Voormalig VVD-Tweede Kamerlid en KL-officier Theo van den Doel promoveerde in 2022 op de veteranenzorg in Nederland. De vele werkbezoeken die hij tijdens zijn Kamerlidmaatschap aan militairen op vredesmissies bracht overtuigden hem van de noodzaak van een adequate veteranenzorg. Militairen die met gevaar voor eigen leven de Nederlandse belangen hadden verdedigd konden lange tijd op weinig steun en empathie van de overheid rekenen, zo stelt hij. Dat ondervonden de Indië-veteranen, net zoals veteranen van andere missies. Uiteindelijk is Nederland de zorgplicht voor zijn veteranen nagekomen en trad de Veteranenwet in werking. Aan de hand van zes missies in de periode 1945-2015 onderzoekt Van den Doel de ontwikkelingen in de nazorg van de overheid. Van dit onderzoek verscheen eind 2022 een handelseditie.
Opzet
Het boek is opgedeeld in de tijdvakken 1815-1940, 1945-1990 en 1990-2015. In iedere periode staat de auteur stil bij de rol van de overheid, het parlement en de samenleving bij de ontwikkeling van de veteranenzorg en beschrijft hij de zorgplicht van de overheid aan de hand van zes missies in de jaren 1945-2015. Het gaat daarbij om meerjarige missies van ten minste bataljonsgrootte. In een slotbeschouwing gaat Van den Doel in op de consequenties die de Russische agressieoorlog tegen Oekraïne voor Nederland kan hebben. Anders dan de titel doet vermoeden kijkt Van den Doel niet alleen naar ontwikkelingen in de veteranenzorg, maar evenzeer naar thema’s als erkenning en waardering. Zo besteedt hij meermalen aandacht aan de Veteranenpas en de instelling van de Nationale Veteranendag. Veteranenbeleid 1815-2015 was dus een titel geweest die de lading beter had gedekt.
Wet
Een voorbeeld waar zorg en erkenning elkaar raken is de Veteranenwet. Deze wet werd gepubliceerd in de Staatscourant van 30 maart 1912 en kreeg zijn definitieve uitwerking in het Veteranenbesluit van 19 juni 2014. Belangrijkste punt in de wet is dat de overheid haar bijzondere zorgplicht tegenover uitgezonden militairen erkent. Terecht stelt Van den Doel dat uiteindelijk alle fracties de wet in het parlement steunden, maar nergens maakt hij duidelijk dat het initiatief tot de wet werd genomen door vertegenwoordigers van PvdA, D66, GroenLinks en de SP. Met name PvdA-defensiewoordvoerder Angelien Eijsink speelde een cruciale voortrekkersrol. Ze werd daarbij gesteund door Wim van den Burg en Jan Kleian, de toenmalige voorzitters van respectievelijk de Algemene Federatie van Militair en Burger Personeel en de Algemene Christelijke Organisatie van Militairen, en door de in veteranenland heel bekende letselschadeadvocaat Henk van der Meijden. De andere politieke partijen wilden, net als toenmalig staatssecretaris van Defensie Cees van der Knaap van het CDA, aanvankelijk helemaal niet meewerken. Uiteindelijk veranderde dat toch onder druk van de bovengenoemde personen en partijen, en kon de wet unaniem worden aangenomen.
Erkenning/waardering
Door het hele boek heen lijkt Van den Doel de begrippen erkenning en waardering min of meer als synoniemen te beschouwen en ze ook als zodanig te gebruiken. Bij de juistheid daarvan is een kanttekening te plaatsen. Als het goed is gaat erkenning immers vooraf aan waardering. Een burger kan bijvoorbeeld erkennen dat de overheid hard werkt aan de energietransitie, maar dat betekent niet automatisch ook waardering voor de wijze waarop dat gebeurt. Op defensiegebied is dat niet veel anders: Nederland erkent vanaf 1962 tamelijk consequent en in grote meerderheid nut en noodzaak van de krijgsmacht, maar heeft tegelijk lang niet altijd waardering voor de vorm die voor die krijgsmacht wordt gekozen. De discussie over wel of geen kernwapens is daarvan maar één voorbeeld. Het verschil tussen erkenning en waardering werd in 2012 in de Veteranenwet treffend als volgt omschreven: ‘Onze Minister voert een beleid dat is gericht op het bevorderen van erkenning van de verdiensten van veteranen, van erkenning van de mogelijke gevolgen van de inzet voor hun gezondheid en van waardering die veteranen op grond van hun verdiensten toekomt’. De overheid kan daarmee, bijvoorbeeld door de instelling van de Nationale Veteranendag, middelen creëren die maatschappelijke erkenning en waardering bevorderen, maar ze kan deze beide thema’s niet institutionaliseren, zoals Van den Doel stelt (blz. 147). Daar heb je op z’n minst de samenleving zelf voor nodig.
Buitenland
Van den Doel typeert de veranderde houding van de overheid inzake de bijzondere zorgplicht voor veteranen in de ondertitel van zijn studie als Van afhankelijk naar betrokken. Daar valt als zodanig niet zoveel tegen in te brengen, de vraag is alleen hoe je die ontwikkeling nu precies moet duiden. Met andere woorden: hoe verhoudt dat Nederlandse proces zich in de verschillende beschreven perioden ten opzichte van ontwikkelingen in diverse andere landen? De auteur maakt die buitenlandse vergelijking helaas niet, waardoor de situatie in Nederland niet in perspectief kan worden geplaatst. Dat is spijtig omdat het beeld van de veelgeroemde veteranencultuur en -zorg in met name de Angelsaksische landen bij nadere beschouwing inhoudelijke bijstelling behoeft. Natuurlijk, maatschappelijke waardering voor veteranen is in het Verenigd Koninkrijk, de VS en Frankrijk spreekwoordelijk. Gelet op de kwaliteit van lichamelijke en geestelijke nazorg voor Algerije-, Falkland- of Vietnamveteranen hoeft Nederland zich echter in geen enkel opzicht te schamen voor het gevoerde beleid in vergelijkbare perioden. Integendeel zelfs (zie bijvoorbeeld het themanummer ‘Veteranen. Toen en nu’ van de Militaire Spectator uit mei 2000).
Slordig
In zijn studie laat Van den Doel zich op nogal wat slordigheden en betwistbare standpunten betrappen. Dat begint al in de inleiding, waar hij de torpedobootjager Hr. Ms. Isaac Sweers omschrijft als ‘de kruiser HR Ms Sweers’ (blz. 9). Niet schokkend, maar het leidt wel nodeloos de aandacht af. Dat geldt evenzeer voor het consequent onjuist omschrijven van een belangrijke veteranenorganisatie als de VOMI; de auteur spreekt over de Vereniging Oud-Militairen Indië, terwijl Vereniging Oud-Militairen Indiëgangers correct is, later nog uitgebreid tot Indië- en Nieuw-Guineagangers. Opvallend is verder dat hij het in Libanon ingezette 44 Painfbat Johan Willem Friso typeert als een ‘gemechaniseerd bataljon’ (blz. 97), terwijl het ten tijde van die uitzending niet over rups- maar uitsluitend over wielvoertuigen beschikte, waardoor het dus in feite een gemotoriseerd bataljon was. Een laatste voorbeeld: Van den Doel spreekt over het Monument Vredesmissies in Roermond (blz. 147), terwijl dat toch echt het Nationaal Monument voor Vredesoperaties heet.
Ten slotte
De genoemde onvolkomenheden heeft Van den Doel in zijn eigenlijke proefschrift mogelijk ondervangen. Maar dat zou in deze handelseditie, die een veel breder bereik heeft en daarmee dus belangrijker is voor een juiste en volledige beeldvorming rond de ontwikkeling van het veteranenbeleid in Nederland, beslist ook niet hebben misstaan. Het gevoel dat resteert na lezing ervan is dat Theo van den Doel voor de geïnteresseerde leek een prima toegankelijke inleiding omtrent de ontwikkeling van het veteranenbeleid in Nederland heeft geschreven. De militaire (zorg)professional die zoekt naar wetenschappelijke precisie en theoretische verdieping rond dit thema zal echter nog even geduld moeten hebben. Of alsnog de dissertatie zélf ter hand moeten nemen.
Jan Schoeman
De recensent was vanaf de oprichting van Stichting het Veteraneninstituut begin 2000 tot eind 2012 Hoofd Afdeling Communicatie/Maatschappelijke Erkenning en tevens woordvoerder namens het Stichtingsbestuur.
Veteranenzorg 1815-2015
Van afstandelijk naar betrokken
Door Theo van den Doel
Zutphen (Walburg Pers) 2022
272 blz. – ISBN 9789462499515