Regelmatig duikt in de media de vraag op of de Nederlandse poging de internationale rechtsorde te beschermen tijdens de Afghanistan-missie nu wel of niet een zinvolle bijdrage is geweest. Was het niet allemaal voor niets? Met name praat men over de periode waarin Nederland lead nation was in Uruzgan en waarbij zo’n 20.000 Nederlandse militairen zijn ingezet, 25 militairen het leven hebben gelaten en honderden lichamelijk en geestelijk gewond raakten. Journalisten, politici, generaals b.d. en militairen die uitgezonden zijn geweest geven – al dan niet genuanceerd – in artikelen, boeken en documentaires hun mening.
De voorstanders proberen doorgaans het nut van de missie te rechtvaardigen met statistieken van het aantal geopende schooltjes, meisjes die onderwijs krijgen en geslaagde infrastructurele projecten die het dagelijks leven van ten minste een aantal Afghanen dragelijker hebben gemaakt. Tegenstanders betogen dat veel vooruitgang weer verloren is gegaan, corruptie welig tiert, papaver nog steeds op grote schaal wordt verbouwd en de Taliban en andere warlords nog steeds zeggenschap hebben over grote delen van het Afghaanse platteland. Ik wil de vraag over het nut van de missie eens via het aspect van de neveneffecten bekijken.
Wat heeft de Afghanistan-missie de Nederlandse krijgsmacht gebracht? Aan de negatieve kant staan natuurlijk, naast de financiële kosten en de geweldige materiële slijtage bij met name de landmacht en de luchtmacht, vooral de gewonden en doden. Het leed dat het sneuvelen of verwonding van een militair voor zijn of haar familie en vrienden met zich meebrengt is groot en moeilijk te kwantificeren. Was de invasie op D-Day, waarbij op één dag bijna 4500 geallieerde militairen het leven lieten, de vrijheid van Europa waard? De geallieerde leiders vonden van tevoren van wel en de geschiedenis lijkt hen gelijk te hebben geven. Immers, zij hadden succes.
Waren de goede bedoelingen van de internationale coalitie om Afghanistan te bevrijden van het Taliban-juk ruim 3000 gesneuvelde coalitiemilitairen en tienduizenden gedode Afghanen waard? Dit soort vragen is, met de kennis van de afloop van een oorlog, makkelijker te beantwoorden dan vooraf. Was de missie een succes? Geen idee! Wat ik wel durf te stellen is dat de strijd in Afghanistan, waar een groot deel van de Nederlandse krijgsmacht aan heeft deelgenomen, het sluitstuk was van de transformatie van een laag-professioneel dienstplichtleger naar een hoog-professioneel beroepsleger. Volgens veel experts is zo’n omwenteling niet te maken door alleen en risicoloos te trainen. Gevechtsbereidheid (GQ)[1] en gevechtservaring zijn essentieel om de laatste stap te zetten naar een op haar taak berekende krijgsmacht. De stelling if you don’t use it, you lose it, kan ook op de gevechtsvaardigheid van een totale krijgsmacht betrokken worden.
Een Amerikaanse onderzoeker bracht in de jaren 1960 eens in beeld welke militaire eenheden het tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘goed’ hadden gedaan. Hij koos voor de divisie als onderzoekseenheid, omdat zowel de Geallieerden als de As-mogendheden, divisies gebruikten. Grotere eenheden (legerkorpsen en legers), hadden vaak een tijdelijke en snel wisselende samenstelling en voor kleinere eenheden zoals regimenten en brigades was het aantal eenvoudig te groot om onderzoek te kunnen doen. De onderzoeker koos divisies die langere tijd bij gevechten betrokken waren geweest op meerdere fronten en keek dan welke het, objectief en gemeten naar gevechtsuitkomsten, beter of slechter hadden gedaan. Beter zoals: standhouden tegen een overmacht, overwinnen van een numeriek sterkere of even sterke tegenstander. Slechter zoals: een slag verliezen tegenover een zwakkere of gelijke tegenstander.
Uiteindelijk kwam hij tot een top tien waarin, tot zijn verbazing, negen Duitse en maar één Geallieerde divisie stonden. De verklaring zat hem ongetwijfeld in een combinatie van factoren: uitrusting, motivatie, tactiek en vakmanschap, maar toch vooral gevechtservaring. Veel van de Duitse divisies waren van 1939 tot 1945 op diverse fronten actief geweest en ze waren daardoor gewoon veel vakbekwamer in het voeren van oorlog. De historicus Maarten van Rossem heeft wel eens de verwachting uitgesproken dat de (toen nog) grote dienstplichtige legers van de Europese NAVO-landen rond 1985 in een (hypothetische) confrontatie vrijwel zeker het onderspit zouden delven tegen het Israëlische leger (IDF), een krijgsmacht die in de periode 1948-1982 maar liefst zes oorlogen had moeten vechten. De verenigde Europese NAVO-legers van die tijd waren vele malen groter dan de IDF en zeker niet slechter uitgerust. Maar het grote verschil was gevechtservaring.
Als je dit zo leest dan dringt zich de gedachte op dat een krijgsmacht, die lange tijd niet aan gevechten deelneemt, naar verloop van jaren ook aan gevechtskracht , geloofwaardigheid en dus bruikbaarheid inboet. Oorlog is immers de voorzetting van politiek met andere middelen. En zonder geloofwaardige krijgsmacht is dreigen met militair ingrijpen zinloos.
Wil ik nu zeggen dat we de krijgsmacht om de paar jaar maar lichtzinnig een oorlog in moeten sturen om ze een beetje ervaren te houden? Het antwoord is natuurlijk nee. De politiek kan een beroep doen op een krijgsmacht om de belangen van de staat te behartigen en daarbij moet ze van tevoren een inschatting maken van de kans op succes. Daarbij is er, gelet op de hoofdtaken van de krijgsmacht, wel een verschil tussen de eerste hoofdtaak, het verdedigen van Nederland en onze NAVO-partners en de tweede, het verdedigen van de internationale rechtsorde.[2] In het eerste geval mag de regering altijd een beroep doen op de krijgsmacht, ook al staan de kansen er slecht voor (zoals in mei 1940), in het tweede geval dient de regering de kans op succes wel degelijk een belangrijk onderdeel te maken van haar besluitvorming.
Ik weet niet of het besluit van de Nederlandse politiek om de krijgsmacht zo massaal in te zetten in Afghanistan achteraf valt te rechtvaardigen met de opbrengst aan ‘internationale rechtsordeverbetering’, maar het heeft in ieder geval een onomstreden positief neveneffect, namelijk een krijgsmacht die na ruim vijftig jaar weer gevechtservaring heeft. Misschien hebben we hier dus te maken met een van de vele situaties waarbij een neveneffect uiteindelijk van grotere waarde blijkt te zijn dan de oorspronkelijke doelstelling. U mag het zeggen.
[1] Zie mijn bijdrage ‘Weg met sneuvelbereidheid’, in: Militaire Spectator 187 (2018) (2) 126-127.
[2] Het is overigens veelzeggend dat op de officiële website van de Rijksoverheid (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/krijgsmacht/taken-van-de-krijgsmacht) het wereldwijd bijdragen aan vrede, veiligheid en stabiliteit als eerste hoofdtaak vermeld staat.