Officieren moeten weer leren vechten, betogen Gijs Tuinman en Pieter Soldaat in het maartnummer van de Militaire Spectator. Ze schrijven dat officieren het grotere verband (moeten kunnen) overzien, en daarbij bovendien ‘tijdens interactie met een vijand, als in een partij schaken twee “zetten” vooruitdenken’. Majoor der infanterie H. Quax nam dit laatste zo’n twintig jaar geleden letterlijk, in zijn betoog ‘Waarom officieren moeten leren schaken’.[1] Hij schreef: ‘Natuurlijk weet u ook dat het schaakspel de oorlogvoering symboliseert. Een schaakpartij is immers een strijd tussen twee tegenstanders om de hegemonie op het bord. Maar kan het schaakspel ook een bijdrage leveren aan  concepten van oorlogvoering, of is het slechts een eenvoudig tijdverdrijf? Hebben wij, als militairen, er iets aan ons te verdiepen in het schaken? Of heeft het schaakspel niets met de realiteit op het gevechtsveld te maken?’

Marine Schaakkampioenschappen in 1963. Foto Beeldbank NIMH

Met uitgebreide tabellen en figuren geeft majoor Quax zijn model van schaken als oorlog voeren vorm en hij koppelt verschillende begrippen van beide activiteiten aan elkaar: ‘Woorden als tempo, beweeglijkheid, flexibiliteit en initiatief komen we zowel in de militaire literatuur als de schaakliteratuur tegen. Is die overeenkomstige terminologie toeval? Ik denk van niet. Het is het logische gevolg van het feit dat schaken een model (vereenvoudiging) van oorlog voeren is’, aldus Quax. Hij bakent vervolgens zijn artikel af door te wijzen op tekortkomingen die het model kan hebben. Niettemin ziet Quax ‘échte, harde overeenkomsten’.

Een belangrijk verschil met oorlogvoering is de afwezigheid van het strategische niveau bij het schaakspel: ‘Het politiek-strategische doel (winst) en het militair-strategisch doel (matzetten van de tegenstander of hem dwingen op te geven) zijn immers altijd hetzelfde. Ook de middelen die voor de “oorlogvoering” ter beschikking staan (normaal gesproken het product van militair-strategisch denkwerk) zijn altijd hetzelfde, namelijk zestien stukken’.

Zo komen we vanzelf weer uit bij tactiek, het onderwerp van het betoog door Tuinman en Soldaat. Vooruitdenken van zetten is dan van levensbelang: ‘De partij wordt tactisch, wanneer de stukken over en weer zo in contact komen dat het noodzakelijk wordt na te gaan wat er over één of twee zetten kan gebeuren en de consequenties van alle mogelijkheden te evalueren. Zodra de situatie tactisch is, moet tactiek voorrang hebben boven de strategie. Een tactisch probleem móet opgelost worden op het moment dat het zich voordoet’. Quax vervolgt: ‘Een strategisch denker (die goed doelstellingen kan bepalen) is nog geen goed tacticus (die scherp speelt en de tegenstander direct naar het leven staat). Het omgekeerde geldt ook’.

Canadese en Amerikaanse cadetten vechten het uit op het schaakbord. Foto U.S. Army, Evan Crowell

Overigens speelde het gebrek aan tactiek(onderwijs) twintig jaar geleden kennelijk nog niet, want Quax schrijft: ‘In hun militaire carrière worden officieren voornamelijk met tactiek geconfronteerd en veel minder met denken op operationeel niveau. Het aantal functies waarin tactisch inzicht de boventoon voert is veel groter’. Wellicht kan het militaire onderwijs, ook tegenwoordig, een boost krijgen door het schaakspel: ‘Binnen het schaakspel worden militairen gedwongen simultaan het operationele en tactische niveau op elkaar af te stemmen. Bovendien is schaakonderwijs in vergelijking met andere onderwijsmethodes eenvoudig te organiseren, goedkoop en nog leuk ook. Ik breek dan ook een lans voor het incorporeren van schaken in onze officiersopleidingen’.

 

[1] H. Quax, ‘Waarom officieren moeten leren schaken’, Militaire Spectator 173 (2004) (5). Zie: https://militairespectator.nl/sites/default/files/teksten/bestanden/2004-0259-01-0068.PDF.

Over de auteur(s)