Als er iets is dat de coronacrisis ons in 2020 heeft geleerd, dan is het wel dat de mens behoefte heeft aan fysieke contacten. De aanvankelijke jubelstemming over alles online doen verdween weer snel. Ja, vooruit, er zijn ook blijvertjes: die kortere vergaderingen, nu via MS Teams, bevallen wel. Toch wordt de behoefte om gezamenlijk weer aan de slag te gaan steeds groter.
Majoor Titus Tussendorp zat thuis diep in gedachten. Mooie woorden had Rosanne Hertzberger in haar NRC-column gebruikt: ‘Menselijkheid. Nabijheid. Verbondenheid.’[1] Tussendorp was eigenlijk niet zo’n lezer, hij sleutelde in het weekend liever aan zijn Ducati XDiavel, een kekke motor met 152 pk. In het begin van de coronacrisis had hij met een paar maten van luchtmobiel nog een toertocht gemaakt, maar daar was de lol snel vanaf. Het had hun veel afkeurende blikken opgeleverd van medeweggebruikers. En een gezellig weekendje weg naar de camping, waar hij zo graag met zijn Thea kwam, zat er voorlopig ook niet in. Geen hond te bekennen door die corona-shitzooi.
Tussendorp ging nog ‘effe een bakkie doen’, en nam de tijd om eens door de krant te gaan. Zo af en toe las hij online een paar koppen op nu.nl, maar dat was vooral omdat zijn collega’s daarover spraken. Hij had die weekendeditie van de NRC nu alleen maar gekocht omdat die bij de ‘Appie’ in de aanbieding was. Ach ja, je moest toch iets doen om weer zo’n vervelend coronaweekend door te komen. Al die artikelen vol politiek-correct geleuter konden hem weinig bekoren en op die opiniestukken zat hij al helemaal niet te wachten, maar dat verhaal van Hertzberger zette hem aan het denken. Het was namelijk niet alleen die coronacrisis die Tussendorp deed verlangen naar gewoon fysieke samenwerking. Al jaren was Defensie op dat vlak behoorlijk afgegleden. En dat geëmmer van de top over ‘goed werkgeverschap’ en ‘personeel op de eerste plaats’ kon hij niet meer aanhoren. Die lui hadden echt geen notie waar ze het over hadden. Vorig jaar eindelijk een beetje salarisverhoging gehad, nog steeds te weinig, maar daar zat het niet alleen in, dat gevoel van ongenoegen.
Bijna veertig jaar was hij nu in dienst. Direct na de HAVO, die hij met pijn en moeite had doorlopen, moest hij onder de wapenen. Dienstplichtig sergeant bij de bevoorrading van de landmacht was hij geweest, eerst de kaderopleiding in Bussum gedaan en daarna geplaatst in West-Duitsland. Hij had er de tijd van zijn leven. Overdag lekker buffelen met de mannen en ’s avonds bijkomen in de onderofficiersmess. Regelmatig ging hij met zijn eenheid op een ‘ruk-en-trek’-oefening om die malloten van het Warschaupact af te schrikken. Haha, en ’s ochtends op appel rook het hele peloton steevast naar de nieuwste Paco Rabanne uit de taxfreeshop om die ‘vette kegel’ van de avond ervoor te verbergen. Wauw, wat een leven! Hij had er destijds niet lang over na hoeven denken, toen hij de advertentie voor de opleiding tot officier speciale diensten zag. Voordat hij het wist zat hij op de opleiding, en had er nooit spijt van gehad. Sinds 1983 is hij eigenlijk niet meer uit die operationele logistiek weggegaan. Ja, oké, af en toe dan een uitstapje richting het opleidingscentrum, maar gelukkig nooit naar Den Haag, of later Utrecht, want dat stafneuzenwerk was voor hem niet weggelegd.
Vijf uitzendingen had-ie gedraaid: Libanon, twee keer Bosnië, Kosovo en natuurlijk Afghanistan. Daardoor was er geen tijd voor vervolgopleidingen. Dat was ook niet nodig. In zijn loopbaan had hij altijd veel complimenten gekregen voor zijn directe manier van leidinggeven. Niet te veel gelul, recht voor z’n raap en gewoon gezond boerenverstand gebruiken, daar waren ook geen boeken voor nodig. Komende november zou hij met pensioen gaan. Hij had zich verheugd op een mooie afscheidsreceptie in het KEK-gebouw in Garderen, maar hij moest nog naar maar eens zien of dat nu door die coronamaatregelen allemaal nog wel doorging.
Tussendorp zat nu al een kwartier met zijn ‘snufferd’ boven de krant, helemaal in gedachten verzonken. Het liet hem niet los, dat onpersoonlijke van tegenwoordig binnen Defensie. Tuurlijk, iedereen worstelde ermee; een jongere collega die de opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie had gevolgd en daarna nog wat studies had gedaan – welke wist hij eigenlijk niet precies – kon het altijd zo mooi zeggen: ‘Titus, de tand des tijds heeft ons niet onberoerd gelaten, de wereld is veel individueler geworden!’ Die verrekte computer had veel kapotgemaakt, nergens meer een ‘warm lichaam’ dat je even met raad en daad ter zijde kon staan. Vroeger had je nog een compagniesadministrateur die altijd voor je klaarstond, en als die het niet wist, ging je naar de sma, de sergeant-majoor administrateur bij de stafcompagnie. Die kerel wist alles, super was dat.
Tegenwoordig moet je het allemaal zelf uitzoeken. En als je dan naar *06-733 belt, krijg je eerst een keuzemenu met allerlei termen waar geen mens wat van snapt, en als je eenmaal hebt gekozen word je nog eens twintig minuten onder de knop gehouden. Vervolgens vertelt een levend wezen dat je een casenummer bent... Een casenummer! Laatst kwam er een korporaal-chauffeur naar hem toe, die vroeg te helpen bij het opmaken van een lastige dienstreisdeclaratie, een soort broodje speciaal. Na alle mogelijkheden in DIDO te hebben onderzocht, toch maar *06-733 gebeld. Ook daar wisten ze het niet, casenummer aangemaakt en nooit meer iets van gehoord. Die korporaal zei toen: ‘Ach majoor, laat maar…!’ Verdomme, dat kan toch niet? Is dat nou dat goed werkgeverschap waar ze in Den Haag over lopen te kwaken? Ammehoela! Op de werkvloer merkt hij daar al jaren bar weinig van, nergens meer een fysiek aanspreekpunt, en leidinggeven is er ook niet meer bij met al die automatisering en gedeelde verantwoordelijkheden.
‘Ik ben er helemaal klaar mee’, mijmerde Tussendorp hardop, ‘het wordt tijd om te vertrekken, want Defensie is de laatste veertig jaar afgegleden van een warme organisatie in een Koude Oorlog naar een koude organisatie in een warme vrede!’
Helaas is dit geen anekdote uit de eerdergenoemde Koude Oorlog, maar een verhaal over zogenaamd ‘goed werkgeverschap’ uit de kille werkelijkheid van vandaag! Wordt het daarom niet de hoogste tijd om nu echt iets te gaan doen aan ‘onze’ menselijkheid, nabijheid en verbondenheid?
[1] Rosanne Hertzberger, ‘Het leven komt maar langzaam op gang,’ in: NRC-Handelsblad, 6 juni 2020.