Het belang van kennis over oorlog en strategie is op 11 november helder uiteengezet door commodore prof. dr. Osinga in zijn oratie tijdens de ambtsaanvaarding van de KVBK-leerstoel War Studies aan de Universiteit Leiden.[1] Sinds het zogeheten gouden tijdperk van Strategic Studies tijdens de Koude Oorlog staat ons vakgebied voor een uitdagende opgave. Vanaf de val van de Berlijnse Muur zijn we de facto altijd in oorlog geweest. We beseffen dit alleen onvoldoende en in het huidige postmoderne denken lijken we het zelfs te ontkennen. Moskos e.a. beschreven bijvoorbeeld een proces van ‘debellicozation’, dat heeft geleid tot security communities, regio’s waar oorlog niet langer wordt beschouwd, noch overwogen als legitiem middel ter conflictbeslechting.[2] Dit denken komt mogelijk voort uit een gebrek aan begrip en kennis, maar ook het onvoldoende kunnen duiden van het wisselende succes van militaire interventies. Juist daardoor is het noodzakelijk dat de krijgswetenschap zich blijft ontwikkelen en verrijken, om zo de huidige complexe wijze van oorlogvoering en strategische uitdagingen te begrijpen, en de complexe nature of war te kunnen uitleggen aan politici en samenleving.
De Militaire Spectator vervult naast andere media een belangrijke rol in deze wetenschap. De redactie is dan ook verheugd in deze editie drie artikelen over strategie te kunnen aanbieden. Ieder behandelt één van de strategische elementen ways, ends and means. Van den Berge schrijft over strategische besluitvorming bij gewapende niet-statelijke actoren in het Midden-Oosten. Kennis over strategievorming bij onze tegenstanders mag immers niet ontbreken. Van den Berge gaat vooral in op de strategische doelstellingen (ends), die wel of niet rationeel van aard zijn. Het artikel van Geveke, Klaar zijn voor hyperwar, gaat over de transformatiestrategie voor Defensie in de samenleving. Begrip van technologie en hoe deze zich ontwikkelt is een onlosmakelijk onderdeel van het strategische element ‘middelen’ (means). Ten slotte laat Pijpers, in het artikel The king of yoghurt. The realities of the persistent Libyan conflict, zien hoe een strategie zich gedurende een conflict ontwikkelt, hoe externe partijen deze beïnvloeden en hoe Europese landen vanwege de onderlinge belangenverschillen geen methode (ways) vinden dit naar eigen hand te zetten.
Bij strategie spelen ook normen en waarden een belangrijke rol. Uiteindelijk gaat die strategie over het beschermen van onze liberale democratie. Toch krijgt deze normatieve invalshoek weinig aandacht. Het lijkt er zelfs op dat Amerikaanse strategen het normatieve deel maar geheel schrappen in het debat. President Trump heeft er weinig mee op en veel Amerikaanse strategie-auteurs lijken zich aan te passen door vooral een pragmatisch vertrekpunt te kiezen.
In zijn boek On Grand Strategy (2018) laat Gaddis aan de hand van historische voorbeelden zien dat pragmatisch leiderschap effectiever is dan ideologisch gedreven leiderschap. Reich en Dombrowski betogen in The end of Grand Strategy (2017) dat een samenhangend verhaal over ways, ends and means een kunstmatige constructie is omdat er geen one-size-fits-all bestaat; het zoeken naar de heilige graal van een Single Grand Strategy is daarom zinloos. Een dergelijke benadering heeft echter belangrijke gevolgen. Als er geen Grand Strategy meer is, is er ook geen behoefte meer aan Grand Ideas en centrale waarden of discussie hierover.
Op dit punt lijkt de Amerikaanse strategievorming steeds meer van de Europese te gaan verschillen. Het Europese buitenlandbeleid is misschien niet altijd eensgezind of daadkrachtig, maar wel altijd gestoeld op normatieve beginselen en idealen. Natuurlijk moeten we de Europese daadkracht vergroten, maar als dit ten koste gaat van onze waarden dan wordt het kind met het badwater weggegooid. Wat heeft vechten voor zin als we niet meer weten wat we beschermen? En is inzet van de krijgsmacht alleen bedoeld om de eigen identiteit te beschermen, of toch ook om die te vormen? En kunnen de normen zelf niet ook invloed opleveren? De Gruyter liet bijvoorbeeld zien dat Europese rechtspraak over de positie van Poolse rechters en de bescherming van persoonsgegevens door Google en Facebook effectiever lijkt te zijn dan directe machtspolitiek.[3]
Hoewel we onze waarden en normen heel belangrijk vinden, is het ook lastig hierover te debatteren. De krijgsmacht heeft als bijzondere taak de staat te dienen met de inzet van geweld. Dit vereist bijzondere eigenschappen zoals discipline, incasseringsvermogen en groepsverbondenheid. Daarom zal die krijgsmacht nooit een een-op-een afspiegeling van die samenleving kunnen zijn, maar tegelijkertijd zal de wijze van vechten consistent moeten zijn met de waarden die we beschermen.
Deze bijzondere eisen maken de complexiteit van de opdracht voor de krijgsmacht zoals Osinga die omschreef nog groter. Maar misschien is het waarden- en normendebat wel de kern van die complexiteit en dus reden te meer om dit goed te begrijpen. De krijgswetenschappen spelen daarin een belangrijke rol. Debat over de wijze van oorlogvoering is hierbij essentieel. Het recente debat in de Tweede Kamer over burgerslachtoffers in Irak gaf helaas blijk van een politieke kramp die het doordringen tot de inhoudelijke kern belemmerde. Sommigen vervormden politieke kritiek daardoor tot onterechte kritiek op de professionaliteit van militairen. Des te belangrijker is het dat militairen en andere professionals het debat over normatieve zaken blijven voeren. Onder elkaar, maar bijvoorbeeld ook aan tafel bij Jeroen Pauw. Zo’n tafel werkt beter dan de Tweede Kamer. Doorgaan dus met debat, dat wel degelijk bestaat. Zo zijn Jonathan Holslag en Ko Colijn het onderling niet altijd eens, zoals bijvoorbeeld bleek in het Marineblad van oktober 2019, maar beide opiniemakers kennen een sterk normatief vertrekpunt.[4] De afgelopen weken bevatte NRC Handelsblad goede artikelen en debat over hybrid- en cyberwarfare[5] en tegelijkertijd zijn er over deze onderwerpen recent meerdere promoties geweest, met onder meer onderzoek van kolonel Van den Bosch naar de wijze waarop voor cyberwarfare betere regels zijn op te stellen.[6] Hoe beter het betrokken professionals lukt om dilemma’s en mogelijke keuzes duidelijk te verwoorden, hoe kansrijker de politieke besluitvorming zal zijn.
Onze politieke cultuur is gestoeld op pragmatisme en consensus. Over materiële zaken nemen we besluiten via uitruil en onderhandelingen en dit werkt het best achter gesloten deuren. Waarden zijn echter niet uit te ruilen. Onze normen vormen de balans tussen verschillende waarden en zo’n balans vind je alleen door open debat. Het is gemakkelijk om te denken dat krijgswetenschap vooral bedoel is om te discussiëren over de optimale manoeuvre en dat de taak van militairen defending democracy, not practising it is. Maar bij de hedendaagse oorlogvoering komen krijgshandelingen steeds dichter bij de burger. Oorlogvoering en de te beschermen waarden raken dan steeds meer verweven, zodat normatief debat over de wijze van oorlogvoering steeds belangrijker zal worden en we dit dus vooral moeten voorzetten.
[1] Cdre. prof. dr. F.P.B. Osinga, Oorlog en het Schild van Athena. De Waarde van Krijgswetenschappen (Oratie Universiteit Leiden, 11 november 2019).
[2] Charles Moskos, John Allan Williams en David Segal, (red.), The Postmodern Military. Armed Forces After the Cold War (Oxford, Oxford University Press, 2000).
[3] C. de Gruyter, ‘Europa, begrijp nu eens: soft power is echte macht’, in: NRC Handelsblad, 16 november 2019.
[4] Ko Colijn, ‘Reactie op het artikel ‘China: nagel aan de doodskist van de NAVO?’, door Jonathan Holslag en reactie Jonathan Holslag in: Marineblad, No. 6 (oktober) 2019.
[5] Zie onder meer ‘Krijgsmacht onderzoekt inzetten van desinformatie’, in: NRC Handelsblad, 30 oktober 2019; Niels Roelen, ‘In zo’n krijgsmacht wil ik niet dienen’, in: NRC Handelsblad, 11 november 2019.
[6] Zie J. van Haaster, On cyber: The utility of military cyber operations during armed conflict (dissertatie Universiteit van Amsterdam, 2019); G.L.C. van den Bosch, Oorlogvoeren zonder geweld: Onderzoek naar de regels binnen het humanitair oorlogsrecht voor militaire cyberoperaties die de drempel van aanval niet halen (dissertatie Universiteit van Amsterdam, 2019); J.C. van den Boogaard, Proportionality in International Humanitarian Law: principle, rule and practice (dissertatie Universiteit van Amsterdam, 2019).