Volgend jaar maart vinden de Tweede Kamerverkiezingen plaats en dat betekent dat politieke partijen evident druk bezig zijn geweest met verkiezingsprogramma’s en kandidatenlijsten. Inmiddels zijn alle programma’s verschenen. Wie deze programma’s bekijkt, ziet dat nationale en internationale veiligheid als twee afzonderlijke thema’s worden beschouwd, die doorgaans in separate hoofdstukken worden behandeld. Bij nationale veiligheid is dan met name aandacht voor politie en justitie (en wordt een enkele keer de marechaussee genoemd). Op het gebied van internationale veiligheid komen Defensie, maar ook Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, aan bod.
Aangezien vriend en vijand het er inmiddels over eens zijn dat interne en externe veiligheid niet los van elkaar kunnen worden gezien, maar in toenemende mate verweven raken, wekt het verbazing dat deze thema’s los van elkaar behandeld worden en men hierbij ook klaarblijkelijk aan verschillende actoren denkt. Immers, wanneer problemen niet aan de bron (in conflictgebieden) worden aangepakt, zullen ze zich vanzelf verplaatsen naar onze eigen regio in de vorm van migratiestromen, grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme, of wellicht andere nu nog onbekende dreigingen.
De kunstmatige scheiding tussen interne en externe veiligheid is in de praktijk allang achterhaald. Defensie-eenheden worden regelmatig ingezet in het kader van de derde hoofdtaak (niet alleen in de vorm van structurele taken zoals de politietaken van de Koninklijke Marechaussee, maar ook in de vorm van bijstand aan civiele autoriteiten). Eenheden van politie en andere civiele actoren participeren in militaire missies en leveren bijvoorbeeld ook gezamenlijk met militaire eenheden een bijdrage aan Frontex-operaties.
De samenwerking tussen civiele en militaire actoren vanuit het bredere veiligheidsbelang is in ons land echter allesbehalve een vanzelfsprekendheid. Dit heeft wellicht deels te maken met een pacifistische grondhouding, waardoor de inzet van militairen binnen de landsgrenzen gevoelig ligt. Buiten de landsgrenzen is daar geen sprake van en is civiel-militaire samenwerking daardoor misschien wel gemakkelijker te realiseren. Voor de samenwerking binnen Nederland is volgens goed Nederlands gebruik een ingewikkeld construct opgetuigd, met een catalogus waarin capaciteiten benoemd worden, procedures om bijstand van de ene aan de andere organisatie aan te vragen, overlegstructuren, et cetera.
In de verkiezingsprogramma’s worden interne en externe veiligheid en de bijbehorende actoren dus apart behandeld. Hoe zit dat bij onze eigen organisatie? Wie denkt dat Defensie zelf wel een duidelijke visie zal hebben op de samenwerking met civiele actoren, komt bedrogen uit. In de defensiebegroting voor 2017 is hierover niet meer opgenomen dan dat Defensie de intentie heeft om de samenwerking met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie te verdiepen. Daarbij kan dan worden gedacht aan gezamenlijke activiteiten op het gebied van kennisopbouw en innovatie, secundaire processen dus.
Kortom, niet bepaald een tekst die getuigt van veel visie op dit onderwerp. En dat voor een organisatie die ‘Defensie beschermt wat ons dierbaar is’ tot haar missie heeft gemaakt.
Deze missie impliceert een krijgsmacht die in dienst staat van het grotere geheel, namelijk ‘dat wat ons dierbaar is’. Of dat nu in binnen- of buitenland is lijkt niet uit te maken. Qua missie is dit vergelijkbaar met de wijze waarop verschillende Scandinavische landen het thema civiel-militaire samenwerking beschouwen. Onder externe dreiging (vanuit Rusland), in combinatie met een schaarste aan middelen, wordt daar veel meer gedacht vanuit het gezamenlijke belang. Schaarse middelen worden ofwel opgenomen in een overheidsbrede pool waarvan zowel civiele als militaire actoren gebruik kunnen maken, ofwel geconcentreerd bij een actor die ze vervolgens ter beschikking stelt aan alle betrokkenen. Civiele eenheden kunnen in geval van dreiging onder militair bevel worden geplaatst en militaire eenheden kunnen waar nodig onder civiel commando opereren.
Medewerkers worden zoveel mogelijk breed opgeleid zodat ze voor meerdere taken kunnen worden ingezet. Een concreet voorbeeld: de Finse ‘Border Guard’, een grensbewakingsorganisatie met militaire status (maar ondergebracht bij het ministerie van Binnenlandse Zaken) voert zowel taken op het gebied van grenstoezicht als kustwacht uit. Personeel is opgeleid om beide taken uit te kunnen voeren. Daarnaast wordt men opgeleid voor de taken van de douane en de nationale politie (en wederzijds), zodat op kleine en/of afgelegen locaties slechts één van deze organisaties aanwezig hoeft te zijn om de taken van alle organisaties uit te voeren.
Samenwerking is een vanzelfsprekendheid en alle middelen (personeel en materieel) staan ten dienste van het algemeen (lands)belang. Dit heeft mogelijk, naast het urgentiebesef dat men heeft als gevolg van de externe dreiging, bijgedragen aan een groot draagvlak voor defensie in de Scandinavische landen.
De Scandinavische visie op veiligheid en de actoren binnen het veiligheidsdomein staan in schril contrast met de versnippering in Nederland op dit gebied, in ieder geval waar het de politieke visie en regelgeving betreft, maar ook in de praktijk. Met de verkiezingen op komst wordt de profileringsdrang binnen het veiligheidsdomein groter en buitelen organisaties over elkaar heen in hun streven de eigen positie te versterken. Dit gaat met enige regelmaat ten koste van de ander. Zeker op gebieden waar extra geld te verdelen is, waaronder het veiligheidsdomein, wordt dit pijnlijk zichtbaar.
Het zou veel krachtiger zijn als deze organisaties gezamenlijk om tafel zouden gaan, een gezamenlijke toekomstvisie zouden ontwikkelen en hun onderlinge complementariteit zouden versterken. Van een organisatie die claimt te beschermen wat ons dierbaar is, mag hierbij een voortrekkersrol worden verwacht. Dat vergt dan wel de bereidheid en het vermogen om, in het belang van Nederland, over de eigen schaduw heen te springen en een visie te ontwikkelen op het grotere geheel.