‘Naar veler oordeel is Europa - misschien is het beter te zeggen de westelijke wereld - momenteel niet gezegend met visionaire en krachtdadige politieke leiders, die in staat zijn veel mensen zo te inspireren dat ze bereid zijn offers te brengen voor de toekomst.’ Zo begon in 1994 prof. dr. A. van Staden zijn betoog in de Militaire Spectator over (gebrek aan) leiderschap van westerse leiders in de internationale politiek.[1]

Van Staden wijst op twee valkuilen als het gaat om politieke leiders op waarde te schatten. Ten eerste volgt de waardering vaak pas achteraf, wanneer de persoon in kwestie al overleden is. Neem bijvoorbeeld de Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower, die tijdens zijn ambtsperiode in de jaren vijftig verweten werd afstandelijk en weinig daadkrachtig te zijn, ondanks zijn verdiensten als bevelhebber tijdens de Tweede Wereldoorlog. Pas toen het machtsmisbruik in de jaren zeventig door president Richard M. Nixon aan het licht kwam, steeg de waardering voor Eisenhower door dit contrast. Eisenhower staat nu steevast in de top-10 van ‘beste presidenten’, zoals bijvoorbeeld opgesteld door de American Political Science Association.

De tweede valkuil betreft gebeurtenissen: maken gebeurtenissen de leider, of andersom? Het gaat erom dat wanneer een crisis zich voordoet, een leider altijd verschillende opties heeft om ermee om te gaan. Die keuzes bepalen de uitkomst, en de waardering. ‘Maar tegelijk dient men in te zien dat iedere leider in de internationale politiek heeft te maken met aanzienlijke beperkingen die liggen besloten in de realiteit van de machtsverhoudingen in de wereld, de kosten van internationale verplichtingen en de belangen van andere staten. Er zijn keuzen; het menu is echter beperkt.

De Koude Oorlog vormde een langdurige ‘gebeurtenis’ die het mogelijk maakte voor westerse leiders zich te onderscheiden: ‘Louter door aan de goede kant van de geschiedenis te staan, kreeg zelfs de middelmatige politicus een bepaalde statuur.’ Na de val van de Muur viel die urgentie weg. Een van de nieuwe uitdagingen die Van Staden in de jaren negentig benoemt is de bedreiging van het milieu, waar het gevaar van klimaatverandering tegenwoordig ook onder kan vallen. Dit is echter een ‘sluipend proces’, en daardoor niet geschikt om krachtige leiders te produceren: ‘Explosive crises produce great leaders. Creeping crises don’t’, aldus een Amerikaanse oud-minister die door Van Staden wordt aangehaald.

Is er dan nog hoop voor huidige leiders om goed voor de dag te komen in de geschiedenisboeken? Van Staden sluit af door de Amerikaanse president Harry Truman, die als middelmatig politicus werd beschouwd en de verkiezingen in 1948 onverwacht en slechts nipt wist te winnen, te citeren: ‘A statesman is a politician who’s been dead ten or fifteen years’. Het is dus slechts een kwestie van tijd.

[1] A. van Staden, ‘Leiderschap in de internationale politiek. Waar zijn de grote staatslieden gebleven?’, in: Militaire Spectator 163 (1994) (3) 93-98. 

Over de auteur(s)