In deze editie van de Militaire Spectator licht Marten Zwanenburg het juridisch kader toe van militaire activiteiten in de ruimte, die steeds meer erkend en gebruikt wordt als militair domein. In de vroege stadia van het ruimtetijdperk werden de militaire mogelijkheden van de ruimte wat meer omfloerst benaderd. Zo noteerde de Militaire Spectator in 1966 in de rubriek Uit de buitenlandse vakpers: ‘Steeds weer wordt van alle zijden nadrukkelijk verklaard, dat de verovering van de ruimte slechts vreedzame doelen nastreeft; de publieke opinie is gerustgesteld: algemeen is men ervan overtuigd, dat de ruimtevaart bijdraagt tot de wetenschap en de praktische toepassingen daarvan.’[1]

Toch was ook toen al duidelijk dat de mogelijkheden van de ruimte als ‘nieuwste ontdekkingsgebieden’ van grote betekenis konden zijn voor de landsverdediging van diverse staten. Bovendien lagen militaire ontwikkelingen zelf, zoals de ontwikkeling van langeafstandsraketten, ten grondslag aan wetenschappelijk onderzoek in de ruimte. ‘De Gemini-cabines (bemande satellieten, red.) werden gelanceerd met een TitanII-raket van de U.S. Air Force!’, aldus de auteur.

De verwachtingen waren hoog in die tijd. De landing op de maan in 1969 vond weliswaar een jaar eerder plaats dan in dit stuk nog werd verwacht, maar men dacht ook dat er in 1982 interplanetaire reizen naar Venus en Mars zouden worden ondernomen. Bovendien zou op Mars in 1984 een basis moeten worden ingericht. Dat is er bijna veertig jaar later, ondanks het in doctrines officieel benoemen van de ruimte als militair domein, nog niet van gekomen.


[1] Rubriek ‘Uit de buitenlandse vakpers’, ‘Ontwikkeling van de ruimtevaart en haar militaire betekenis’, in: Militaire Spectator 135 (1966) (3) 148. Naar het artikel van J. Gandilhon, ‘Tendances et réalisations militaires en politique spatiale’, in: Revue Militaire Générale (december 1965).

 

Over de auteur(s)