Onlangs is een interdepartementaal beleidonderzoek (IBO) afgerond en door staatssecretaris Visser aan de Tweede Kamer aangeboden.[1] Een IBO is een groepje ambtenaren van andere departementen die bij Defensie komen kijken of er nog wat te halen valt. Een soort groenteman die het vlees komt keuren, want de slager heeft in het verleden steken laten vallen. Dit onderzoek richtte zich op ons vastgoed. Onze kazernes, opslagplaatsen, schietbanen, garages, vliegvelden, havens en oefenterreinen.[2] Er werd bij dit onderzoek vooral gekeken of wij bij defensie op onze begroting voor de komende jaren wel voldoende geld opzij gezet hebben om al die duizenden gebouwen aan te passen aan de duurzaamheidseisen van deze tijd. En tot ieders verbazing blijkt dat al die kazernes – waarvan er velen lang geleden gebouwd zijn met in het achterhoofd dat het vooral niet te veel mocht kosten en niet te comfortabel moest zijn voor de (dienstplichtige) militairen – nu voor grote problemen zorgen. ‘Het vastgoed van Defensie is op veel plekken sterk verouderd, niet duurzaam en niet toekomstbestendig’, is de voorspelbare eerste conclusie van het rapport. Oorzaak is natuurlijk dat de bezuinigingen in de afgelopen 20 jaar vaak alleen gerealiseerd konden worden door keer op keer op onderhoud en exploitatie van ons vastgoed te beknibbelen. Hierdoor komt nu een gigantisch financieel probleem op Defensie af.

Defensie heeft links- of rechtsom onvoldoende geld om de verduurzaming van haar gebouwen te betalen. Toch moeten die gebouwen volgens de wet over een paar jaar allemaal een energielabel A of B krijgen. Maar veel gebouwen bij Defensie zijn uit de vorige (en de eervorige) eeuw en hebben dus energielabel F of G. Om dat allemaal aan te passen is de komende 10 jaar 6 miljard euro nodig. Maar dat geld is er gewoon niet. En als zo’n roedel interdepartementale beleidsambtenaren dan in onze begrotingen gaat wroeten, dan komen ze daar heel snel achter. En vervolgens is de volgende conclusie snel getrokken, namelijk dat er ‘een enorme disbalans zit tussen de omvang van het Defensie-vastgoed en het beschikbare budget’. De voorspelbare oplossingsrichting van onze interdepartementale vrienden laat zich ook raden. De aanbeveling is dat Defensie de komende jaren het beste 35 tot 40 procent van haar vastgoed kan afstoten. Probleem opgelost! De andere ministeries, de gemeentes en de woningbouwers liggen al likkebaardend op de loer. Want waar vind je in Nederland nog goedkoop een stukkie grond waar je wat aan kunt verdienen? Precies. De uitverkoop van kazernes en oefenterreinen kan (weer) beginnen.

De modus operandi van dit soort wet en regelgeving heeft ondertussen voor mij een volstrekt herkenbaar patroon gekregen.[3] Ik wil daar even bij stilstaan. Om te beginnen maakt een ander ministerie een nieuwe wet. En die wet treft Defensie op disproportionele wijze. Dat komt doordat Defensie nu eenmaal een wat atypische organisatie is. Bijvoorbeeld omdat wij in vergelijking met andere ministeries heel veel vastgoed hebben, of omdat wij, in vergelijking met andere ministeries en overheidsinstanties, een afwijkende ziektenkostenregeling hebben (WUL-dossier), of omdat wij een afwijkende pensioenregeling (UGM-dossier) hebben. Want in die dossiers zagen we in de afgelopen jaren exact hetzelfde patroon.

Nieuwe wetgeving is doorgaans bedoeld om een bepaald maatschappelijk effect te bereiken. Maar plotseling doet zich een – op zichzelf niet bedoeld – neveneffect voor. Eén organisatie (de krijgsmacht) wordt onevenredig zwaar getroffen door zo’n nieuwe regeling. Zo’n nieuwe wet wordt, voor hij ter goedkeuring naar de Tweede Kamer gaat, op interdepartementaal niveau nog eens tegen het licht gehouden. Dan mag ieder ministerie zijn zegje doen. Maar als blijkt dat dit neveneffect maar één slachtoffer heeft, dan is er nauwelijks sprake van enig begrip bij de anderen. Dan stemmen alle andere ministeries met een verontschuldigende schouderophaal in, en staat Defensie voor de keus om helemaal alleen dwars te gaan liggen op een belangrijk wetgevingstraject. En dan blijkt telkens weer dat wij in het departementale krachtenspel achteraan de politieke pikorde staan. Als Defensie dan niet het juiste niveau (bewindspersoon) met voldoende vastberadenheid in stelling brengt, lukt het niet om dit soort unfaire wetgeving in het voortraject aangepast te krijgen. Dan denken de andere ministeries: ons probleem niet! En dan moeten we dat zelf financieel oplossen. Dat doet Defensie doorgaans door het eigen personeel te laten betalen. Want alleen daar is nog geld te halen.

Maar Defensie heeft toch een bijzondere status, hoor ik u zeggen. De bijzondere positie van de militair. We hebben toch grondwettelijke taken en internationale afspraken? Daar zullen ‘ze’ toch zeker wel rekening mee houden? En het is toch geen rocket science dat wij toch echt een eigen geneeskundige dienst nodig hebben, want de GGD gaat echt niet mee naar Afghanistan. En onze militairen moeten toch echt wat eerder stoppen met werken, want soldaten van 67 gaan echt heel slecht over de hindernisbaan. Oh ja, en wij hebben ook wat buitenruimte nodig, omdat we zoiets onbenulligs als oorlogvoeren moeten beoefenen. Dat kan toch niet in het Vondelpark?

Maar daar kan de interdepartementale inquisitie natuurlijk geen rekening mee houden. ‘Regels zijn regels en die gelden ook voor jullie, is het adagium. Dus WUL-korting, UGM-boete of achterstallig onderhoud, los het zelf maar op! Voor wat extra middelen om dit soort onbedoelde neveneffecten van overheidsbeleid op te lossen staat Defensie kennelijk altijd achteraan in de rij. Natuurlijk mogen we soms ook vooraan in de rij staan. Bijvoorbeeld als er gesneuveld moet worden of als we maanden van huis moeten voor een uitzending. Of als we weken achtereen in de regen in een tentje in het bos mogen overnachten. ‘Heb je zelf voor gekozen!’, zeggen de interdepartementale ambtenaren dan, die om vijf uur naar hun twee-onder-een-kap huizen met energielabels A vertrekken. En ’s morgens weer naar hun duurzaam ingerichte bureaus met warmtewerend glas en energiezuinige kleurenprinters. Wie verbaast het dan nog dat we bij Defensie 9200 militaire vacatures hebben, terwijl de ergonomisch verantwoorde ambtenarenstoelen op de overige ministeries goed gevuld zijn. Als je de zaken rustig op een rijtje zet, krijg je bijna de indruk dat ze in de dreigingsanalyse van de MIVD onze grootste vijand vergeten zijn: onze eigen interdepartementale collega’s. Of ben ik nu een complotdenker?

 

[1] Aanbiedingsbrief bij Interdepartementaal Beleidsonderzoek Vastgoed, Kamerbrief 16 april 2021, nr. BS202021007227.

[2] Defensie heeft nog circa 400 locaties met daarop bijna 10.000 gebouwen.

[3] Modus operandi is Latijn en betekent letterlijk: de wijze waarop men te werk gaat. MO wordt vaak gebruikt om een bepaald herkenbaar en terugkerend patroon van handelen te beschrijven (bijvoorbeeld bij criminelen).

Over de auteur(s)