorlog.

De artikelen in dit themanummer hebben in grote lijnen dezelfde opbouw. Eerst wordt uiteengezet hoe de desbetreffende inlichtingendienst door de jaren heen het vijandelijke optreden inschatte, dan volgen enkele concluderende, reflecterende opmerkingen waarin onder meer de vijandbeelden worden vergeleken met wat inmiddels bekend is over de werkelijke intenties, plannen en mogelijkheden van het Warschaupact – met de kanttekening dat zo lang de archieven in Moskou gesloten blijven, hierover niets met absolute zekerheid is te zeggen. De artikelenreeks wordt afgesloten met enkele algemene reflecterende conclusies, die deels ook voor het huidige tijdsgewricht van waarde kunnen zijn ‘to get the opponent right’. In zijn aansluitende essay gaat Bas Rietjens dieper in op eventuele parallellen met de huidige tijd.

Tot slot nog enkele opmerkingen. Zo heeft het onderzoek duidelijk gemaakt dat ook het MIVD-archief lacuneus is. Veel stukken zijn blijkbaar uit de aard der zaak vernietigd of gewoon niet goed gearchiveerd. Niettemin kon er op basis van de stukken die wel bewaard zijn gebleven, in combinatie met archivalia elders, een vrij compleet beeld worden gevormd. Daarnaast hebben de auteurs niet doelgericht gezocht naar eventuele verborgen agenda’s achter de inlichtingenrapportages, zoals het bewust aandikken van een bepaalde dreiging om het belang van het eigen krijgsmachtdeel te versterken. Af en toe komt dit aspect zijdelings ter sprake. Onze indruk is dat de Nederlandse rapportages meestal zonder verdere bijbedoelingen zijn opgesteld. Wat bevelhebbers van de krijgsmachtdelen in hun onderlinge strijd om de middelen of ministers en parlementariërs in hun politieke afwegingen er vervolgens mee deden, is een andere zaak.

[1] De auteurs bedanken de MIVD voor de toestemming voor het doen van onderzoek in zijn archieven en het publiceren van deze artikelen.

[2] Zeer informatief zijn bijvoorbeeld de via de Freedom of Information Act vrijgegeven archiefstukken van de CIA.

[3] Ministerie van Defensie, Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), archief Afdeling Militaire Inlichtingendienst/Koninklijke Landmacht A (Afd. MID/KL A), inv.nr. 859, LAS, Afd Inl en Veiligheid, Sectie Inlichtingen, nr. 10.666/Geh, Beoordeling van de toestand (1986).

[4] Bob de Graaff, Ongekend en onderscheidend. De geheime geschiedenis van de MIVD (Amsterdam, Boom, 2022) 74.

[5] Richard J. Aldrich, ‘Intelligence within BAOR and NATO's Northern Army Group’, Journal of Strategic Studies, February 2008, 2-3.

[6] MIVD, Afdeling Militaire Inlichtingendienst/Koninklijke Luchtmacht en voorgangers (Afd. MID/KLu), inv.nr. 11796, Handboek Inlichtingen Deel 1 Inlichtingennr. 12-1000-001, 9 september 1959, STG. Confidentieel, 31, 63.

Over de auteur(s)

Dr. A.J. van der Peet

Anselm van der Peet is senior wetenschappelijk medewerker bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.

Dr. Q.J. van der Vegt

Quirijn van der Vegt is wetenschappelijk medewerker bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.

Prof. dr. J. Hoffenaar

De auteur is hoofd van de Afdeling Wetenschappelijk Onderzoek van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en bijzonder hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.