In de serie Militaire geschiedenis van Nederland van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie is recent het deel Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid 1816-2010 verschenen.[1] Het is een uitzonderlijk goede en rijke studie over de militaire inzet in de Nederlandse koloniën. Net als de vorige delen is het rijk geïllustreerd en biedt het een schat aan informatie. Een dergelijk werk biedt een overzicht van de Nederlandse geschiedschrijving over dit onderwerp. Juist omdat het een goed overzicht is laat het ook zien dat de marinegeschiedschrijving, met name van de periode 1892-1942, karig is. Toch had de redactie meer gebruik kunnen maken van de beschikbare marineliteratuur die er is. Mede hierdoor besteedt het boek te weinig aandacht aan strategie.

Zo vermeldt blz. 255 dat het zwaartepunt in de externe verdediging in de periode 1892-1912 verschuift van het leger naar de marine. Deze zin wekt de verwachting dat de wijze waarop de marine dat heeft ingevuld aan de orde zal komen, maar deze belofte wordt niet waargemaakt. De studie is vooral naar binnen gericht met naar verhouding weinig oog voor de verdediging tegen externe vijanden. Dit is begrijpelijk in de context van het moment waarop het boek wordt gepubliceerd, namelijk nadat er recent veel boeken over de Indonesische dekolonisatie zijn uitgekomen en vlak voordat een grote studie naar de Indonesische dekolonisatieoorlog door onder meer het NIMH wordt voltooid. Dat Krijgsgeweld en kolonie veel aandacht heeft voor het binnenlandse geweldgebruik is in die zin niet onbegrijpelijk. Tegelijkertijd is dit boek een belangrijke schakel in de reeks die de Nederlandse militaire geschiedenis beschrijft. Omdat voor de zeestrijdkrachten in deze periode de taken in Indië verreweg het belangrijkst waren, beslaat dit boek een belangrijk deel van de marinegeschiedenis. Dat de verdediging tegen externe vijanden, nota bene de hoofdtaak van Defensie – ook in die tijd – niet centraal staat, is in deze context ongelukkig. Er zullen op termijn weliswaar nog twee delen in de genoemde reeks verschijnen. Het deel ‘De verdediging van Nederland’ over dezelfde periode richt zich echter op de Europese context, waarbij het maritieme optreden tot 1940 slechts een geringe rol speelt. Het lijkt erop dat de redactie voor een (koloniale) thematische afbakening van de inhoud heeft gekozen, terwijl de andere delen naar tijd en geografie zijn afgebakend.

Evertsen Foto MCD Jan Dijkstra

Zr.Ms. Evertsen neemt deel aan de Carrier Strike Group 2021 ter ondersteuning aan het Britse vliegdekschip Queen Elizabeth; de vooroorlogse casuïstiek is zeer bruikbaar om deze inzet te begrijpen. Foto MCD, Jan Dijkstra

Tussen wal en schip

Laat ik enkele zaken noemen die door de keuze van de redactie van Krijgsgeweld en kolonie tussen wal en schip vallen. Over de Eerste Wereldoorlog wordt vermeld dat die begon (blz. 257) en eindigde (blz. 261), maar wat daartussen gebeurde komt nauwelijks aan bod. Toch heeft de marine in de periode zomer 1914-begin 1916 grote inspanningen geleverd om de neutraliteit te handhaven en de koopvaardij te helpen. Een Duits vlootverband bewoog van China naar Zuid-Amerika en werd tot en met de zeeslagen bij Corona en de Falklands eind 1914 door de Britten met veertig oorlogsschepen nagejaagd. Sommige Duitse oorlogsschepen trachtten in de Indische wateren kolen te laden, acties die Nederland als neutrale staat niet kon accepteren. Maar ook tegen de Britten moest de marine in januari 1916 gunboat diplomacy inzetten met een eskader van zes KM-schepen om een einde te maken aan het belemmeren van vrije doorvaart voor de Nederlandse koopvaardij.[2] Dit waren operaties waarin weinig geweld werd gebruikt, maar voor het handhaven van de neutraliteit waren ze van groot belang. Goede neutraliteitshandhaving was belangrijk om buitenlandse interventie te voorkomen en een geloofwaardige positie in de internationale arena te behouden. Het lag voor de hand dat Duitsland na de oorlog zijn koloniën zou verliezen. Het behoud van de Nederlandse koloniën is goed te verklaren, maar die verklaring staat niet in Krijgsgeweld en kolonie. Überhaupt is over de rol van de marine in deze Wereldoorlog nauwelijks gepubliceerd. Historicus C. Smit ging er in 1971 als een van de weinigen nog enigszins op in.[3] De studies die aan het begin van deze eeuw over WWI zijn verschenen hadden evenmin veel aandacht voor marineoptreden.[4]       

Een mogelijke maar geenszins overtuigende reden om dit soort zaken niet in Krijgsgeweld en kolonie te behandelen kan zijn dat het boek, nu al het dikste in de serie, nog dikker geworden zou zijn. Dit roept de vraag op waarom het boek bij de behandeling van de verovering van Indië door Japan wel diep ingaat op de Britse en Amerikaanse oorlogsplannen. Dit schetst welswaar nuttige context, maar die is ook in de internationale literatuur te vinden. Een boek over de Nederlandse geschiedenis hoort toch vooral het Nederlandse perspectief op de oorlogsvoorbereidingen te geven? Het marine-aandeel hierin is te summier. Hoewel het boek uitgebreid ingaat op de manier waarop het KNIL de counterinsurgency-oorlog op het land voerde en ook de inzetwijze van het luchtwapen (op blz. 263 en 266-267) ter sprake komt, wordt er over de zeeoorlog weinig meer geschreven dan dat dit iets met Mahan en het ‘meesterschap ter zee’ te maken had. Hoe hierover werd gedacht komt nauwelijks aan bod.

Onderwerpen met maatschappelijke impact zoals de dienstplicht en ethische facetten komen voorbij, terwijl de beschrijving van de oorlogvoering ter zee alleen in het gedeelte over de Slag in de Javazee meer diepgang heeft. De lessen zitten echter vooral in waarom deze nederlaag is ontstaan. In aanloop naar de conclusie in hoofdstuk 9 staan op pagina 271 drie zaken die de oorlogsvoorbereiding in de weg stonden. Ze betreffen alle drie het KNIL. Dit zijn nuttige lessen, maar het roept vraagtekens op rond de marine en de oorlogsvoorbereiding van de zeestrijdkrachten. Over de marinevoorbereiding schrijven de auteurs dat er vooral veel discussie plaatsvond tussen aanhangers van het torpedowapen en artillerie, tussen de verschillende krijgsmachtonderdelen onderling en over de voor- en tegenstanders van de niet gebouwde slagkruisers. Onduidelijk blijft waar deze ‘strijd’ over ging en wat de oorzaak hiervan was. De argeloze lezer zal beseffen dat de taak waarvoor de Nederlandse krijgsmacht destijds stond weliswaar onmogelijk was, maar krijgt met het voorgeschotelde beeld van ruziemakers een verkeerde indruk van de defensievoorbereidingen.

Gerke Teitler Foto Beeldbank NIMH

Met de dagboeken van F. Pinke ontsloot Gerke Teitler relevant bronnenmateriaal, waar echter nog geen enkele andere historicus over heeft gepubliceerd. Foto Beeldbank NIMH

Geopolitieke context

Door de aanpak in het boek blijft onderbelicht hoe officieren als C.E.L. Helfrich en J.Th. Furstner worstelden met de vraag hoe een klein land zich staande kan houden tussen rivaliserende grootmachten. Zij hebben veel vergeefse pogingen gedaan om in samenwerking met de Britten en Amerikanen tot een gecoördineerd verdedigingsplan te komen. Lijkt deze situatie niet heel erg op hoe Nederland nu met het buitenlandbeleid een brug probeert te slaan tussen het VK en de VS enerzijds en Europa anderzijds? Over soortgelijke Nederlandse vraagstukken rondom de Eerste Wereldoorlog en het interbellum zijn goede historische studies geschreven.[5] Vergelijkbare studies over deze periode in Indië ontbreken grotendeels, maar zouden te schrijven zijn. Inzicht in de maritieme geopolitiek van die tijd is waardevol om het heden te begrijpen. Een historische studie komt goed tot haar recht als de beschreven mechanismen bruikbaar zijn om het huidige optreden beter te begrijpen. De vooroorlogse casuïstiek is zeer bruikbaar om bijvoorbeeld de betekenis van de recente Nederlandse bijdrage met Zr.Ms. Evertsen aan de Britse Carrier Strike Group te begrijpen. Zowel destijds als nu is de rol van Nederland bescheiden en niet beslissend;  juist daarin zitten de lessen. Enkele jaren terug spraken historici over strategisch analfabetisme in Nederland.[6] Als dit echt een probleem is, dan moeten we er ook wat aan doen met een strategische focus in onze studies. 

In Krijgsgeweld en kolonie staat echter niet de strategische benadering, maar de wijze van oorlogvoeren centraal. Daardoor blijft de vraag onderbelicht hoe deze oorlog en strategie is ontstaan en hoe of in hoeverre de krijgsmacht heeft bijdragen aan doelstellingen van het buitenlandbeleid. Dit is jammer, want het was juist deze integrale strategische aanpak die in de vorige delen van de reeks zo goed uit de verf kwam. De zin in de conclusie van hoofdstuk 5 op blz. 158 is voor dit deel kenmerkend: ‘Bestuurlijke geldingsdrang – voortvloeiend uit aloude koloniale prestigeoverwegingen en nieuwerwets nationalisme – was het belangrijkste motief.’ Dit sluit aan bij het inzicht dat binnenlandse politiek vaak een grote rol speelt in de vormgeving van het buitenlandbeleid. De grote rol die het bouwen van een koloniale staat had, is wellicht goed te verklaren uit Nederlandse binnenlandse factoren. Een vergelijkbare zin schreef de historicus E.H. Kossmann in 1978. Deze woorden waren echter opgetekend in een context van rationeel economisch buitenlandbeleid. Het betreffende hoofdstuk van Kossmann begint met de constatering dat de economische situatie door de opening van het Suezkanaal ingrijpend was veranderd en aan het einde van zijn hoofdstuk concludeert hij: ‘buiten het kader van de transformatie van de Nederlandse economie zou de ethische conceptie nauwelijks zin hebben gekregen’.[7] Kossmann legt hiermee verbanden tussen binnenlandse en buitenlandse factoren die ontbreken in de NIMH-studie terwijl dit soort verbanden voor strategie juist zo belangrijk zijn. Indien militair optreden niet in geopolitieke context wordt geplaatst, krijgt het geen betekenis in de zin van de primaire taakstelling.       

‘Geen logische gedachte’

De NIMH-studie beoordeelt op bladzijde 257 het plan van 1913 om slagschepen te bouwen als ‘geen logische gedachte’ en dat is een voorbeeld van het onvoldoende goed leggen van strategische verbanden. Het sluit aan bij een breder bestaande, niet goed onderbouwde opvatting in de Nederlandse historiografie dat de zogeheten navalistische school van marineofficieren vooral grote schepen wilde bouwen omdat dit meer prestige gaf. In dit geval verwijst de schrijver naar een geopolitieke redenering van de overigens zeer nuttige studie van Henri Beunders over de verworpen Vlootwet van 1923.[8] Het nut van zijn studie ligt echter vooral in binnenlandspolitieke dynamiek en niet zozeer in maritieme geopolitiek. Herman Langeveld laat zien dat de slagschepen heel logisch pasten in het denken van minister van Oorlog en later premier Hendrik Colijn, waarin het beschermen van economische belangen centraal staat.[9] Verder hadden de schrijvers voor de behandeling van de externe verdediging en de buitenlandpolitieke opstelling van Nederland bijvoorbeeld meer gebruik kunnen maken van het werk van Maarten Kuitenbrouwer.[10]

HMS Orion

Het in 1912 in dienst gestelde Britse slagschip HMS Orion; het Nederlandse plan van 1913 om ook slagschepen te bouwen paste in een denkrichting waarin het beschermen van economische belangen centraal stond. Foto Beeldbank NIMH

Helaas bevat de Nederlandse historiografie te weinig specifieke onderzoeken naar het marineoptreden in de periode 1900-1940. Een overzicht met 307 maritiem historische dissertaties vanaf 1990 laat zien dat 25 hiervan (8 procent) deels marineoptreden behandelen en daarvan gaan er 8 (2,6 procent) (deels) over de 20e eeuw.[11] Dit lijkt best veel, maar de meeste van deze studies hebben slechts raakvlakken met strategie. Voor een maritiem land als Nederland is dat te mager. Het is derhalve begrijpelijk dat de onderwerpen die ik in dit artikel noem slechts summier in de studie van het NIMH aan de orde komen. Vorig jaar verscheen een interessant boek van Wouter Linmans over de Nederlandse beeldvorming van een volgende oorlog in de periode 1918-1940.[12] Ook hij koos er bewust voor om geen aandacht aan de (voorbereiding op de) oorlog in Indië te besteden. Zorgwekkend is de reden waarom: ‘om aansluiting te vinden bij de bestaande historiografie’. Het zou mooi zijn als we deze cirkel kunnen doorbreken.

Als de academische wereld zich volgend gedraagt, dan is het juist aan instellingen als het NIMH om richting te geven. Krijgsgeweld en kolonie lijkt zich met het beschrijven van het geweld vooral op een maatschappelijk publiek te richten. De taak van geschiedenis reikt echter verder dan het begrijpen van maatschappelijke littekens. Het grote Indië-onderzoek richt zich terecht juist op het geweldgebruik. In de krijgsmachtstudies van het NIMH daarentegen hoort strategie meer aandacht te krijgen dan het in dit deel kreeg. Het nieuwe kabinet gaat investeren in Defensie, een kleine krijgsmacht in een multipolaire wereld. Dit vergt ook een focus op strategisch denkvermogen. Juist het maritieme perspectief in de periode 1892-1942 biedt hiervoor een schat aan kennis en lessen. 

 

[1] Petra Groen e.a., Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid 1816-2010 (Amsterdam/Den Haag, Uitgeverij Boom/NIMH, 2021).

[2] Fritz Bauduin, Het Nederlandsch eskader in Oost-Indië 1914-1916, benevens eenige beschouwingen over onze marine (Den Haag, Martinus Nijhoff, 1920); Frederik Pinke en Gerke Teitler, Dagboekaantekeningen van vice-admiraal F. Pinke, commandant zeemacht in Nederlands-Indië 1914-1916 (Den Haag, Martinus Nijhoff, 1986) (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, deel 60). Met name met de dagboeken van Pinke heeft Teitler relevant bronnenmateriaal ontsloten, maar bij mijn weten heeft vrijwel geen enkele andere historicus dit onderzocht en er over gepubliceerd.

[3] C. Smit, Nederland in de Eerste Wereldoorlog (drie delen) (Groningen, Wolters Noordhoff, 1971).

[4] Martin Kraaijestein en Paul Schulten (red.), Wankel evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg, Aspekt, 2007); Paul Moeyes, Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam, Singel Uitgeverijen, 2011); Wim Klinkert, Samuël Kruizinga en Paul Moeyes, Nederland neutraal. De Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2014); R. le Fèvre, De rol van de Koninklijke Marine in de Eerste Wereldoorlog in de Europese wateren (z.p., s.n. 2008).

[5] Herman Amersfoort en Wim Klinkert, Small Powers in the Age of Total War, 1900-1940 (Leiden, Brill, 2011) (History of Warfare, Vol. 65); Wim Klinkert, Defending Neutrality. The Netherlands Prepares for War, 1900-1925 (Leiden, Brill, 2013) (History of Warfare, Vol. 90.

[6] Herman Amersfoort, ‘Nederland, de weg kwijt. Over de teloorgang van de militaire strategie en de noodzaak van geschiedenis’, Militaire Spectator 185 (2016) (5) 217-231; Isabelle Duyvesteyn, Strategisch analfabetisme. De kunst van strategisch denken in moderne militaire operaties (Oratie, Universiteit Leiden, 2013).

[7] Ernst Kossmann, De Lage Landen, 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België (Amsterdam, Olympus, 2001; oorspronkelijk 1978) deel I: 1780-1914, 332, 40. Kossmann schrijft: ‘Het moderne imperialisme dat zich in de jaren 1890 in Nederland begint te ontwikkelen, kwam niet uit economische motieven voort… De inspiratie was echter inderdaad eerder ethisch dan economisch en het werd in het begin door idealistische geleerden en politici verdedigd, niet door zakenlieden.’(blz. 332). 

[8] Henri Beunders, ‘Weg met de Vlootwet!’ De maritieme bewapeningspolitiek van het kabinet Ruys-de Beerenbrouck en het succesvolle verzet daartegen in 1923 (proefschrift, Universiteit van Amsterdam, 1984).

[9] Herman Langeveld, Dit leven van krachtig handelen. Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel I 1869-1933 (Amsterdam, Uitgeverij Balans, 1998) 172.

[10] Maarten Kuitenbrouwer, Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme. Koloniën en buitenlandse politiek 1870-1902 (Amsterdam, De Bataafsche Leeuw, 1985).

[11] Zie: Maritiem-historische dissertaties, Maritiemportal.nl.

[12] Wouter Linmans, De oorlog van morgen. Nederlandse beeldvorming van een volgende oorlog 1918-1940 (Amsterdam, Prometheus, 2021).

Over de auteur(s)

KTZ drs. H. Warnar

Henk Warnar is universitair hoofddocent maritiem optreden aan de Nederlandse Defensie Academie.