‘Now it’s up to us boys!’ Iets in die trant moet Captain Royal Navy Humphrey Hopper, commandant van ruim honderd Britse mijnenvegers, hebben uitgeroepen toen op 3 november 1944 operatie Calendar van start ging. De gevechten in Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren waren nog niet eens helemaal afgerond, maar Hopper moest de Westerschelde gaan schoonvegen. In de waterweg tussen de Noordzee en de al in september bevrijde havenstad Antwerpen wemelde het op dat moment nog van de mijnen. Hopper en zijn mannen lieten zich van hun beste kant zien. Al op 26 november was de Westerschelde weer bevaarbaar.

Door Anselm van der Peet

De mijnendreiging bleef nadien echter bestaan. Zo wierp een groep Ju 88-bommenwerpers van de Luftwaffe op 23 januari 1945 tientallen zeemijnen af in de monding van de Westerschelde. Het was een van de laatste, vergeefse Duitse pogingen het geallieerde scheepvaartverkeer naar het strategisch belangrijke Antwerpen te ontregelen.[1]

Operatie Calendar

De Westerschelde heeft een lengte van ongeveer 70 kilometer en is bij haar monding, grofweg tussen Westkapelle en Cadzand, ruim 16 kilometer breed. Stroomopwaarts, richting Antwerpen, wordt de zeearm smaller. Er zijn ondiepten en bochten en er heerst een flink getijdenverschil. Bovendien beperken mistbanken in de wintermaanden vaak het zicht. De vloot mijnenvegers met sleepkabels die in actie kwam in het kader van operatie Calendar stond dus voor een flinke uitdaging.

Onder bevel van Hopper moesten de ruim honderd mijnenvegers in vier weken de vaarroute van de Noordzee tot aan Antwerpen ontdoen van zeemijnen. Hiervoor waren twee Britse mijnenveegtaakgroepen aangewezen die gewoonlijk in de monding van de Thames opereerden. De uit Harwich afkomstige Force B had zowel kleine (Motor Minesweepers, MMS) als grote mijnenvegers. Deze zouden het gebied westelijk van de monding van de Westerschelde vegen. Force A uit Sheerness veegde de Westerschelde zelf met schepen van het type MMS alsook kleinere vaartuigen, zoals Motor Launches.

Op 2 november kozen beide smaldelen zee. Force B bereikte het operatiegebied zonder problemen. Force A moest zich in het zicht van de Belgische kust terugtrekken nadat drie van haar mijnenvegers waren beschadigd door Duits vuur vanaf Knokke. Na de geallieerde verovering van Knokke, de volgende dag, vervolgden de mijnenvegers uit Sheerness hun weg naar de Westerschelde. Daarbij passeerde Force A de schepen van Force B, die hun eerste zoekslag naar mijnen in de aanlooproutes naar Westerschelde inmiddels hadden afgerond. De volgende dag, 4 november, begon ook Force A met veegacties. De bemanningen ruimden op de eerste operatiedag tot aan Terneuzen vijftig mijnen, waarna ze deze haven als uitvalsbasis gebruikten.

In de volgende twee weken werd vrijwel continu geveegd. De zware kettingen van de westelijk van Walcheren afgemeerde mijnen vormden een dusdanig probleem voor de MMS’en van Force B dat zij deze niet konden lichten. Ter versterking kwamen grotere mijnenvegers uit Groot-Brittannië. De scheepsmacht in de Westerschelde maakte in formatie varend in totaal zestien veegslagen tussen de zeemonding en Antwerpen, om zowel verankerde contactmijnen als akoestische en magnetische mijnen te ruimen. De scheepsmacht uit Sheerness leed intussen ook verliezen. Zo zonk de Britse Motor Launch ML 916 na een explosie tijdens de ruimingsactiviteiten. De totaalscore van de door Force A geveegde mijnen stond na 14 dagen op 237 stuks, die van Force B op 25.

Een tevreden Captain Hopper verklaarde op 26 november, zes dagen eerder dan gepland, de hele Westerschelde ‘mijnenvrij’, met als kanttekening dat er mogelijk een enkele mijn was achtergebleven. Diezelfde dag arriveerden, na de nodige spanning aan boord, drie kustvaarders in Antwerpen die als experiment door de Westerschelde waren gevaren. Op 28 november volgde een konvooi van grote koopvaardijschepen.

Nederlandse inzet

Force A telde een flottielje Nederlandse MMS’en van de Ameland-klasse, de Hr.Ms. Beveland, Hr.Ms. Terschelling, Hr.Ms. Texel II en Hr.Ms. Vlieland. Deze schepen stonden onder het bevel van luitenant-ter-zee der eerste klasse Anthonie Oepkes. Hij stond onder bevel van Captain Royal Navy Thomas Marsh, die op zijn beurt ondergeschikt was aan Hopper. De Nederlandse marinevaartuigen gebruikten vanaf 4 november Terneuzen als uitvalsbasis en opereerden tussen Wielingen en Bath. Op zaterdag 11 november raakte de Beveland onder commando van Jan Moot zwaar beschadigd nadat vlakbij het schip een mijn tot ontploffing kwam. Het schip van Moot kon niet opnieuw worden ingezet. Van de tot eind november uiteindelijk ruim 260 in en nabij de Westerschelde onschadelijk gemaakte mijnen namen de Nederlanders er 21 voor hun rekening.

Ook Nederlandse loodsen speelden bij het openen van de Westerschelde een rol. Zo was onder de stafleden van Hopper de in 1940 naar Groot-Brittannië uitgeweken Scheldeloods Arie Hoek. Aan boord van de Britse ML 221, het stafschip van Hopper, adviseerde hij de Britten hoe de geallieerde mijnenvegervloot het beste de Westerschelde kon aanlopen en bevaren. Hij stond daarom bij de Royal Navy ook wel bekend als ‘Mr Hook van Holland’.

[1] Zie ook: B. Koning, ‘Grepen uit de werkelijkheid. De verovering van West Zeeuws-Vlaanderen’, in: Militaire Spectator 143 (1952) (8) 502-511. 

Over de auteur(s)