Een van de doelen van Rusland in de oorlog met Oekraïne is het wegvagen van de nationale identiteit van het buurland, mede door het vernietigen van cultureel erfgoed. Hetzelfde deden de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog met de Joodse gemeenschap in Nederland. Ander Nederlands erfgoed doorstond de oorlog, soms juist met hulp van de bezetter. De lessen uit 1940-1945 voor erfgoedbescherming lijken grotendeels vergeten. De Militaire Spectator sprak met Andrea Kieskamp en Edwin Maes, auteurs van het boek Kunstbunkers en cultuurkaravanen over de urgentie om voorbereidingen te treffen en noodplannen te maken. ‘Er is geen eenduidig beleid, alles is versnipperd in Nederland, en iedereen heeft zijn eigen prioriteiten’, zegt Edwin Maes. ‘En dat terwijl cultureel erfgoed meer dan ooit ook een speelbal in de informatieoorlog is.’ Andrea Kieskamp pleit voor een ‘Nationaal Coördinator Erfgoedbescherming’, die boven alle departementen zou moeten staan om snel besluiten te kunnen nemen en uitvoeren. Maar is dat echt nodig, want als het moet brengt Defensie de Nachtwacht toch snel even in veiligheid?

Andrea Kieskamp is auteur en zelfstandig projectleider tentoonstellingen, conceptontwikkelaar en onderzoeker voor musea, archieven en bibliotheken. Zij is tevens voorzitter van Blue Shield Nederland.

Edwin Maes is hoofd van de Sectie Cultuurhistorische Achtergronden & Informatie (CAI – 1 CMI Commando) van Defensie en als reserve luitenant-kolonel hoofd van de liaisongroep Cultureel Erfgoed van de landmacht.

Andrea Kieskamp en Edwin Maes bij de kunstbunker in Paasloo. Foto Militaire Spectator

Andrea Kieskamp voerde de redactie van het eerder dit jaar verschenen boek Kunstbunkers en cultuurkaravanen. De bescherming van cultureel erfgoed in de Tweede Wereldoorlog.[1] ‘Ed Dumrese, directeur van Slot Loevestein, vroeg of ik een tentoonstelling zou kunnen maken over het erfgoed dat in de Tweede Wereldoorlog in het slot lag opgeslagen. Het ging om een deel van de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen, deelcollecties van het Nationaal Archief en de bibliotheek van een studentenvereniging uit Delft. Maar wat was er eventueel nog meer en hoe was dat op Loevestein terecht gekomen?’ De in samenwerking met de Nederlandse Unesco Commissie opgezette tentoonstelling Cultuur onder vuur – erfgoed beschermen in oorlogstijd liep van september 2020-februari 2021 en verbond de Tweede Wereldoorlog met het heden, om bij bezoekers te benadrukken dat cultureel erfgoed nog steeds niet veilig is in gewapende conflicten. ‘In 2020 verscheen ook Een wapen in vredestijd, een verontrustend advies van Unesco Nederland over de naleving van het Haags Verdrag.’ In het in 1954 gesloten verdrag staan regels voor het beschermen van cultuurgoederen in oorlogstijd, maar Nederland heeft zijn zaken volgens het rapport zelf niet op orde. ‘Dat begint al bij het niet bijgewerkte register van het blauw-witte schildje dat aan gebouwen hangt die geen militaire inkwartiering mogen hebben en ook geen doelwit mogen zijn. Die lijst is niet goed bijgehouden.’

Kieskamp realiseerde zich tijdens haar onderzoek steeds meer dat over de functie van Loevestein in de oorlog, het blauw-witte schildje en de rol van cultureel erfgoed tijdens conflicten niet veel bekend is bij het grote publiek. ‘Toen ik bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het archief van de Inspectie Kunstbescherming ontdekte, viel de puzzel ook voor mij opeens in elkaar.’ Een belangrijke startpunt vond Kieskamp in het rapport dat Jan Kalf, secretaris van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, in 1938 schreef aan zijn eigen directie en waarin hij aandrong op preventieve maatregelen voor het beschermen van cultureel erfgoed tegen oorlogsgevaar. Kalf pleitte voor de oprichting van een speciale geniecompagnie voor de kunstbescherming. De specialistische kennis van genisten zou van pas komen bij het aanwijzen of bouwen van kluizen en kelders voor erfgoedopslag. Zo ver kwam het niet, want de regering vond de aanbevelingen van Kalf te duur. Wel voerde hij in april 1939 een gesprek met majoor van de Generale Staf Bert Sas over hoe militairen konden worden voorgelicht over erfgoedbescherming. ‘Een dag na de mobilisatie in augustus van dat jaar werd Kalf benoemd tot Inspecteur Kunstbescherming – onbezoldigd en hij stelde zijn pensioen uit – en uit het archief van zijn dienst blijkt hoe belangrijk zijn eigen initiatieven zijn geweest’, vertelt Kieskamp. ‘Het archief bestond uit 23 dozen zonder inventaris, maar wel chronologisch geordend. Ik heb van begin tot eind alle mappen doorgenomen en foto’s en aantekeningen gemaakt, zo snel mogelijk werkend tijdens de coronacrisis omdat het archief zou worden overgedragen aan het Nationaal Archief en dan een tijdje niet toegankelijk zou zijn. Wat ik vooral bijzonder vond om te lezen is dat de bescherming van het cultureel erfgoed in de Tweede Wereldoorlog in overleg met de bezetter is gebeurd. Het Nederlandse erfgoed, behalve het Joodse, was geen doelwit van de Duitsers. Later drongen de paralellen met de oorlog in Oekraïne en andere huidige conflicten tot mij door.’

Kunstbunkers en cultuurkaravanen gaat dieper in op wat er in de Tweede Wereldoorlog gebeurde met de collecties van het Rijksmuseum in Amsterdam, het Openluchtmuseum in Arnhem en de schuilplaats die Loevestein in het Rivierengebied aan archieven en objecten bood. Sommige topstukken, zoals de Nachtwacht, zwierven van een bunker in de duinen bij Castricum naar de grotten van de Sint-Pietersberg, terwijl in 1943 een in overleg met de Duitsers gebouwde kunstbunker in Paasloo werd opgeleverd, waarin onder meer ‘Het straatje van Vermeer’ (Gezicht of huizen in Delft) is bewaard. ‘De bunker in Paasloo is een goed voorbeeld van de belangen die een bezetter kan uitspelen met cultureel erfgoed’, zegt Kieskamp. ‘De Duitsers waren niet uit op het vernietigen van Nederlands erfgoed omdat ze Nederland zagen als ‘broedervolk’ dat genazificeerd zou gaan worden. Het roven van Joods erfgoed en kunstbezit maakte deel uit van de Jodenvervolging. Ik wil met het boek laten zien dat de algemene veronderstelling van het grote publiek, ‘de Duitsers wilden onze kunstschatten stelen’, niet klopt. We hadden het geluk dat er samengewerkt kon worden met de bezetter, die níet uit was op het vernietigen van Nederlands erfgoed. Anders dus dan in Oekraïne, waar erfgoed wel doelbewust wordt vernield en gestolen.’

Missies naar Joegoslavië

In zijn hoofdstuk over kunstbescherming na de oorlog beschrijft Edwin Maes hoe speciaal aangestelde Britse en Amerikaanse reserveofficieren  – ook wel Monuments Men genoemd – tijdens de bevrijding Nederlandse kunstschatten, monumenten en gebouwen veiligstelden. Hoewel de Inspectie Kunstbescherming na de oorlog verdween, leek het besef dat de krijgsmacht een taak had in het meedenken over de bescherming van cultureel erfgoed, ingedaald. Samenwerking tussen civiele en militaire kunstbeschermingsfunctionarissen, zoals Maes ze noemt, zou noodzakelijk zijn. Tijdens de Koude Oorlog lukte het echter slecht om militaire plannen en noodscenario’s van musea op één lijn met elkaar te brengen. De officier-kunstbeschermer, een reservist met een achtergrond als architect, bibliothecaris of museumdirecteur, wist soms niet wat zijn taak precies was. Na de val van de Berlijnse Muur herdoopte de landmacht de functie in cultuurbeschermingsofficier, vallend onder de sectie Cultureel Erfgoed. ‘Het diepe besef dat het culturele en erfgoedbewustzijn bij militairen moest worden vergroot kwam pas begin jaren 90 met de missies naar voormalig Joegoslavië’, zegt Maes. Sinds die tijd gaan alle militairen die in een opwerktraject voor uitzending zitten voor lessen cultural awareness langs de School voor Vredesmissies in Harskamp. Maes: ‘Mijn sectie maakt erfgoedlijsten voor missiegebieden waar de Nederlandse krijgsmacht heen gaat. We doen dat op basis van werelderfgoeddata of via nationale erfgoedlijsten. We kunnen nooit alles meenemen, want de definitie van wat erfgoed is kan per belanghebbende partij verschillen. Kennis hebben van cultuur en erfgoed in het missiegebied is echter van groot belang voor het slagen van een missie. Zouden Nederlandse militairen bijvoorbeeld een kerkgebouw beschadigen in een religieus gebied, dan zal de bevolking zich tegen ons keren’. Het is essentieel, maar ook complex, om de lijsten zo actueel mogelijk te houden, ‘want de sentimenten rond monumenten kunnen van tijd tot tijd veranderen. In missiegebieden waar zulke dynamieken spelen is extra voorzichtig optreden geboden’.

Docenten van de sectie CAI geven twee keer per jaar aan de KMA een dag de les ‘Cultuur tijdens militaire operaties’. De studenten leren dan wat cultuur en het belang daarvan is, maar ook waar het Haags Verdrag voor staat. ‘We beginnen de les altijd met het blauw-witte schildje en een foto van Oekraïne, zodat studenten meteen scherp zijn en in gedachten al lijnen trekken’, zegt Maes. ‘Ze krijgen opdracht een presentatie over een land te geven. Erfgoed en cultuur spelen een belangrijke rol bij militaire operaties, dat is de kern die bij de studenten moet blijven hangen. We noemen ook het iconoclasme in Mali en Somalië, het vernietigen van religieuze kunst, met een link naar de Beeldenstorm, zodat studenten beseffen dat ook dat van alle tijden is.’

Een Nederlandse militair verzamelt wapens en munitie bij burgers in het Bosnische Sipovo: ‘Het diepe besef dat het culturele en erfgoedbewustzijn bij militairen moest worden vergroot kwam pas begin jaren 90 met de missies naar voormalig Joegoslavië’. Foto Beeldbank NIMH

Schiet Defensie te hulp?

Volgens de derde hoofdtaak van Defensie biedt de krijgsmacht hulp bij crises in eigen land. Het Territoriaal Operatiecentrum (TOC) coördineert de militaire inzet in Nederland en de civiel-militaire samenwerking. Als een museum dreigt te overstromen of een vijand valt Nederland binnen, komt Defensie dan meteen voorrijden om te helpen bij het evacueren van de collectie? ‘Nee’, luidt het duidelijke antwoord van C-TOC kolonel Michiel Verlinden, panellid tijdens een discussie bij de boekpresentatie op Slot Loevestein. ‘We hebben daar niet de mensen en niet de middelen voor.’ Maes vertelt dat hij kolonel Verlinden niet aan een lijst met al het erfgoed van Nederland heeft kunnen helpen, want zo’n digitale lijst bestaat niet. ‘De situatie in Nederland is momenteel complex. Mijn sectie had vroeger dikke boeken waarin per provincie stond wat erfgoed was. Maar het punt is dat Nederland gestopt is met het bijhouden van de registratie van de blauw-witte schildjes, de regering zag daar niet de noodzaak meer van. Heel wat panden hebben zo’n schildje, terwijl ze er geen recht op hebben, of collecties die erin ondergebracht waren zijn verhuisd, maar het schildje is blijven hangen. Daarnaast is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een eigen schildje gaan maken, waardoor er nu nationale en blauw-witte schildjes naast elkaar bestaan. Tevens bestaan er provinciale en gemeentelijke monumenten, wat tot een wirwar heeft geleid. Er bestaat geen landelijk systeem waarin alle Nederlandsee monumenten en erfgoed per muisklik naar boven komen.’ Zwitserland en Oostenrijk hebben dat wel. Kieskamp vult aan: ‘In de jaren 90 kregen veel Rijksmonumenten een blue shield toegekend. Bij onroerend goed is dat een vrij eenvoudige procedure, maar bij collecties ligt dat anders. Zo heeft het Nationaal Archief bijvoorbeeld geen blue shield, terwijl het de basis vormt van onze democratie: een toegankelijke en dus controleerbare overheid. Het is ons onvervangbare nationale geheugen.’

Archiefstukken spreken vaak minder tot de verbeelding dan de Nachtwacht of Het meisje met de parel. ‘Grote musea als het Rijksmuseum in Amsterdam hebben een collectie-hulpverleningsplan en getraind personeel met expertise. Zij weten precies wat ze moeten doen bij een crisis. Maar vergeet niet dat er, onder het niveau van de absolute topstukken die altijd gered zullen worden, discussie kan zijn over de waarde van een gebouw of kunstobject. Mogelijkheden tot opslag zullen er altijd zijn of er wordt bijgebouwd, kijk naar de bunker in Paasloo, die nog steeds in gebruik is, tegenwoordig als depot van Museum de Fundatie in Zwolle. Maar uiteindelijk zal de ruimte toch beperkt zijn, wat keuzes noodzakelijk maakt’, zegt Kieskamp. ‘De instellingen moeten dat van tevoren in een plan vastleggen: wat doen we als het echt tot evacuatie komt?’

Dat Defensie in zo’n geval meteen vrachtwagens en helikopters heeft klaarstaan lijken sommmigen als vanzelfsprekend aan te nemen. Maar dat ligt anders. Het Defensie Helikopter Commando op Gilze-Rijen heeft inderdaad helikopters die kunnen blussen en waarvan de bemanning ook in evacuaties getraind is. Het operationeel hoofdkwartier zou telkens moeten besluiten of er genoeg helikopters en crewleden zijn om aan een verzoek uit de culturele sector te voldoen. ‘Het heeft alles te maken met de veiligheidsregio’s’, legt Maes uit. ‘De veiligheidsofficier die daar geplaatst is koppelt het terug naar het Regionaal Militair Commando, waarvan de commandant uiteindelijk de beslissing neemt nadat hij centraal overleg heeft gehad. In noodsituaties zal telkens de vraag gesteld worden of erfgoed een vitaal belang is. Dat is het natuurlijk wel, want het heeft te maken met iemands identiteit en hoe mensen zich voelen. Naast gevoelswaarde heeft erfgoed ook een economische waarde; er kunnen echter ook situaties zijn waarin het militaire belang voorgaat.’

De tijd dat alles overzichtelijk was – voor de Tweede Wereldoorlog had Nederland honderd topmonumenten – is al lang voorbij. ‘In sommige Veiligheidsregio’s werken culturele instellingen samen met de regio, bijvoorbeeld Den Haag, maar in andere regio’s gebeurt dat niet. Mocht in zo’n regio iets gebeuren, dan staan museumdirecteuren op achterstand en zullen zij moeten proberen de autoriteiten te overtuigen dat hun collectie gered moet worden’, zegt Maes. ‘Het is individueel ingesteld, op basis van persoonlijke contacten. De majoor die namens Defensie naar iedere Veiligheidsregio is afgevaardigd heeft een ondersteunende taak. Zelf ben ik voor het laatst gebeld in 2014, door de Commandant Nationale Operaties, toen het Kröller-Müller Museum bedreigd werd door een natuurbrand. Defensie stelde drones ter beschikking om brandhaarden te kunnen ontdekken op de grond. De commandant vroeg of het museum ontruimd moest worden, maar dat bleek door voorzorgsmaatregelen, zoals vuurvrije compartimenten, uiteindelijk niet nodig. De commandant nam dus zelf het initiatief, maar dat is een uitzondering. Na de overstromingen in Limburg in 2021 kreeg ik de vraag waarom de krijgsmacht niets gedaan had, waarop ik moest antwoorden: Defensie heeft vooral een ondersteunende rol. Musea en andere instanties met cultureel erfgoed zijn afhankelijk van mensen die zich in geval van nood opwerpen.’ Die laatste opmerking van Maes roept de herinnering wakker aan kartrekkers als Jan Kalf.

De kunstbunker van Paasloo is ook nu nog een bewaarplaats van erfgoed: ‘De lessen uit de Tweede Wereldoorlog en de jaren daarvoor maken duidelijk dat maatregelen voor erfgoedbescherming in vredestijd genomen moeten worden’. Foto Militaire Spectator

In de Tweede Wereldoorlog lukte het door de inzet van mensen als Kalf en enkele instanties gebouwen, schilderijen, andere kunstschatten en papieren collecties te redden. In de moderne tijd zijn daar de digitale collecties bijgekomen, wat het geheel nog omvangrijker heeft gemaakt. ‘Instanties als de Koninklijke Bibliotheek hebben intussen ook van de beveiliging van digitale collecties tegen hackaanvallen of andere calamiteiten een prioriteit gemaakt en daarvoor noodscenario’s ontworpen’, vertelt Kieskamp. ‘En het bewaren van digital-born documenten, waarvan nooit papieren versies bestaan hebben, is ook buiten tijden van crisis een uitdaging.’

Onderwijs en oefeningen

De impact van de Russische invasie op de Oekraïense erfgoedsector is immens. ‘Er gaan verhalen dat de Russen kunst die ze in beslag nemen verkopen op de zwarte markt, terwijl andere objecten worden vernietigd’, zegt Maes. ‘Het is een bewuste campagne om de Oekraïense identiteit weg te vagen, inclusief immaterieel erfgoed, zoals de taal.’ Hij wijst er op dat erfgoed ook wordt misbruikt op social media. Zo verspreidden de Russen aan het begin van de eFP-missie van de NAVO in Litouwen een foto van een Duits pantservoertuig op een Joodse begraafplaats, waar ook een herdenkingsmonument staat voor Joden die daar in de Tweede Wereldoorlog zijn geëxecuteerd. De foto ging de wereld rond en leidde, niet alleen in Israël, tot woedende reacties. ‘Maar de foto was nep: de Russen gebruiken erfgoed schaamteloos als tool om de opinie te beïnvloeden en landen of groepen tegen elkaar op te zetten.’ Wie erfgoed zonder militaire noodzaak kapotschiet of vernietigt – een officiële oorlogsmisdaad – moet er rekening mee houden dat dat tegenwoordig meteen op social media staat. Dat kan helpen bij bewijsvoering en de afgelopen jaren zijn er ook veroordelingen geweest.

Sinds de annexatie van de Krim door Rusland in 2014 is erfgoed een politiek onderwerp en door de verdere bezetting van delen van Oekraïne sinds 2022 is het volgens Maes momenteel zelfs ‘hot’: ‘Er worden nu ook militaire erfgoedcursussen gegeven in Ierland, Polen, Griekenland, Oostenrijk en Frankrijk. Behalve de Amerikaanse en Britse cursussen dienen de meeste als basiscursus: een week lang komen allerlei sprekers iets vertellen over het Haags Verdrag, wat een militair wel en niet mag doen en hoe een museum te evacueren. Het blijft heel theoretisch. De Britten en Amerikanen trainen praktischer, met scenario’s waarin deelnemers onder tijdsdruk van drie minuten een advies moeten uitbrengen aan de commandant. Tijdens een echte militaire operatie is die tijd waarschijnlijk veel korter. De Amerikanen hebben reservisten met ervaring in de erfgoedsector. De vraag is natuurlijk steeds: hoe positioneert iemand zich als reservist binnen een bestaande militaire staf met als doel adviezen over erfgoedbescherming goed te laten landen? In Oostenrijk heb ik bij een oefening meegemaakt dat deelnemers voor de keuze stonden wat te beschermen. De meesten kozen voor een monumentaal gebouw, maar het object dat instandgehouden moest worden bleek een oud, lelijk gebouw, waarin een belangrijk archief bleek te liggen over de regio.’

Maes vertelt dat in Frankrijk enkele conservatoren van militaire musea ook reservist zijn. ‘Zij gaan mee op buitenlandse missies om naar de plaatselijke musea te kijken. Wel in uniform, wat niet altijd goed overkomt bij de lokale bevolking.’ De Amerikaanse strijdkrachten hebben een groot aantal reservisten die ingezet worden bij vraag of behoefte. ‘In Nederland is het omgekeerd: wij hebben weinig mensen, maar geven les en proberen het belang van cultureel erfgoed bij militairen tussen de oren te krijgen. De sectie CAI is klein, maar heeft vergeleken met andere landen het grootste bereik in de eigen krijgsmacht doordat we in de missie-oriëntatie op de School voor Vredesmissies zitten. Dat is uniek in de NAVO. In CDS-aanwijzing A-700 staat immers dat alle militairen die op uitzending gaan iets moeten weten over cultuur, gewoonten, omgangsvormen en cultureel erfgoed.

De sectie CAI heeft een erfgoedlijst heeft opgesteld voor Litouwen en werkt aan zo’n zelfde lijst voor Bosnië. Maes: ‘We hebben een Cultureel Erfgoed Beschermings-handboek geschreven in het Nederlands en Engels, dat we aan het toetsen zijn bij oefeningen. Vorig jaar hebben we dat bij Joint Cooperation gedaan, de grootste NAVO CIMIC-oefening in Europa, die werd gehouden in Nienburg (Duitsland). Er zat een scenario bij waarin een partij erfgoed wilde beschermen, terwijl een andere het dreigde te vernietigen. Deelnemers aan de oefening moesten gaan praten met instanties met als uitgangspunt het behoud van het erfgoed. Ze moesten daarna een advies geven aan de commandant. Ik merk dat er steeds meer behoefte is bij militairen om met zulke scenario’s te oefenen.’

Nationaal Coördinator Erfgoedbescherming

Aan het einde van het boek schetst Kieskamp een ideale situatie, waarin het veiligstellen van het erfgoed tot in de puntjes geregeld is, de vrachtwagens klaarstaan en Defensie voor de beveiliging en routeplanning zorgt. Met een opmerking van die strekking zette zij het publiek tijdens de boekpresentatie even compleet op het verkeerde been. De werkelijkheid is namelijk heel anders. Defensie schermt graag met de leus ‘beschermen wat ons dierbaar is’. Die wordt kennelijk vaak verkeerd begrepen, want, zegt Kieskamp, ‘Nederlanders lijken te denken dat de krijgsmacht het wel even oplost als er echt oorlog komt of als er rampen gebeuren. Admiraal Rob Bauer heeft er niet voor niets op gewezen dat Nederlanders er niet bij stilstaan dat een militaire dreiging acuut zou kunnen worden. Nederlanders hebben nog steeds het gevoel dat ze veilig zijn, maar de maatschappelijke weerbaarheid is gering.’ Dat is zorgwekkend, omdat bij oorlog of rampen burgers nauw betrokken zullen moeten zijn bij het redden van erfgoed. Bevoegdheden bij Defensie om zelf actie te ondernemen zijn er in elk geval niet, hoewel dat misverstand wel in de erfgoedsector lijkt te leven. Terecht is er veel aandacht voor het uitrusten van militairen met cultural awareness, want het verloop van een militaire missie kan door gebrek aan culturele kennis een andere, ongewenste uitkomst krijgen. ‘Wat het culturele erfgoed in Nederland zelf betreft zouden we naar een next level toe moeten, met aan de leiding iemand die het algemeen belang boven het departementsbelang stelt: noem het een Nationaal Coördinator Erfgoedbescherming’, zegt Kieskamp. ‘De droom die ik aan het einde van Kunstbunkers en cultuurkaravanen beschrijf is een situatie waarin de betrokken ministeries elkaar bij oorlog of rampen blindelings vinden en een goed doordacht noodplan in werking zetten. De lessen uit de Tweede Wereldoorlog en de jaren daarvoor maken een ding absoluut duidelijk: maatregelen voor erfgoedbescherming moeten in vredestijd worden genomen.’

 

[1] Andrea Kieskamp (red.), Marion Anker, Edwin Maes en Tim Smeets, Kunstbunkers en cultuurkaravanen. De bescherming van cultureel erfgoed in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam, Walburg Pers, 2024).

Over de auteur(s)

Dr. Frans van Nijnatten

Frans van Nijnatten is eindredacteur van de Militaire Spectator.

Dr. Rolf de Winter

Rolf de Winter is senior wetenschappelijk medewerker bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.