Hoewel minder vaak dan een jaar of dertig geleden, dringen ook vandaag de dag nog wel mensenongevraagd een kazerne of militaire basis binnen, bijvoorbeeld om daar vernielingen aan te richten of om hun afkeer van Defensie in meer of minder artistieke vorm te tonen. Met name sommige vredesactivisten waren daar goed in. Een geruchtmakende gebeurtenis was in oktober 2008 het optreden van SBS 6-journalist Alberto Stegeman op de Johannes Postkazerne in het Drentse Darp. Stegeman kwam niet alleen probleemloos de kazerne op, het lukte hem ook om onopgemerkt in een landmachttruck ‘een rondje kazerneterrein’ te maken. Dit artikel onderzoekt hoe de bewaking en beveiliging van onder meer kazernes is georganiseerd en wat de huidige stand van zaken is.
‘Beveiliging van kazernes lek’,[1] zo meldde het Algemeen Dagblad hierover op 10 oktober 2008. En een dag later kopte dezelfde krant ‘Beveiliging kazernes schokt Kamer’.[2] De toenmalige fractievoorzitter van GroenLinks Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO)
in de Tweede Kamer, Femke Halsema, noemde op 1 oktober 2013 in datzelfde Algemeen Dagblad het verhaal van Stegeman ‘onthutsend. Hoe is het mogelijk dat Defensie zo heeft zitten slapen?’[3]
Had Defensie inderdaad zitten slapen? En was de bewaking en beveiliging op de Johannes Postkazerne zo lek als het spreekwoordelijke mandje? En hoe is dat vandaag de dag? Hoe heeft die bewakings- en beveiligingsorganisatie zich in de loop van de jaren eigenlijk ontwikkeld tot de officiële start van de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO) op 1 oktober 2013 en hoe is zij momenteel georganiseerd? En misschien wel het belangrijkste: wie waren en zijn nu de mannen en vrouwen die vorm en inhoud aan deze taak hebben gegeven?
Ontstaan DBBO
‘De Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO) is per 1 januari officieel opgericht.’[4] Met deze zinsnede uit een Defensienieuwsbericht van januari 2011 werd de oprichting van één centrale Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie wereldkundig gemaakt. Het was een voor de hand liggende stap, want door de beveiligingstaak onder te brengen bij één centrale organisatie kon er efficiënter worden gewerkt vanwege het effect van schaalvergroting. Daarnaast diende de mogelijkheid zich aan om binnen heel Defensie dezelfde, uniforme manier van werken in te voeren.
Organisatie DBBO
De DBBO is een volcontinubedrijf dat valt onder de Bedrijfsgroep Vastgoed en Beveiliging van het Commando Diensten Centra (CDC) van het ministerie van Defensie.[5] De DBBO kende bij haar oprichting in 2011 twee hoofdtaken:
- de uitvoering van de fysieke bewakings- en beveiligingstaken binnen de defensieorganisatie;
- de advisering over de organisatorische, bouwkundige en elektronische beveiligingsmaatregelen binnen Defensie.
Bij de start werd al aangekondigd dat er een fase 2 moest worden uitgevoerd: het stroomlijnen van de bedrijfsvoering. Bestond de oprichting vooral uit de inrichting van een centrale staf en het overdragen van de bewakings- en beveiligingsentiteiten van de defensieonderdelen, fase 2 moest het geheel integreren.
Na ruim één jaar gefunctioneerd te hebben bleek in de zomer van 2012 dat er verbeterpunten nodig waren: een betere aansluiting op de gebruikers zodat aan hun wensen eenvoudiger tegemoet kon worden gekomen; een vastgestelde basis voor de dienstverlening zodat duidelijk werd welke diensten wel en welke niet (langer) konden worden aangeboden; versterking van het leiderschap, en verregaande standaardisatie. In plaats van de oorspronkelijke twintig) beveiligingsgebieden, is de DBBO sindsdien opgebouwd uit acht gebieden, waarvan zeven zich in Nederland en één in het Caribisch gebied bevinden. Daarmee sluit de DBBO aan op de geografische indeling van het CDC.
Voorgeschiedenis DBBO
De DBBO is natuurlijk niet uit de lucht komen vallen. Mede als gevolg van de Nederlandse toetreding tot de NAVO (in 1949) veranderde het takenpakket van de krijgsmacht. Daarbij deden de nieuwe NAVO-verplichtingen een flink beroep op de beschikbare hoeveelheid menskracht van de parate delen van de krijgsmacht. Arbeidsintensief en daarmee belastend was de permanente bewaking van strategische objecten zoals verbindingscentra, opslagplaatsen, et cetera. Behalve de angst voor een communistische invasie uit het Oosten, maakte de krijgsmachttop zich ook zorgen om de zogeheten ‘Vijfde Colonne’. Deze ‘Colonne’ zou bestaan uit infiltranten binnen de eigen gelederen en burgers met communistische sympathieën die in vredestijd zouden spioneren en in oorlogstijd vooral de mobilisatie zouden kunnen saboteren. Om de belasting van de parate eenheden op het gebied van bewaking en beveiliging te verminderen, en daarmee dus de bijdrage aan de NAVO op het afgesproken peil te kunnen houden, werd met vooruitziende blik al in 1948 het vrijwilligerskorps Nationale Reserve (NATRES) opgericht.
NAVO-verplichtingen brachten nieuwe taken met zich mee, ook op het vlak van bewaking
FOTO Beeldbank NIMH
Kort daarop volgde begin 1950 het Marine Wakers Korps (MWK). Binnen het takenpakket lieten zich ten minste drie afzonderlijke onderdelen onderscheiden:
- Fysieke beveiliging, die er voor zorgt dat kazernes en andere defensieterreinen, installaties en faciliteiten op een goede manier worden beschermd.
- Fysieke beveiliging, die er op is gericht mensen te beschermen, en die er anderzijds bijvoorbeeld door middel van antecedentenonderzoek voor zorgt dat mensen defensiebelangen niet schaden.
- Informatiebeveiliging, die zich bezighoudt met de beveiliging van informatie en van informatiesystemen.
Daarnaast had (en heeft) met name het personeel van de Koninklijke Marechaussee een aantal aanvullende taken, zoals de bewaking van de woonlocaties van de leden van het Koninklijk Huis, de ambtswoning van de minister-president, de transporten van de Nederlandsche Bank en natuurlijk het werk waar de meeste Nederlanders de KMar het beste van kennen: een controlerende en beveiligingstaak op burgerluchthavens zoals Schiphol. Een opvallend verschil met de andere krijgsmachtdelen is dat de KMar geen apart bewakingskorps binnen de organisatie kent maar deze taak overlaat aan reguliere operationele eenheden. Een tweede opvallend verschil: de bewakingstaak van de KMar is nauw verweven met de politietaak en is vastgelegd in allerhande wetten en besluiten. Om die reden bleken de KMar-activiteiten op dit gebied minder aan discussie (en ook aan wijziging) onderhevig dan de bewakingstaken binnen de andere krijgsmachtdelen. Dat verklaart waarom aan de KMar in dit artikel minder aandacht zal worden besteed dan aan de andere organisaties.
Niet alle korpsen hebben precies hetzelfde takenpakket: zo geldt dat het personeel van de KMar, en vroeger ook het grootste deel van de KM-bewakers, een opsporingsbevoegdheid hadden c.q. hebben. Wat wél weer voor allemaal geldt, is dat ze in ieder geval een deel van hun werk gewapend doen, en dat ze bevoegd zijn bij het verrichten van dat werk geweld te gebruiken. De praktijk wijst overigens uit dat dit laatste niet zo heel vaak nodig is.
Voortgang KM en KLu
Hoewel de luchtmacht onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog nog niet als zelfstandig krijgsmachtdeel bestond, waren er wel vliegvelden, vliegtuigen en werd er gevlogen. Dat moest worden bewaakt en beveiligd. Omdat iedere vorm daarvan ontbrak, kreeg de toenmalige luitenant-kolonel J.L. Zegers van generaal-majoor C. Giebel van het Commando Luchtstrijdkrachten eind 1945 de opdracht om een nieuwe eenheid te formeren die zou worden belast met één specifieke taak: de beveiliging van alle militaire vliegvelden.
Er werd hoog ingezet: de opleiding duurde lang en de eisen waren zwaar, omdat men de beschikking wilde hebben over een elite-eenheid. De naam van deze nieuwe eenheid werd het Commando Luchtvaarttroepen (LVT). Omdat zij deel zouden uitmaken van een keurkorps, werd de dienstplicht voor de aanstaande LVT’ers op maar liefst twee jaar gesteld. De eerste negen maanden bestonden uit een infanterie- en een beveiligingsopleiding, de resterende vijftien maanden volgde een plaatsing op een militair vliegveld. In die periode waren de LVT-ers, naast de beveiligingstaken die in pelotonsverband werden uitgevoerd, ook belast met vliegtuigherkenning en met de bediening van het luchtdoelgeschut.
Bij de KM verliep de start van de bewakingsorganisatie ietwat anders. Voorafgegaan door de zogeheten ‘Werfpolitie’ werd in oktober 1950 het Marine Wakers Korps opgericht. In eerste instantie vonden de opleidingen in Den Helder plaats, maar al vrij snel werden die overgeheveld naar Amsterdam. Hoewel de hoofdtaak van het Korps vooral controle op het eigen militaire en burgerpersoneel betrof, was een secundaire taak de bewaking van marinecomplexen.
Daarnaast waren de leden van het korps ook ‘onbezoldigd rijksveldwachter’, wat inhield dat ze een opsporingsbevoegdheid hadden. Rond 1960 zou overigens de naam worden gewijzigd in Marine Bewakingskorps (MBK) omdat de oorspronkelijke naam als geringschattend werd ervaren. Hoewel de marine, in tegenstelling tot de militaire luchtvaart, geen elitekorps voor ogen had, werden er wel degelijk eisen aan de sollicitanten gesteld. Zo moesten die onder meer van onbesproken gedrag zijn, in militaire dienst zijn geweest en ten minste de lagere school met goed gevolg hebben doorlopen.[6]
Voortgang KL
Bij de Koninklijke Landmacht verliep de oprichting van een beveiligingsorganisatie anders dan bij de marine die, zoals beschreven, het op haar beurt weer anders deed dan het Commando Luchtstrijdkrachten. Het was de bedoeling dat vanaf 1948 binnen de KL vrijwilligers van de NATRES speciaal zouden worden opgeleid om een eventuele mobilisatie, de ordehandhaving en de bewakingstaak in goede banen te leiden.
Twee BKL’ers achter hun bureau, 1953. Het Bewakingskorps Koninklijke Landmacht werd opgebouwd uit ‘tweede garnituur landmachtpersoneel’. Het BKL werd een vergaarbak voor ‘Blinden, Kreupelen, en Lammen’
FOTO BEELDBANK NIMH
Echter, vanaf de eerste dag was er sprake van een probleem, namelijk te weinig animo voor dit NATRES-werk en dus te weinig vrijwilligers om de organisatie behoorlijk te vullen. Er speelde nog iets anders mee: vanaf diezelfde eerste dag was het klip en klaar dat de NATRES slechts in staat was om de meest eenvoudige bewakings- en verdedigingstaken uit te voeren.
De oorzaken van deze geringe prestaties waren volgens luitenant-generaal D.C. Buurman van Vreeden de slechte kwaliteit van het opleidingskader en de zwakke leiding van de eenheden, die niet disciplinair optrad tegen de vrijblijvendheid waarmee vele vrijwilligers aan hun verplichtingen voldeden.[7] Een andere oplossing was dus geboden en die dacht de toenmalige legerleiding te kunnen vinden in de oprichting van een Bewakingskorps Koninklijke Landmacht (BKL).
De gedachte daarachter sneed hout: de sterkte zou 750 man moeten bedragen, onder wie 250 burgers met bij voorkeur een achtergrond bij de politie. Vervolgens ging het echter mistoen op 26 juli 1951 het KNIL werd opgeheven en een deel van de KNIL-militairen moest worden ondergebracht binnen de landmacht.
Plaatsvervangend Chef van de Generale Staf, generaal-majoor M.R.H. Calmeyer, probeerde van de nood een deugd te maken toen hij in augustus 1950 veelzeggend opmerkte: ‘[wegens] de noodzaak het niet in de onderofficierspyramide benodigde en minst geschikte KNIL-personeel in de rang van sergeant zo spoedig mogelijk in te delen, acht ik het wenselijk op korte termijn over te gaan tot oprichting van een korps bewakingstroepen’.[8]
‘Tweede garnituur landmachtpersoneel’
Hieruit wordt duidelijk dat het toekomstige BKL zou worden opgebouwd uit personeel dat op andere plekken overbodig was en vooral uit ‘tweede garnituur landmachtpersoneel’. De hiervoor genoemde burgerbewakers verdwenen geheel buiten beeld, waarbij hun plaats werd ingenomen door voormalig KNIL-personeel van minder niveau. Het BKL werd onder meer als gevolg daarvan, en met een spottende verwijzing naar de eigen afkorting, een vergaarbak voor Blinden, Kreupelen en Lammen. Tachtig procent van de rekruten had alleen de lagere school afgemaakt en scoorde tot overmaat van ramp S3 op de ABOHZIS, de absolute geestelijke ondergrens voor militaire geschiktheid.[9] Echter, niet alleen inhoudelijk was door Calmeyer de toon gezet; dat werd nog versterkt door keuzes op het gebied van uitstraling en presentatie:
‘Het korps zou volgens zijn commandant de traditie voortzetten van het Korps Marechaussee van het KNIL omdat, naar zijn zeggen, de taak van beide korpsen vrijwel gelijk was. Hij wilde die overeenkomst tot uitdrukking brengen in de uitmonstering van de man: battle-dress met zwarte webbing, zwarte pet en een onderscheidingsteken rechtstreeks ontleend aan de KNIL-marechaussee: de kemphaan, die hij zag als de “verpersoonlijking van de waakzaamheid”.’[10]
Dat zou verkeerd aflopen. Immers, de opvallende uitmonstering waaraan het BKL-personeel in ieder geval een deel van zijn beroepsidentiteit en -trots moest gaan ontlenen, werkte vooral contraproductief. De waakzame kemphaan op de baret was de aanleiding voor de weinig imponerende bijnaam ‘kippenneuker’. Daarnaast hielp het laag gewaardeerde wachtlopen ook niet erg. Maar misschien wel het ergste: iedereen had in de gaten dat het BKL was gevuld met tweederangs militairen van een lichamelijk en geestelijk niveau dat hen ongeschikt maakte voor het parate deel van de krijgsmacht.
De oorzaak van de mislukking van het BKL is helder: een op zich belangrijke maar nauwelijks gewaardeerde militaire bewakings- en beveiligingstaak werd toebedeeld aan een groep zwakke broeders die voor die taak ook nog eens onvoldoende werd opgeleid en bijgestaan. Denk in dit verband aan de jonge dienstplichtigen die voor het parate leger ongeschikt werden geacht maar die vervolgens werden opgeleid en voorgegaan door niet-gemotiveerd beroepskader, dat vaak zelf tot aan de nek in de problemen zat. De afloop is vervolgens voorspelbaar.
Personele problemen bij het MBK
Deze personele problemen deden zich niet alleen voor bij het BKL. Bij het MBK gebeurde dat ook, met dien verstande dat de achtergrond doorgaans anders was. In de eerste plaats voelden slechts weinig mensen zich aangesproken door dit soort werk, waardoor er voortdurendte weinig personeel beschikbaar was. Daarnaast waren de functie-eisen, zelfs voor die tijd, tamelijk laag. Daardoor kon er binnen de marine vervolgens een beeld ontstaan dat de ook daar niet zeer gerespecteerde bewakingstaak werd toevertrouwd aan ‘kneuzen’. In feite werd in bewakingsland de enige positieve uitzondering gevormd door het Commando Luchtvaarttroepen.
Van Heutsz
Al deze gebeurtenissen kunnen tot geen andere conclusie leiden dan dat verschillende beveiligings- en bewakingsorganisaties binnen de naoorlogse krijgsmacht ‘een valse start’ kenden. Dat werd ook medio de jaren vijftig al onderkend, en op 1 januari 1955 werd het zo geplaagde BKL als gevolg van opheffing uit zijn lijden verlost. Een écht KL-regiment nam de beveiligingstaak en -traditie, inclusief het bijbehorende BKL-personeel, over. De eer viel ten beurt aan het Regiment Van Heutsz, dat op dat moment net terug was uit Korea waar het vanaf eind 1950 had deelgenomen aan de eerste rootscheepse internationale vredesoperatie.
Door de overname van het BKL was Van Heutsz weliswaar in één klap het grootste maar tegelijk ook het minst populaire regiment van de landmacht geworden. Het regiment werduitgebreid met maar liefst zeventien Infanteriebeveiligingscompagnieën (IBC’en). De opleiding en uitrusting werden aangepast aan het nieuwe takenpakket, dat geleidelijk aan ook minder vervelend en eentonig werd. De statische bewaking verdween immers eind 1957 volledig bij Van Heutsz, toen deze taak werd overgedragen aan de vrijwilligers van de NATRES. Voortaan zouden de IBC’en zich alleen bezighouden met mobiele bewaking.
Slecht imago IBC’en
Het imago van de IBC’en was en bleef echter slecht. Natuurlijk probeerde de landmacht dat imago wel in positieve zin te beïnvloeden, maar historisch gegroeid zorgde de bewakingstaak bijna per definitie voor een slechte naam. In combinatie met het ietwat labiele karakter vaneen deel van de dienstplichtigen die werden ingedeeld bij de IBC’en, leidde dit in sommige gevallen tot disciplineproblemen en een laag moraal. Naar aanleiding van opmerkelijke rapporten over 434 IBC uit Havelte liet de Vereniging van Dienstplichtige Militairen (VVDM) in 1969 op verzoek van een aantal van haar leden een onderzoek instellen naar de geestelijke gezondheid van de IBC-soldaten. Uit dit onderzoek bleek dat verscheidene militairen vreemd gedrag vertoonden tijdens hun ‘sitewacht’diensten:
‘Tijdens hun wachtdienst huppelden de militairen of maakten ze ondefinieerbare geluiden. Zij dagdroomden, piekerden of vuurden onverwacht hun geweer af. Na de wachttijd reageerden zijn hun spanning af door met voedsel of voorwerpen te gooien, hun meerderen te slaan of te slaapwandelen’. [11]
Overige krijgsmachtdelen
Wat gebeurde er ondertussen bij de andere krijgsmachtdelen, te beginnen bij de in 1953 verzelfstandigde Koninklijke Luchtmacht? In de golf van reorganisaties die de KLu in de jaren zestig ondergaat, wordt de opvolger van het LVT, het Luchtmacht Bewakingskorps (LBK), in 1968 opgeheven en de specialisatie Luchtmacht Bewaking als een apart dienstvak ingevoerd. Hierbij vervielen de door het LBK uitgevoerde politietaken; de overige bewakingstaken bleven gehandhaafd.
En dan de marine. Zoals gezegd gaat begin jaren zestig het Marine Wakers Korps over in het Marine Bewakingskorps (MBK). In deze periode verandert ook het takenpakket: daar waar het Wakers Korps vooral een interne marinetaak had (controle op de eigen medewerkers) ging het MBK zich meer richten op bewakings- en beveiligingstaken op land en op water. Nieuw was ook dat er uitsluitend nog werd geworven onder ex-militairen, dat wil zeggen: voormalig beroepsmilitairen of mannen die hun dienstplicht hadden vervuld. Het voordeel hiervan was dat de nieuwkomers enerzijds vertrouwd waren met de militaire organisatie en cultuur, en dat anderzijds die militaire ervaring fungeerde als een vorm van vooropleiding.
Gebrek aan waardering
Ten slotte: hoewel zich bij de marine geen excessen en uitwassen voordeden vergelijkbaar met die bij de landmacht, was de situatie in de jaren zestig en zeventig op één punt wel vergelijkbaar, en dat is waar het ging om de waardering voor het bewakingsvak en voor de bewakers zelf. Het voortdurende gebrek daaraan bleek een continue factor in het bewakings- en beveiligingsdomein. Er was op dit gebied dus alle aanleiding tot verandering.
En die verandering zou er, geholpen door de tijd en de ontwikkelingen in de internationale politiek, sneller en indringender komen dan menigeen zich had kunnen voorstellen.
Onderweg naar ‘paars’
Rond 1990 leidden de val van de Muur en het verdampen van de Oost-Westtegenstelling tot ingrijpende veranderingen binnen de Europese krijgsmachten. Nederland vormde daarop geen uitzondering. Vooral de Koninklijke Landmacht werd ingrijpend gereorganiseerd: de ondertussenberuchte ‘inning van het vredesdividend’ volgde. De ambitieuze hervormingsplannen werden verwoord in twee Defensienota’s: ‘Herstructurering en verkleining’ uit maart 1991 en de nog ingrijpender ‘Prioriteitennota’ uit januari 1993, waarin onder meer de opschorting van de opkomstplicht (en daarmee in feite het einde van de dienstplicht) werd aangekondigd.
Einde van de IBC’en
In dezelfde Prioriteitennota werd tevens het lot bezegeld van de IBC’en. Daar waar alle inkrimpingen – en vooral het einde van de dienstplicht – tot verhitte debatten leidden, leverde het einde van de IBC’en alleen gelaten reacties op. Niemand leek er erg rouwig om te zijn. Als één ding duidelijk werd, dan was het wel dat de IBC’en weinig fans en geen natuurlijke achterban hadden. De dienstplichtige IBC-militairen hadden zélf waarschijnlijk ook weinig moeite met het verdwijnen van ‘hun’ compagnieën.[12]Kortom, met het einde van de Koude Oorlog zag eenieder in dat de houdbaarheidsdatum van de IBC’en was verstreken. Op 24 juni 1996 moest de allerlaatste lichting dienstplichtigen aantreden om de tradities van hun IBC’en over te dragen aan de commandant van het Regiment Van Heutsz. Hoewel, als je heel goed luisterde klonk er toch ook wel een enkel weemoedig geluid, bijvoorbeeld van de laatste commandant van 431 IBC uit Oirschot: ‘Een voordeel van werken bij een IBC vind ik de diversiteit van mensen waarmee je te maken krijgt. Uit alle lagen van de bevolking kom je ze tegen’, aldus toenmalig kapitein M.M. Peeters. Toch zag diezelfde Peeters wel degelijk ook de voordelen van de veranderingen, waaronder de komst van burgerbewakers: ‘Deze mensen kiezen zelf voor dit werk. De motivatie zal dus ook groter zijn. Daarnaast wordt het beveiligingswerk door beduidend minder mensen uitgevoerd. Door de inbreng van extra elektronica en aanpassingen aan de infrastructuur is dat mogelijk’.[13]
Veranderingen bij de marine
Wat veranderde er ondertussen bij de andere krijgsmachtdelen, te beginnen bij de marine? Al voor de val van de Muur is er sprake van een aantal opvallende ontwikkelingen: zo treden in 1978 de eerste vrouwen in dienst van het MBK. De vermaatschappelijking van de krijgsmacht laat ook het MBK niet onberoerd. Zo gaat de toelage voor onregelmatige diensten omhoog, wordt de gemiddelde bewakingsweek teruggebracht naar 38 uur en hoeven 55-plussers vanaf 1992 geen nachtdiensten meer te verrichten.
Om het aanzien en de plaats binnen de marine te vergroten, krijgt het Korps begin jaren tachtig een eigen korpsembleem en verhuist de staf MBK van Amsterdam naar Den Helder. In 1992 vindt voor de tweede keer een naamswijziging plaats. Vanaf dat moment gaat het MBK namelijk als Marine Beveiligingskorps door het buitengewone opsporingsbevoegdheid teruggebracht van ruim driehonderd naar vijftien. De reden daarachter is typisch Nederlands: het op peil houden van de bij de opsporingsbevoegdheid behorende kennis en vaardigheden vond men simpelweg te duur worden.
De luchtmacht
Binnen de luchtmacht deed in de jaren zeventig het begrip ‘grondverdediging’ zijn intrede als het ging om het bewakings- en beveiligingswerk.Er werden drie verschillende functies onderscheiden:
1. Bewaking: zoals de naam al doet vermoeden, gaat het hierbij om het reguliere controlewerk van eenieder die een luchtmachtlocatie wil bezoeken. Tijdens avond- en nachtdiensten loopt de bewaking gewapende patrouilles of bezet wachtposten.
2. Hondengeleiding: een bewapende geleider loopt in een toegewezen sector van een vliegbasis patrouilles met een hond en controleert bijvoorbeeld op ongeoorloofd betreden van de basis. Naast het op peil houden van de ‘gewone’ grondoperationele vaardigheden moet de bewapende geleider ook vaktechnische vaardigheden met de hond bijhouden, die met regelmaat worden geëxamineerd.
3. Object Grondverdediging (OGRV): de hoofdtaak van een OGRV-peloton is het bewaken van vliegtuigen en helikopters tijdens oefeningen in binnen- en buitenland, maar ook tijdens uitzendingen. Dat geldt overigens ook voor toestellen die na een crash buiten de basis zijn beland. Daarnaast kan een grondverdediger worden opgeleid tot boordschutter op een Chinook-helikopter.
In dienst van de vrede
Sinds de jaren negentig is de Nederlandse krijgsmacht talloze keren in internationaal verband buiten Nederland ingezet. Cambodja, voormalig Joegoslavië, Irak en Afghanistan zijn daarvan in het oog springende voorbeelden. Ook tijdens die missies moest er bewaakt worden, maar zoals gezegd: dienstplichtige bewakers en IBC’en waren er niet meer.
NATRES-vrijwilligers
Hoe zat dat met de vrijwilligers van de NATRES? Iedereen ging er van uit dat de NATRES haar bewakingstaken in principe binnen Nederland zou verrichten. Lokale bekendheid, snelle aanwezigheid en motivering door plaatselijke betrokkenheid waren immers de basis van het korps. Toch werd wel de mogelijkheid opengehouden dat NATRES-militairen buiten Nederland konden worden ingezet als dat met het betrokken personeel was overeengekomen. In 1995 deed zich zo’n situatie voor, toen er behoefte bleek aan militairen voor de bewaking en beveiliging van de ontscheping van het materieel van het Nederlandse bataljon dat in Bosnië een bijdrage zou leveren aan Implementation Force (IFOR), onder leiding van de NAVO. Daartoe werd een peloton vrijwilligers van de Nationale Reserve samengesteld, dat naar de Kroatische havenstad Split zou worden gestuurd. Eerste-luitenant P. Spaan werd als commandant aangewezen en vertrok op 14 december 1995 alvast naar Split om daar de nodige verkenningen uit te voeren en definitieve afspraken te maken. Een paar dagen later hoorde hij echter dat de geplande inzet van de NATRES om politieke redenen was afgeblazen.[14]
KLu-personeel
Hoe zat dat bij de andere krijgsmachtdelen, waarvan de militairen en het materieel immers ook op uitzending gingen? In ieder geval bij de luchtmacht ging dat anders. Sinds medio jaren negentig is veel KLu-grondverdedigingspersoneel ingezet in onder meer voormalig Joegoslavië, Irak en Afghanistan. Dat verschil in inzet tussen de verschillende krijgsmachtdelen kon ontstaan omdat de bewaking en beveiliging bij landmacht en marine in handen is van paramilitaire organisaties. Dat wil zeggen: veruit de meeste bewakers bij de landmacht en marine doen weliswaar geüniformeerd en gewapend dienst maar zijn wel degelijk burger. Slechts een enkeling is militair in actieve dienst. Bij de KLu is dat anders en is al het beveiligingspersoneel actief dienend militair. Dat maakt het mogelijk en ook gebruikelijk dat luchtmachteenheden tijdens een uitzending hun ‘eigen’ beveiligingspersoneel meenemen.
Oprichting ‘paarse’ bewakings- en beveiligingsorganisatie
Vanaf het begin van de jaren negentig werd het vrededividend gretig geïnd. Voor een deel bestond dat uit reorganisatie en verkleining van de defensieorganisatie, en aan de andere kant ook uit een toegenomen besef van het belang van efficiency en rationaliteit. Waarom bijvoorbeeld per krijgsmachtdeel apart blijven doen wat ook gezamenlijk kan? En zo kon er een zogeheten ‘paarse’ Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie ontstaan. Dat was een logische ontwikkeling: vóór 2011 waren alle defensieonderdelen zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun objecten, waarbij ze allemaal hun eigen wiel uitvonden. Door deze taken onder te brengen bij één centrale organisatie kon er om te beginnen efficiënter worden gewerkt omdat het effect van schaalvergroting ontstaat. Daarnaast diende de mogelijkheid zich aan om binnen heel Defensie dezelfde, uniforme manier van werken in te voeren.
Beveiligingsgebieden
Zoals gezegd ging de DBBO in 2011 van start en bestaat uit acht beveiligingsgebieden. Deze beveiligingsgebieden hebben de beschikking over planners en trainers, en sturen elk twee tot vier patrouillegebieden aan. De commandant van een patrouillegebied (vergelijkbaar met een pelotonscommandant) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht en de inzet van de medewerkers. Nederland is voorts onderverdeeld in de regio’s Zuid, West en Noord, waarbij iedere regio wordt geleid door een eigen commandant. Deze commandanten worden op hun beurt aangestuurd door de commandant DBBO die met de staf op de Kromhoutkazerne in Utrecht is gevestigd.
Personele vulling
Binnen de DBBO werken tussen de (ruim) 1500 en 1700 mannen en vrouwen, van wie ongeveer 15 procent militair is. De overigen zijn burger. Zij, militairen en burgers, verrichten hun werk bewapend. Naast de totale werklast voor eigen bewapende medewerkers (ruim 1500) is er ruimte voor inhuur. Deze inhuur wordt ingevuld met eigen medewerkers (maximaal ruim tweehonderd) die gelet op hun leeftijd (55-plus) geen nachtdienst meer hoeven te draaien, en door particuliere inhuur. Deze eigen medewerkers vormen tevens de ‘back-up force’ indien de eigen bewapende sterkte in de volcontinudienst terugvalt tot onder een aanvaardbaar niveau. Ze zijn daarom ook steeds in staat om bewapend op te treden, in tegenstelling tot particuliere bewakers, die zich onder normale omstandigheden en tijdens piekdrukte vooral bezighouden met toegangscontroles.
Twee taken buiten DBBO
Twee taken zijn en blijven ook buiten de DBBO belegd. Dat is het beveiligingswerk dat van oudsher werd uitgevoerd door personeel van de Koninklijke Marechaussee, zoals de beveiliging van de koninklijke paleizen. Dat blijft de marechaussee ook in de toekomst doen. De achterliggende reden is dat deze taken niet vallen onder de verantwoordelijkheid van Defensie maar onder die van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De bewaking en beveiliging van de vliegbasis Volkel blijft, conform afspraak met de Commandant Luchtstrijdkrachten, de Koninklijke Luchtmacht zelf uitvoeren. Zoals gezegd is de DBBO opgericht op 1 januari 2011. In de eerste fase van haar bestaan draaide het vooral om de oprichting zelf en wat daar allemaal bij kwam kijken. In de tweede fase, die begon in het najaar van 2012 en die op 1 oktober 2013 werd afgerond, ging het vooral om de stroomlijning van alle processen binnen de organisatie. Met die 1e oktober als kantelmoment is de DBBO niet langer een organisatie ‘in oprichting’, maar een volwaardig opererend organisatieonderdeel van defensie.
Ambitieniveau DBBO
Het ambitieniveau binnen de nieuwe organisatie liegt er niet om. Hun eigen mission statement verwoordt het als volgt: ‘Wij zorgen dag en nacht voor de fysieke beveiliging van de te beschermen belangen van de Defensieonderdelen binnen het Koninkrijk der Nederlanden’.[15] Om het nog eens kort samen te vatten: de DBBO is opgericht om de beveiliging binnen Defensie te professionaliseren. Deze verbetering moet tevens leiden tot een meer doelmatige en doeltreffende organisatie. De verwachting is daarbij dat de oprichting van de DBBO als gevolg van onder meer schaalvergroting en verbeterde efficiency uiteindelijk zal leiden tot een bezuiniging van minstens 43 miljoen euro in de periode tot 2017.[16]
Organisatiecultuur DBBO
Een gezond bedrijfsonderdeel kenmerkt zich door een duidelijke organisatiecultuur, die is opgebouwd uit gemeenschappelijke waarden en normen, symbolen en rituelen. Zo’n uiting van de veel meer op militaire leest geschoeide bedrijfscultuur in wording van de nieuwe DBBO vond plaats op vrijdag 27 september 2013, toen achtereenvolgens in Doorn en Amsterdam 32 beveiligers werden begiftigd met de Inhuldigingsmedaille 2013. Ze kregen deze koninklijke onderscheiding uit handen van de huidige commandant DBBO, kolonel Niels ten Anscher, als blijk van waardering voor hun bijdrage aan de troonswisseling op 30 april 2013. Maar er laten zich symbolen aanwijzen. Denk bijvoorbeeld aan het eigen en heel herkenbare embleem waarover de DBBO al sinds medio 2013 beschikt, en dat op 2 oktober 2013 tijdnes de feestelijke externe presentatie van de DBBO ten doop werd gehouden op de Generaal-majoor Kootkazerne in Stroe. Denk ook aan het eigen uniform, dat in de eerste plaats dient voor de herkenbaarheid naar de buitenwacht toe, maar dat zeker ook een belangrijke rol speelt bij de interne ontwikkeling van een nieuwe, gemeenschappelijke cultuur. En geheel passend binnen de militaire omgeving waarbinnen de DBBO opereert, is de ‘Mars van de beveiliger’ die, uitgevoerd door de Koninklijke Militaire Kapel ‘Johan Willem Friso’, zijn première beleefde op diezelfde 2e oktober in Stroe.
Historische erfenis
Nu staan een nieuwe organisatiestructuur en self invented tradities natuurlijk niet garant voor de onmiddellijke uitbanning van historische misstanden.
‘Het gaat [bij de DBBO] om veiligheid en daarbij passen geen lui die er met de pet naar gooien. Niet dat dat tot op heden schering en inslag was, maar het kwam af en toe toch voor dat er voorgeschreven patrouilles niet werden gereden of gelopen. Dat kan natuurlijk niet, en zonder dat we nu bezig zijn met een heksenjacht wordt dat tegenwoordig wel nadrukkelijker gecontroleerd. De defensieonderdelen moeten er immers blindelings op kunnen vertrouwen dat we goed werk leveren (…) dat we zeggen wat we doen en ook doen wat we zeggen’.[17]
Dat controleren heeft in de afgelopen periode meermaals geleid tot disciplinaire maatregelen, inclusief ontslag voor enkele notoire scheveschaatsrijders.
Leeftijdsprobleem
Ook een ander organisatieprobleem kon worden aangepakt:
‘Het was algemeen bekend dat de gemiddelde leeftijd van bewakers binnen Defensie opliep. Aan de ene kant is dat mooi, want 55-plussers hebben natuurlijk een schat aan ervaring. Er zit alleen qua bedrijfsvoering ook een schaduwkant aan, want gezien hun leeftijd zijn ze vrijgesteld van nachtdiensten. Dat maakte dat er extra druk op de jonkies kwam te liggen. Dat gaat een tijdje goed maar daarmee kun je niet eindeloos doorgaan. Bij de inrichting van de nieuwe DBBO-organisatie ontstond de mogelijkheid voor een flink aantal ouderen om er met een goeie regeling eerder mee te stoppen.’Door het vertrek van deze ouderen kunnen we verjongen en wordt de werklast eerlijk verdeeld. En het mooie van deze regeling was dat de ouderen hier vrijwillig gebruik van konden maken; niemand heeft gedwongen zijn of haar koffers hoeven te pakken’.[18]
En ondanks het feit dat het niet eenvoudig is om, zoals Ten Anscher het op 2 oktober verwoordde ‘te verhuizen van de inner circle van de operationele commando’s naar de periferie van de dienstverlener die CDC is’, toonde hij zich toch voorzichtig tevreden:
‘Ga maar na: 99.5 procent van onze dienstverlening aan onze afnemers verloopt rimpelloos. Dat is goed, maar toch moet het beter! We zullen daarom blijven investeren in de kwaliteit en professionaliteit van de bewapende beveiliger en in de samenwerking tussen de DBBO en de afnemers van onze diensten, de defensieonderdelen. Bewapend beveiligen blijft daarbij onze core business en ons bestaansrecht, waarbij niet iedereen zich realiseert dat onze interventieteams continu met doorgeladen wapens patrouilleren. Dát (….) en het vakmanschap dat daaraan ten grondslag ligt, moet worden herkend en erkend.’[19]
‘Just another job?’
Of het nu gaat om Albert Heijn, V&D of nachtelijke industrieterreinen – de gemiddelde Nederlander komt overal bewakingspersoneel tegen. Dat doet vermoeden dat ook het bewakings- en beveiligingswerk binnen defensie net zo alledaags is en niet veel verschilt van het werk dat deze particuliere beveiligingsorganisaties verrichten. Dat is echter niet zo. Het belangrijkste verschil is hiervoor al genoemd: de DBBO beschikt over diverse geweldsmiddelen, variërend van de wapenstok tot en met vuurwapens die kunnen worden ingezet als een defensiebelang wordt bedreigd of geschonden. Voortdurend trainen de beveiligers – individueel, in teams en soms met surveillancehonden – theoretische vakkennis, zelfverdediging, aanhoudingstechnieken en dus ook schietvaardigheid. Het zogeheten situationeel handelen staat daarbij centraal. Dat wil zeggen: geweld wordt zoveel mogelijk vermeden, maar wordt wel degelijk toegepast als de situatie daarom vraagt.
Ten slotte
De wijze waarop de uitvoering van de beveiligingstaak momenteel gestalte krijgt, maakt het vraagteken in de titel van dit artikel misschien historisch verklaarbaar maar op dit moment overbodig. De taakopvatting en -uitvoering van het DBBO-personeel maakt ook dat je hun kwaliteiten, inzet en prestaties onrecht doet als je die ietwat achteloos wegcijfert als just another job. Dat is het namelijk niet, en dat maakt ook in dat opzicht het tijdperk van bij-voorbeeld ‘de kippenneukers van het BKL’ en al die andere meewarige historische kwalificaties in ieder geval op dit moment verleden tijd.Het is voor de DBBO van levensbelang om antwoord te geven op de vraag of dat onvoltooid dan wel voltooid verleden tijd zal blijken te zijn. In het eerste geval zal namelijk de levensduur van de DBBO niet veel langer zijn dan die van het BKL.
[1] ‘Beveiliging van kazernes lek’, Algemeen Dagblad, 10 oktober 2008.
[2] ‘Beveiliging kazernes schokt Kamer’, Algemeen Dagblad, 11 oktober 2008.
[3] Idem.
[4] www.defensie.nl/actueel/nieuws/2011/01/03/46177239.
[5] In 2012 is de Bedrijfsgroep omgevormd tot de Divisie Vastgoed en Beveiliging.
[6] M.J. van Bussel, Marine Beveiligingskorps 1950-2000 (Den Helder, KM, 2000) 45.
[7] Dit tijdvak wordt zeer invoelbaar beschreven door: W. Bevaart, ‘Blinden, kreupelen,
lammen. Het Bewakingskorps Koninklijke Landmacht (1950-1955)’, in: Militaire
Spectator 168 (1999) (8) 457 e.v.
[8] Bevaart, ibidem, 458.
[9] ABOHZIS is een acroniem dat staat voor: Algemene lichamelijke gezondheidstoestand,
Bovenste ledematen, Onderste ledematen, Horen, Zien, Intelligentie en Stabiliteit.
De scores op de verschillende onderdelen liepen uiteen van 1 (het hoogst) tot 5
(het laagst).
[10] Bevaart, ibidem, 458.
[11] W. Bevaart et al. Vijftig jaar regiment van Heutsz 1950 – 2000 (Den Haag, SDU, 2000) 118-119.
[12] Ibidem,163.
[13] ‘Einde IBC nadert.’ In: Rinoceros 35 (1996) (7) 6-7.
[14] J. Hoffenaar, J.P.M. Schoenmakers. November Romeo Treed Nader! De Nationale Reserve 1948 – 1998 (Den Haag, SDU, 1998) 184.
[15] Succesvol en beheerst beveiligen, versie 2.0 (Utrecht) 27 november 2012, 11.
[16] www.defensie.nl/actueel/nieuws/2011/03/46177239.
[17] J.R. Schoeman, Succesvol en beheerst (Nijmegen, Uitgeverij QV, 2013) 68.
[18] Ibidem, 67-68.
[19] 19 Toespraak kolonel Niels ten Anscher op 2 oktober 2013 in Stroe.