Als repercussie op de spoorwegstaking in september 1944 houdt de Duitse bezetter de aanvoer van voedsel en brandstof naar de Randstad tegen, waardoor er een acute hongersnood ontstaat. Slechts drie bij uitzondering toegestane scheepsladingen voedsel hebben in maart 1945 West-Nederland bereikt, een druppel op de gloeiende plaat.

Door Erwin van Loo

Doordat de geallieerden in het westen van Nederland geen militaire operaties ontplooien, kunnen de Duitsers de bevolking daar onder de knoet houden en aanvoerlijnen afknijpen.[1] Een van de geallieerde plannen om de hongerlijders te helpen is het droppen van voedsel vanuit de lucht. Om te voorkomen dat dit op de grond in verkeerde handen valt en dat er rellen en vechtpartijen ontstaan, wordt het noodzakelijk geacht dat de Duitse autoriteiten hiermee instemmen.

De Rijkscommissaris in Nederland, Arthur Seyss-Inquart, staat welwillend tegenover het voorstel en geeft op 26 april toestemming voor het droppen van voedsel op in eerste instantie vier afwerpplaatsen – renbaan Duindigt en vliegveld Ypenburg bij Den Haag, vliegveld Waalhaven bij Rotterdam en vliegveld Valkenburg bij Leiden. Iedere andere vorm van luchtactiviteit ten westen van de lijn Zaandam-Aalsmeer-Gouda-Dordrecht is verboden. De vliegtuigen in de ‘vrije’ westelijke zone zullen niet worden beschoten. De Britten en Amerikanen dopen hun voedseloperaties respectievelijk Manna en Chowhound.

De RAF voert op zondag 29 april met een kleine 250 Lancasters de eerste droppings uit. Dit gebeurt op de vier genoemde afwerpplaatsen én min of meer per ongeluk ook bij Haamstede, waar een bommenwerper met motorproblemen zijn lading laat vallen. De bevolking in West-Nederland reageert die middag met groot enthousiasme op de laagvliegende bommenwerpers. In totaal wordt deze dag ruim 534 ton voedsel afgeworpen. Het gaat om onder meer zakken meel, blikken beschuit, legerrantsoenen, chocolade, thee, bonen, eipoeder, sigaretten en margarine. Opvallend is dat aan operatie Manna ook drie Nederlandse vliegers van de RAF deelnemen: Wladimir Rudenko van het 7 Squadron, Hans Heukensfeldt Jansen van het 90 Squadron én Harry Sinnema van het 153 Squadron.

Uiteindelijk laten de Duitsers grootscha­lige hulpver­lening aan West-Nederland toe. Het aantal afwerpterreinen voor de droppings wordt uitgebreid. Ook stellen de Duit­sers de haven van Rotterdam open voor de aanvoer van hulpgoederen over­zee en gaan vrachtauto’s in het kader van operatie Faust goederen naar het westen transporteren.

Op 1 mei gaat met Amerikaanse B-17 ‘vliegende forten’ van de Eigth Air Force (8th AF) boven Nederland ook Chowhound van start. Vanaf dat moment hebben de Britten en Amerikanen hun eigen afwerpplekken. De RAF dropt voedsel op vliegveld Waalhaven en bij Terbregge, vliegveld Valkenburg, renbaan Duindigt en Gouda. De 8th AF vliegt op Schiphol, Vogelenzang, vliegveld Bergen, Hilversum en Utrecht.

De laatste voedselvluchten vinden plaats op 8 mei 1945. De RAF heeft dan meer dan 7.000 ton aan etenswaren afgeworpen, de Amerikaanse luchtmacht bijna 4.000 ton.

[1] Zie ook: B. Schoenmaker, ‘Brute Force’ tussen de dijken? Inschatting van het geallieerde militaire optreden op Nederlands grondgebied, 1944-1945’, in: Militaire Spectator 164 (1995) (5) 218-226.