In 1986 was ik batterijcommandant in het mooie plaatsje Seedorf in het noorden van Duitsland. Op een goede dag moest ik mij melden bij mijn afdelingscommandant. Ik kreeg daar te horen dat het toornige oog van het hoofdbestuur van de Vereniging van Dienstplichtige Militairen (VVDM) op mij was gevallen.[1] Ik had de twijfelachtige eer om de commandant te zijn die binnen het 1e Legerkorps[2] in het afgelopen kwartaal de meeste krijgstuchtelijke straffen had uitgedeeld. Naar aanleiding daarvan wilde een delegatie van het VVDM hoofdbestuur hoogstpersoonlijk in Seedorf poolshoogte komen nemen om met deze tiran in gesprek te gaan en mij te confronteren met mijn schrikbewind.

Kennelijk werden de aantallen krijgstuchtelijke straffen per compagnie legerkorpsbreed verzameld (ik wist dat niet) en stond het hoofdbestuur van de VVDM op de verzendlijst. Mijn zwakke tegenwerping dat er nu eenmaal altijd iemand de meeste straffen gaf maakte op mijn afdelingscommandant geen enkele indruk. Hij liet duidelijk blijken dat hij niet blij was met mijn hardvochtige bewind, wat mij bevreemdde, omdat die rapportage een maand eerder ook over zijn bureau moest zijn gegaan. Al snel bleek zijn kritiek vooral ingegeven door de angst voor een slechte beoordeling door de brigadecommandant. Toen ik vroeg of ik verplicht was dit gesprek aan te gaan, gaf hij schoorvoetend toe dat dat niet hoefde. De VVDM had geen ‘recht’ op gesprekken met ‘ontspoorde’ commandanten zoals ik, maar ze hadden een kort lijntje met de politiek, met name met de Partij van de Arbeid. Een weigering mijnerzijds zou hoogstwaarschijnlijk leiden tot Kamervragen aan de minister en dat wilde de legerkorpscommandant liever voorkomen, zo werd mij duidelijk gemaakt en mijn afdelingscommandant dus ook, want elke wens van een meerdere was zijn mantra. Dus liet hij doorschemeren dat ‘weigeren’ mijn beoordeling geen goed zou doen.

In de dagen daarna had ik mijn eigen analyse gemaakt van het probleem. De eenheden van 41 pantserbrigade, waartoe mijn eenheid behoorde, vielen in die tijd onder de zogeheten paraatheidsregeling. Dat hield in dat ik met mijn dienstplichtige soldaten binnen een uur op de kazerne moest zijn en dat we binnen vier uur in onze voertuigen, beladen en voorzien van oorlogsmunitie, klaar moesten staan om het gevecht met onze vakgenoten van het Warschaupact aan te gaan. Vanwege deze paraatheidsregeling diende gecontroleerd te worden of onze soldaten niet stiekem in het weekend naar het 300 kilometer verderop gelegen Nederland teruggingen. Dan konden ze immers nooit meer binnen een uur op de kazerne zijn. Dus waren de eenheden in Duitsland in het weekend belast met de paraatheidscontroles. Iedereen moest zich op zaterdag om 01.00 uur melden op de dagkamer of in bed liggen. De sergeant van de dag was belast met die controle, bijgestaan door de officier van de week en onder supervisie van de officier van kazernepiket. Wie een controle miste, kreeg een tenlastelegging en moest zich op rapport bij de compagniescommandant verantwoorden. Standaard stond daarop bij de meeste compagnieën een geldboete van 35 gulden. Ik had in het afgelopen kwartaal inderdaad veel straffen gegeven, maar dat waren voor 90 procent boetes van 35 gulden en mij schoot weer te binnen hoe dat kwam.

Een week later meldde een driekoppige delegatie van de VVDM zich, in burger, op mijn bureau. Na wat inleidende beschietingen liet ik mijn straffenregister zien en vertelde daarna de volgende anekdote. Om het stappen in het weekend mogelijk te maken en ongelukken met dronken soldaten in auto’s te voorkomen, reden op zaterdagavond door Defensie gehuurde bussen van de kazerne Seedorf naar Hamburg, waar het meeste vertier was. Die bussen reden om zes uur ’s avonds weg en keerden ’s nachts voor 01.00 uur weer terug in Seedorf, zodat iedereen in licht beschonken toestand, maar op tijd voor de paraatheidscontrole, weer op de kazerne was. Zo pendelden iedere week honderden soldaten op en neer naar de Reeperbahn, het beruchte Hamburgse vermaakscentrum. Een paar maanden terug waren een stuk of 30 van mijn soldaten samen gaan stappen en hadden de bus terug gemist. Hoewel dat officieel niet mocht, had ik ze, om praktische redenen, allemaal tegelijk in een leslokaal op rapport geroepen en een van hen verzocht het woord te voeren. Hij vertelde dat ze allemaal samen op de Reeperbahn naar een gerenommeerde stripclub waren geweest, waar kort voor 12 uur een zeer bekoorlijke jongedame had opgetreden met een heel boeiende show. Maar die striptease-act duurde langer dan gedacht en niemand wilde vertrekken voordat de finale kledingstukken waren gevallen. Zo kon het gebeuren dat ze met 30 man de bus hadden gemist en een paar uur te laat, maar wel zeer voldaan, met een paar taxibusjes naar Seedorf waren teruggekeerd.

Ik vroeg daarop aan de woordvoerder of deze striptease wel 35 gulden waard was geweest, waarop hij met overtuiging ‘Absoluut kapitein!’ antwoordde. De hele groep knikte daarbij enthousiast. Waarna ik ‘Allemaal 35 gulden boete en nu wegwezen!’ had gezegd. En iedereen zich snel uit de voeten had gemaakt.

De hele VVDM delegatie schoot na dit verhaal onbedaarlijk in de lach. Een van de delegatieleden (een afgestudeerde jurist, die waarschijnlijk meer van het militaire straf- en tuchtrecht wist dan ik) wees mij er fijntjes op dat die 30 man allemaal succesvol in bezwaar hadden kunnen gaan, omdat ik niet collectief mocht straffen. Ik gaf toe dat hij daar gelijk in had, maar zei met een glimlach dat niemand dat had gedaan en dat de bezwaartermijn nu helaas was verstreken. Daarop moesten de VVDM-ers opnieuw smakelijk lachen. Gevoel voor humor hadden ze wel, mijn vakbondsvrienden. Ze lieten doorschemeren mijn handelen, maar vooral ook het handelen van mijn soldaten, goed te kunnen begrijpen. In opperbeste stemming verliet de delegatie tien minuten later mijn bureau.

Na hun vertrek vroeg ik me af waarom het hoofdbestuur van de grootste defensievakbond drie in burger geklede militairen op dienstreis naar Duitsland liet gaan om iets te achterhalen wat met een simpel telefoontje ook had gekund, maar toen ik de heren een uur later met tassen vol belastingvrije artikelen uit de Welzijnszorgwinkel zag komen, had ik daar ook antwoord op. Ook hoofdbestuursleden van de VVDM waren gewone mensen!

Verder heb ik van de legerkorpscommandant, mijn afdelingscommandant of de VVDM nooit meer iets over mijn tirannieke leiderschap gehoord. Ik bofte, voor cancellen was 1986 nog te vroeg.

 

[1] Als vakbond behartigde de VVDM in die tijd de belangen van de circa 60.000 dienstplichtigen.

[2] Voor de jongere lezers: een landmachteenheid van drie divisies met zo’n 40.000 man.

Over de auteur(s)