Ondanks het rondwarende coronavirus en de maatregelen om de Covid-19-pandemie te beperken, wordt – deo volente – over een paar weken in Oost-Bosnië de vijftiende Mars Mira gehouden. Deze herdenkt de genocide in Srebrenica van juli 1995, nu 25 jaar geleden. In vier dagen lopen nabestaanden, vredesactivisten en betrokkenen uit binnen- en buitenland in omgekeerde richting de route die circa 15.000 Bosnische mannen en jongens destijds, vanuit de door Servische strijdkrachten overlopen safe area, naar regeringsgebied namen om aan een gewelddadige dood te ontkomen. Het merendeel van die groep haalde het niet. Onderweg kwamen honderden om het leven door direct en indirect vuur en in gevechten; de duizenden die zich overgaven werden later in provisorische detentiecentra massaal standrechtelijk geëxecuteerd of op andere wijze gedood.
De Mars Mira begint ten oosten van de stad Tuzla en arriveert op 11 juli bij het terrein van het voormalige hoofdkamp van het Nederlandse VN-bataljon Dutchbat in Potocari. Daar, aan de overkant van de weg, ligt de eindbestemming van de deelnemers aan de vredes- en herdenkingsmars, op de plek waar de afgelopen jaren een gepaste begraaf- en gedenkplaats is gecreëerd. Er rusten inmiddels 6000 van de circa 8300 dodelijke slachtoffers van de wrede verovering en zuivering van de destijds door Nederlandse blauwhelmen bewaakte – en door de VN op kafkaëske wijze ‘veilig’ verklaarde – de facto openluchtgevangenis. Nog ieder jaar worden stoffelijke overschotten uit massagraven in de omgeving via DNA-onderzoek geïdentificeerd en op dit grafveld bijgezet. Goed werk van de International Commission on Missing Persons, die op initiatief van de toenmalige Amerikaanse president Bill Clinton en met veel steun van de Nederlandse regering werd opgezet. Het instituut geeft invulling aan het mensenrecht op de waarheid over vermiste naasten en familieleden. De geschiedenis is niet omkeerbaar, maar de slachtoffers en hun nabestaanden krijgen op deze wijze wel iets van hun waardigheid terug.
De val van de safe area Srebrenica en de daaropvolgende massamoord door Bosnisch-Servische strijdkrachten was een echec met een nationaal en internationaal grote politieke en publicitaire nasleep, die tot op de dag van vandaag voortduurt. In Nederland was er in de beginjaren een emotioneel publiek debat en vonden tal van onderzoeken en historische studies plaats, waarvan de omvangrijkste nog altijd het NIOD-rapport uit 2002 is. Ook in diverse rechtszaken van het Joegoslaviëtribunaal namen de gebeurtenissen bij Srebrenica uit de zomer van 1995 de afgelopen 25 jaar een prominente plaats in, en speelden een rol in uitspraken en veroordelingen. Maar, hoewel de feiten daarmee onmiskenbaar werden opgetekend, vastgelegd en gereconstrueerd, en de gebeurtenis en passant internationaal en juridisch werd erkend als een genocide, blijven nationalistische machthebbers in het Servische deel van Bosnië tot op de dag van vandaag de systematiek van de interetnische uitroeiing glashard ontkennen of bagatelliseren.
Onschuldig is dat allemaal niet. In dit tijdperk van post-truth politics is het gemak waarmee populistische en nationalistische politici ‘alternatieve feiten’ te berde brengen om hun belangen te dienen of posities te stutten – of het nu gaat om actuele kwesties of geschiedenis – meer dan louter opportunisme en ‘stemvee’ naar de mond praten. Het is een vorm van weaponized storytelling of weaponized history, die de macht van weinigen over velen bestendigt en de mensheid terugzet naar de gevaarlijke identiteitspolitiek van voor de wereldoorlogen. Welke gevolgen dat werkelijk heeft voor mensen en samenlevingen wordt goed duidelijk in het interview met de politicoloog en Balkankenner Jasmin Mujanovic in dit nummer van de Militaire Spectator. Hij vertelt hoe Bosniërs 25 jaar na de oorlog nog dagelijks vernedering, machteloosheid en uitzichtloosheid ervaren in hun omgang met een door en door gecorrumpeerde, kleptocratische overheid. Genocide-ontkenning is maar een klein onderdeel van die veel grotere verrotting. Bosnië is sinds 1995 geen klap opgeschoten. Geen wonder dat de jeugd, en feitelijk iedereen met talent, naar het buitenland verdwijnt.
Tegelijkertijd verloopt in Nederland de omgang met het Srebrenica-drama nog altijd moeizaam. De veteranen van Dutchbat voelen zich al jaren miskend en onbegrepen; de politieke leiding komt keer op keer tegemoet aan deze gevoelens met allerlei maatregelen en handreikingen. Niet dat het helpt. De ongemakkelijke climax van de pamperstrategie was uiteindelijk toch een rechtszaak. De eisers stellen dat zij destijds een ‘onuitvoerbare opdracht’ (aldus voormalig minister van Defensie Hennis in 2016) kregen. Zij willen daarvoor excuses en eerherstel. Misschien horen dit soort juridische gevechten bij de tijdgeest. Echter, terugkijkend op vroegere militair-historische littekens als, pak ’m beet, Antwerpen 1832, de Grebbeberg 1940 (en de Meidagen als geheel), of Java 1942 (om de focus even op de Nederlandse krijgsmacht te houden): zijn veel militaire nederlagen achteraf sowieso niet ‘onmogelijke opdrachten’ van de politieke leiding gebleken? Is dergelijke frictie niet inherent aan het militaire vak en aan de aard en het risico van militaire operaties? Srebrenica 1995 is nochtans vooral de eerste nederlaag waarvoor militairen hun opperbevel voor het gerecht brengen. Het is de vraag of de veteranen van Dutchbat – hoe de uitspraak ook uitvalt – daarmee rust of afsluiting zullen vinden.
Hoe dan ook, het louter Nederlandse navelstaren over deze kwestie is niet de crux. Het ijkpunt 25 jaar Srebrenica noopt – zeker te midden van de huidige wereldwijde coronapandemie en de eerste reflexen en trends die daarin naar boven komen – meer dan ooit tot reflectie vanwege een mondiale politieke ontwikkeling. Destijds, in de jaren negentig, keek de rest van de wereld (zeker in het Westen) ietwat meewarig en met een zeker superioriteitsgevoel naar de ‘primitieve’ Balkanmensen, die elkaar de meest verschrikkelijke gewelddadigheden aandeden op basis van nationalistische leugens en verdraaide geschiedenis, en op basis van wat we vandaag de dag fake news noemen. In Bosnië ervaren ze nog steeds de politieke, maatschappelijke en economische gevolgen van die strijd. Buiten de Balkan echter is men sindsdien, met bijvoorbeeld de opkomst en groeiende populariteit van ‘illiberale democraten’ zoals de Hongaarse premier Orban, de Amerikaanse president Trump en diens Braziliaanse ambtgenoot Bolsonaro, inmiddels ook gewaarschuwd: dat niemand, nergens immuun is voor het gevaar dat het virus van het nationalisme vormt voor vrijheid, democratie en welvaart. De demagogie die ‘Srebrenica’ baarde is niet alleen een Balkanprobleem.