In mei herdenkt Nederland, bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse Nationale Herdenking op 4 mei. Er lijkt sprake van een toenemende belangstelling voor herdenken in de persoonlijke, maar zeker ook in de publieke sfeer. Het klinkt plausibel dat die toegenomen belangstelling samenhangt met de groeiende aandacht voor rouw en rouwverwerking, en voor de verwerking van traumatische ervaringen. Die aandacht is in Nederland na de Bijlmerramp van oktober 1992 in een stroomversnelling gekomen. In de belangstelling staan ook de herdenkingen rond de slachtoffers van oorlogen en andere conflicten. Naast landelijke ceremonies zie je een toenemend aantal kleinschalige en doorgaans lokaal georganiseerde bijeenkomsten. Die spelen zich vaak af rond een plaatselijk monument waarop de omgekomenen uit zo’n gemeente staan vermeld. Belangstelling geniet ook het Nationaal Monument voor Vredesoperaties in Roermond. Hierop staan de namen van alle Nederlandse militairen die sinds 1950 zijn omgekomen tijdens of als direct gevolg van deelname aan een vredesoperatie in internationaal verband.
Wat is nu de reden achter het herdenken van in dit geval omgekomen militairen, wat beoogt men daarmee? Sinds mensenheugenis bezoeken mensen oorlogsmonumenten, kerkhoven en voormalige slagvelden, en dat doen ze om sterk uiteenlopende redenen. In de eerste plaats gebeurt dat heel authentiek door militairen en veteranen zélf die, op het moment dat de kruitdamp is opgetrokken, als herinnering, herbeleving en verwerking hun eigen inzetgebieden nog een of meerdere keren opzoeken. Een indrukwekkend voorbeeld daarvan is het openingsfragment van de film Saving Private Ryan. Zulk eerbetoon brengen ook nabestaanden van omgekomen militairen. Men doet dat als onderdeel van een proces van zingeving rond dat offer. Regelmatig is die plek van sneuvelen dezelfde als waar hij of zij ook ligt begraven. Slagvelden worden op die manier erevelden. Als zo’n militair ereveld wordt gemarkeerd door een monument, dan verschaft zo’n gedenkteken voor die nabestaanden concreet vorm aan hun rouw. Daarnaast ervaren de overlevenden zo’n monument soms als een vorm van individuele of maatschappelijke schuldbekentenis aan de omgekomen naasten. Een ‘maatschappelijke schuldbekentenis’, want wie daar ligt begraven is niet zomaar overleden – hij of zij is gesneuveld. Hun dood is daarmee geen privé-aangelegenheid meer, maar een staatszaak.
Daarom doen politieke en militaire gezagsdragers – met meer of minder nobele motieven – ook aan zulke vormen van maatschappelijk eerbetoon. Zo herdacht in het verkiezingsjaar (jawel) 1984 toenmalig president van de VS Ronald Reagan op zorgvuldig geregisseerde wijze de in 1944 gevallen Amerikanen bij het Normandische Pointe du Hoc. En de grote symbolen en sentimenten die de Frans-Duitse relatie ruim een eeuw domineerden, kwamen treffend samen in dat indrukwekkende beeld van Helmut Kohl en François Mitterrand toen ze in 1984 op de slagvelden van Verdun hand in hand eer bewezen aan de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Resumerend kun je stellen dat herdenken, met als onderdeel daarvan ook het bezoek aan monumenten en voormalige slagvelden, een emotionele, culturele of politieke lading kan hebben.
Opvallend is dat die lading in de loop der jaren kan veranderen, en dat geldt ook voor de betekenis en functie die je kunt toekennen aan die voormalige slagvelden, begraafplaatsen en monumenten. Daar waar je ziet dat tijdgenoten zélf op deze plekken vooral individueel en collectief rouwen, staan latere generaties meer stil bij de symboliek van zulke plaatsen. Zo ontwikkelde de Grebbeberg zich in de tijd tot een teken van een weliswaar moedig, maar tegelijkertijd ook vergeefs verzet tegen een militair veel sterkere opponent. Op een vergelijkbare manier verwerd de Oosterbeekse begraafplaats van Market Garden tot een symbool van Engelse militaire overmoed en nonchalance.
Een andere recente verandering is dat niet langer uitsluitend de tíjdens het gevecht gesneuvelde militairen worden herdacht. Zo wordt op het op 24 oktober 2003 onthulde Monument voor Vredesoperaties in Roermond door middel van een plaquette ook aandacht gevraagd voor de militairen en veteranen die tijdens hun inzet dusdanig lichamelijk of psychisch gekwetst raakten dat ze daarvan langdurig en mogelijk blijvend hinder ondervonden. In een onbekend aantal gevallen werd deze last uiteindelijk ondraaglijk. Niet voor niets luidt het opschrift ‘Voor hen die door het werken aan vrede gekwetst raakten, en uit respect voor diegenen voor wie deze last te zwaar werd’. Het is terecht dat op deze manier wordt stilgestaan bij het zware lot van deze (ex)militairen, maar ook dat van hun relaties en nabestaanden.
Al te vaak wordt immers in het maatschappelijke, politieke en ook militaire debat rond vredesoperaties vooral stilgestaan bij de directe en ook finale verliezen tijdens militaire inzet. Veel minder aandacht wordt besteed aan de overige lichamelijke en psychische verwondingen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Dat is onterecht en kortzichtig. Vanaf het allereerste moment moet onder ogen worden gezien dat er tijdens uitzending en inzet militairen gewond zullen raken: lichamelijk of geestelijk, en meer of minder zwaar. Dat gebeurt weliswaar tijdens de missie zelf, maar het wordt in tal van gevallen pas nadien zichtbaar of merkbaar. Het is onze plicht daarmee rekening te houden en ervoor te zorgen dat zij die hulp nodig hebben deze ook daadwerkelijk ontvangen.
Een belangrijk bestanddeel van zulke hulp is belangstelling en waardering van de oude maten, vanuit het voormalig krijgsmachtdeel. Maar denk ook aan belangstelling van de kant van de media, en eigenlijk vanuit de samenleving als geheel. Zulke belangstelling en waardering verschaft een gevoel van maatschappelijke solidariteit. Immers, iedere vorm van oprechte en genuanceerde aandacht voor en solidariteit met het lot van de overige en ook latere slachtoffers kan weliswaar hun pijn niet wegnemen, maar de zwaarte ervan misschien wel verzachten.
Een symbool van zulke solidariteit is ook de plaquette die op 4 december 2006 is onthuld in Assen, met daarop de tekst ‘Voor altijd verbonden’. Dat was een politiek gebaar aan de militairen van Dutchbat III, die in juli 1995 in en rond Srebrenica niet bij machte bleken het Bosnisch-Servische geweld te keren. Verbonden in onderlinge zin en vooral verbonden met het drama van juli 1995. Het is een goede zaak dat die verbondenheid concreet vorm kreeg in deze gedenksteen. Samen met de eerder genoemde plaquette in Roermond is ook deze Dutchbat III-plaquette een belangrijke vorm van modern collectief herinneren en herdenken. Het is bovendien een stap die past in een afgewogen en respectvolle omgang met ons eigen militaire verleden én met de mensen die daaraan namens ons vorm gaven, en die dat nog steeds doen in Bosnië, Irak, Mali en al die andere plaatsen.