Er zijn weinig historische figuren over wie met de regelmaat van de klok een nieuwe biografie verschijnt. Adolf Hitler is er één van, maar vermoedelijk is er over niemand zoveel geschreven als over Napoleon Bonaparte. Volgens één van zijn biografen, Paul Johnson, zien uitgeverijen boeken over de geboren Corsicaan als beter verkoopbaar dan enige andere biografie. Het aantal boeken over Napoleon loopt in de vele tienduizenden, volgens sommige schattingen meer dan 200.000. Recentelijk nog publiceerde de Britse historicus Andrew Roberts zijn vuistdikke Napoleon the Great. En nu is daar opnieuw een omvangrijke biografie, Napoleon. The Man Behind the Myth, ditmaal van Roberts’ veelgeprezen collega Adam Zamoyski, die zich eerder in deelstudies (denk aan 1812: Napoleon’s Fatal March on Moscow) al op de Franse keizer stortte.
Hoewel ze qua omvang weinig van elkaar verschillen, is de insteek van de boeken van Roberts en Zamoyski totaal anders. Waar Roberts Napoleon volmondig het predicaat ‘de Grote’ opplakt, is het Zamoyski er vooral om te doen de Franse keizer te ontdoen van alle mythes die om hem heen hangen. De portee van Zamoyski is dat Napoleon een gewoon mens was. Jazeker, hij had een aantal uitzonderlijke kwaliteiten (doorzettingsvermogen, bijvoorbeeld), maar verder was hij gewoon een man met veel fouten en talenten. Zamoyski’s brongebruik, zowel secundair als primair, is duizelingwekkend. Zijn zwierige, prachtige schrijfstijl trekt de lezer in het verhaal, en hij heeft een scherp oog voor details. De auteur plaatst Napoleon expliciet in de context van zijn tijd: ‘He was in many ways the embodiment of his epoch. If one wishes to gain an understanding of him and what he was about, one has to place him in his context. This requires ruthless jettisoning of received opinion and nationalist prejudices, and dispassionate examination of what the seismic conditions of his times threatened and offered’ (blz. xxi).
Tijdgeest
Eén van Napoleons talenten, zo benadrukt Zamoyski, was dat hij de tijdgeest goed aanvoelde. Was Napoleon een revolutionair? Ja, en daar hebben ook andere auteurs op gewezen, maar toch vooral vanuit eigenbelang. Napoleon slaagde er bovendien in door een slim gebruik van propaganda – evenals Roberts benadrukt Zamoyski dat Napoleon de verliezen van de tegenstanders extra aanzette, terwijl hij die van zichzelf relativeerde – een mythe om zich heen te creëren; niet voor niks de ondertitel van Zamoyski’s boek. Een mooi voorbeeld daarvan is het schilderij van Antoine-Jean Gros, dat Napoleon afbeeldt aan het hoofd van zijn troepen terwijl hij de brug bij Arcola bestormt. Maar, zo merkt Zamoyski droogjes op: ‘Napoleon never got anywhere near the bridge, and his attempt to do so ended ignominiously with his being pulled out of a muddy drainage ditch’ (blz. 142).
Wie hoopt op lange beschrijvingen en analyses van de vele veldslagen die Napoleon uitvocht, komt bij Zamoyski bedrogen uit. Dat is ook niet de insteek van de auteur, en daar zijn andere uitstekende boeken over verschenen, zoals het nog steeds uitmuntende The Campaigns of Napoleon van David Chandler. Natuurlijk komen de ‘klassieke’ veldslagen voorbij (Rivoli, Marengo, Austerlitz, Wagram, Leipzig, Waterloo) en Zamoyski’s beschrijving van de opmars naar en de terugtocht van de Grande Armée uit Moskou is werkelijk huiveringwekkend. Zo becijfert Zamoyski dat het Franse leger alleen al in de nacht van 26 juni 1812 ongeveer 50.000 paarden verloor (blz. 517). Bij de terugtocht vielen veel paarden die nog over waren ten prooi aan de hongerende manschappen: ‘The cold was such that what food could be obtained froze so hard it could not be eaten, so horses were sliced up while they were still alive’ (blz. 539).
Nuance
Zamoyski ontdoet Napoleon op overtuigende wijze van de mythes die om hem heen werden of zijn gefabriceerd, en die de keizer vaak zelf de wereld in hielp. Tegelijkertijd brengt de auteur ook de nodige nuance aan. De oversteek van de Berezina, vaak beschouwd als een grote nederlaag (en zeker gezien de Franse verliezen is daar veel voor te zeggen), omschrijft Zamoyski als volgt: ‘The operation was not only a magnificent feat of arms; it was an extraordinary demonstration of the resilience of the Napoleonic military machine and of his ability to inspire men of well over half a dozen different nations to fight like lions for a cause which was not theirs’ (blz. 543). Dat er een bijzondere band was tussen Napoleon en zijn troepen staat buiten kijf, maar dit was minder eenzijdig dan vaak wordt gesteld. Zo laat Zamoyski zien dat tijdens de veldtocht in Egypte (1798) veel soldaten zelfmoord pleegden: ‘One soldier cut his throat in front of Bonaparte, shouting, ‘This is your work’!’ (blz. 183). Niettemin schilderden veel tijdgenoten Napoleons triomfen af als een soort goddelijke voorzienigheid. Dat gold niet alleen voor de Fransen, maar ook voor mensen als Byron, Shelly, Beethoven, Goethe en vele anderen. In de woorden van Zamoyski: ‘This explained his seeming invulnerability to bullets and plague alike […] Young people all over the Continent and even across the Atlantic, including aristocrats firmly wedded to monarchist principles, felt the appeal and in various ways sought to emulate his example. It is not difficult to see why a despondent society such as France in the autumn of 1799 saw in him a longed-for messiah’ (blz. 213). Het was een imago dat Napoleon zelf maar te al graag cultiveerde.
Zamoyski is er in geslaagd toch weer nieuw primair materiaal aan te boren. Zo toont hij aan dat de Oostenrijkse veldmaarschalk Dagobert von Wurmser tijdens het beleg van Mantua ‘was being delivered messages in capsules hidden in their rectums by men disguised as civilians’ (blz. 139). Zamoyski schetst ook uitgebreid de laatste dagen van Napoleon op Sint-Helena, waarbij tussen de regels door toch ook wel enige bewondering voor Napoleon blijkt. Die beschrijving is indrukwekkend, en is een passend eind van deze prikkelende en diepgravende biografie. Het wachten is op de volgende.
Dr. Martijn Lak, Erasmus Universiteit Rotterdam/De Haagse Hogeschool