Ik sta af en toe als vrijwilliger voor de klas in een middelbare- of basisschool. ‘Gastdocent’ heet dat in het moderne schooljargon. Ik had die kreet voor die tijd nog niet gehoord. Een ex-verslaafde komt wat vertellen over zijn geestverruimende ervaringen of de wijkagent vertelt wat over zijn belevenissen. Ook de veteraan past in dit ‘rariteitenkabinet’. De kinderen zijn er inmiddels aan gewend en kijken er niet meer van op als er op donderdagmiddag een vreemde meneer of mevrouw blijmoedig voor de klas staat om een uurtje tegen hen aan te praten. Vaak zijn de gastdocenten gekoppeld aan thema’s die op school in de voorafgaande weken zijn behandeld. ‘De maatschappij’, ‘veiligheid’, u begrijpt het wel. Als veteraan ben je geen defensiepropagandist. Je probeert de kinderen eerst een kader te geven en vertelt dan gewoon iets over je eigen ervaringen. Wat zijn veteranen? Wat zijn missies? Waarom doet Nederland mee aan missies? Wat heb ik meegemaakt? Dat zijn zo de vragen die voorbij komen. Geen bloederige horrorverhalen maar, zoals een leerkracht mijn les een keer typeerde op het evaluatieformulier, ‘een leuke mix van wetenswaardigheden en ramptoerisme.’
Net als de meeste andere ex-collega’s die dit werk doen, probeer ik de les zo interactief mogelijk te verzorgen. Weinig tekst, veel foto’s en wat verhalen er omheen. En natuurlijk veel gelegenheid tot het stellen van vragen. Met name de vragen van kinderen geven inzicht in hun denkwereld, maar zijn niet altijd even gemakkelijk te beantwoorden. De meest gestelde vraag: hoeveel mensen heeft u doodgeschoten? Daar weet je na een paar keer wel een antwoord op. Maar enige tijd geleden bracht een twaalfjarige jongen uit groep acht mij toch even in verlegenheid. ‘Zijn jihadstrijders ook veteranen?’ vroeg hij met een vriendelijke oogopslag. Wat zeg je dan?
Eerst maar met wat tegenvragen geprobeerd te achterhalen wat de klas wist over jihadstrijders. Zo kreeg ik wat bedenktijd. Wat ging er zoal door mijn hoofd? Er is de laatste tijd in de media veel over het fenomeen jihadstrijders te doen. Volgens de AIVD zijn er in Nederland al meer dan 130, meest jongemannen van 18 tot 30 jaar. Zij vinden dat ze hun islamitische geloofsbroeders moeten gaan helpen met vechten in Syrië, Irak, Afghanistan of Mali, vaak met de doelstelling om een Islamitische Staat (IS) op te richten en de sharia in te voeren. Enige tientallen Nederlandse jongeren zijn daarbij al omgekomen. Een aantal anderen komt zonder twijfel geradicaliseerd en getraumatiseerd terug. De ontberingen die ze meemaken en het niveau van angst en het geweld liggen waarschijnlijk ruim boven de norm van de gemiddelde Defensieveteraan.
De voormalige commandant der strijdkrachten, Peter van Uhm, liet in de media optekenen dat hij respect had voor de jihadisten. Hij zei letterlijk: ‘Het zijn uiteindelijk wel mensen die op een of andere manier ervaren dat je iets moet doen om de wereld beter te maken. Mensen die nog verder hun nek uitsteken en die zeggen van: nee, ook op de plekken waar het slechter is op de aarde dan in Nederland, daar wil ik een bijdrage leveren omdat we daar alleen maar beter van worden. Daar heb ik alleen maar respect voor. Dat meen ik uit de grond van mijn hart’.
Ontegenzeggelijk zijn er zekere overeenkomsten tussen jihadisten en veteranen, maar de vraag is of ‘nobele bedoelingen’ recht geven op respect of misschien zelfs de veteranenstatus? De definitie van veteraan zegt: ‘De gewezen militair met de Nederlandse nationaliteit die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend in oorlogsomstandigheden of daarmee overeenkomende situaties, inbegrepen internationale vredesmissies’.
Ik besloot me daar maar even aan vast te houden. ‘De essentie van het veteraan zijn’, heb ik de klas ten slotte uitgelegd, ‘zit hem er niet in dat een veteraan in een gewapend conflict heeft gevochten, gewond is geraakt, of is getraumatiseerd. De essentie is dat een veteraan dat in opdracht van de Nederlandse samenleving heeft gedaan. Dat er aan de inzet van een Nederlandse veteraan een democratisch besluit van onze regering ten grondslag ligt. Dat hij of zij het voor ‘ons’ heeft gedaan. Als samenleving hebben we besloten dat militairen levensgevaarlijke risico’s moeten lopen en geweld mogen gebruiken voor een bepaalde zaak. Daarom verdienen ze respect. Met de jihadisten is dat niet het geval: er is geen democratisch besluit en het gebeurt niet in opdracht van politiek of samenleving. Het activistisch-ideologische karakter van de jihad ligt eerder in het verlengde van het nationaal-socialisme, het Noord-Koreaanse communisme en andere verderfelijke excuses voor geweldmisbruik. En daarmee is een jihadstrijder dus per definitie geen veteraan.’
Ik ben geen jurist en heb ook geen idee of dit een juridisch sluitend antwoord is. Het feit dat de politiek tot militaire inzet besloten heeft, ontslaat de veteranen als groep in mijn ogen van elk mogelijk verwijt dat zij een ‘foute zaak‘ hebben gediend. Als we na vijftig jaar vinden dat het vechten in voormalig Nederlands-Indië misschien toch niet zo onomstreden was, zou dit verwijt zich nooit op de veteranen als groep, maar uitsluitend op de politici die dit besluit hebben genomen mogen richten. En daarmee is er dus een directe link naar de verantwoordelijkheid van de voltallige Nederlandse samenleving voor alles wat de veteraan – binnen de grenzen van het oorlogsrecht en zijn mandaat – doet. En die link is er niet bij jihadisten. Overigens geldt deze vrijwaring wel voor de veteranen als groep, maar nooit voor de individuele veteraan. Daar speelt immers naast het juridische ook ethiek een rol. Naast je mandaat houdt iedere militair – en dus ook iedere veteraan – zijn of haar eigen geweten en eigen verantwoordelijkheid.
Hoe moet ik dat ‘respect’ van Van Uhm dan plaatsen? Verdient iedereen die – onbaatzuchtig – zijn leven gaat wagen voor een ideologie per definitie respect? Zoeaven, Legionairs, Rote Armee Fraktion, SS’ers? Van Uhm heeft inmiddels bij diverse gelegenheden (onder meer in Pauw en Witteman en in een interview met de Volkskrant) aangegeven hoe wij dit ‘respect’ moeten plaatsen. Zijn ‘respect’ geldt nadrukkelijk alleen die jihadisten, die zich bij hun handelen aan de regels van het oorlogsrecht hebben gehouden. Ik had ook niet anders verwacht, maar weet niet hoeveel dat er zijn...
Want volgens de informatie van de Inlichtingendienst is dit voor een grote groep niet het geval. De ideologie (sharia), de doelstellingen (kalifaat) en de methoden waarvan de gewapende jihad zich bedient (wreedheid), passen namelijk erg moeilijk binnen het humanitaire of oorlogsrecht. Door zich te buiten te gaan aan wreedheden tegen onschuldige burgers en verslagen tegenstanders, verdienen jihadisten helemaal geen respect, maar vooral langdurige gevangenisstraf, ook al willen ze misschien de wereld beter maken. Verbeteren van de wereld begint immers vaak bij jezelf.