Dit derde deel van de handboekenreeks van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie behandelt de geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht tussen de in 1648 getekende Vrede van Münster en de terugtrekking van Napoleons troepen uit Nederland na diens nederlaag tijdens de Volkerenslag bij Leipzig in oktober 1813. Net als in de twee eerder verschenen delen komen zowel het leger en de landoorlog alsook de marine en de oorlog ter zee in gelijke mate aan bod, waar mogelijk op geïntegreerde wijze. De eerste vier van de in totaal acht hoofdstukken gaan over het politiek-militaire optreden. Economische belangen stonden hoog op de strategische agenda van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Tijdens het derde kwart van de zeventiende eeuw investeerde het radicaal-republikeinse bewind van raadspensionaris Johan de Witt enorme sommen in de ontwikkeling van een permanente oorlogsvloot. Deze was primair bedoeld om de eigen maritieme handel en visserij te beschermen tegen Engelse agressie, maar werd vervolgens ook ingezet om op de Middellandse Zee en in het Oostzeegebied de Nederlandse economische belangen te bevorderen.
De Republiek was rijker dan de andere Europese landen en ook zeker een effectievere fiscal-military state, zo betogen de auteurs, maar er waren wel degelijk grenzen aan de financiële draagkracht. Dit bleek bijvoorbeeld toen de Republiek in 1665-1666 Franse militaire steun nodig had om de binnengevallen troepen van de Bisschop van Münster te verdrijven. Tijdens de grote coalitieoorlogen tegen het Frankrijk van koning Louis XIV in de periode 1688-1713 zag de Republiek zich genoodzaakt niet alleen een vloot van tientallen linieschepen en fregatten in de vaart te houden, maar telde het Staatse leger ook voortdurend meer dan 100.000 man. De staatsschuld nam hierdoor ondraaglijke proporties aan; in 1715 moest het betaalkantoor van de Generaliteit zelfs negen maanden lang de deuren gesloten houden.
Speelbal
De Staten-Generaal probeerden de schulden te saneren door stevig te snijden in zowel het landleger als de vloot. Den Haag koesterde de alliantie met Groot-Brittannië, maar probeerde tegelijkertijd nieuwe, geldverslindende conflicten uit te weg te gaan. Dit lukte tot 1744, toen de Franse inval in de Oostenrijkse Nederlanden opnieuw dwong tot een grootschalige militaire krachtsinspanning. Deze betrokkenheid bij de Oostenrijkse Successieoorlog vormde een keerpunt in de politiek-militaire geschiedenis van de Republiek, die hierna internationaal gold als een mogendheid van de tweede of derde rang. Het land werd een speelbal in het krachtenspel van de grote Europese machten, zoals wel bleek toen de Republiek in 1780 mede door interne politieke verdeeldheid verzeild raakte in een oorlog met Groot-Brittannië. De vloot was niet in staat de scheepvaart en visserij te beschermen tegen de Britten. In het nauw gebracht door binnenlandse oppositie probeerde de entourage rondom stadhouder Willem V een benauwd gelijkspel tijdens de Slag bij de Doggersbank (1781) als een magnifieke overwinning te claimen voor de conduitestaat van hun broodheer. Deze schijnoverwinning kon de trend echter niet keren; de Republiek werd in 1795 overlopen door de Franse revolutionaire legers. Nederland werd eerst een vazalstaat van Frankrijk en vervolgens integraal onderdeel van Napoleons keizerrijk. Duizenden Nederlandse mannen werden als dienstplichtig militair ingezet tijdens de Napoleontische Oorlogen. Tallozen kwamen om tijdens de nietsontziende guerrillaoorlog in Spanje en de rampzalige veldtocht naar Rusland.
De positie van de militair
De vier resterende hoofdstukken zijn thematisch van aard. Het eerste behandelt de veranderende organisatie van de vloot en het leger, personeelswerving, de rol van de verschillende politieke gremia in de aansturing van de krijgsmacht, bureaucratie, verwerving, materieel, logistiek, de betaling van soldij en de staats-financiële kant. Hoofdstuk zes gaat over het militaire optreden. Dit doet het door eerst de geografische factoren te bespreken en vandaaruit de logistieke, tactische en technische aspecten van oorlogvoering. Het gaat ook in op de kwaliteit van het leiderschap en van de militairen. Hoofdstuk zeven gaat over de militairen zelf. Achtereenvolgens lezen we over de dienstneming, de sociaaleconomische achtergronden, de loopbaanpatronen en de motivatie van officieren, onderofficieren en manschappen, over het leven en de oorlogservaringen aan boord, het leven in de garnizoenen, de gevechtservaringen te land en de zorg voor militairen. Het laatste hoofdstuk is sociaal-cultureel van aard. Het behandelt allereerst de plaats van de militair in de stedelijke samenleving, als verplicht ingekwartierde gast, als betalende consument, als bewaker en als politiefunctionaris. Vervolgens komen de vroegmoderne oorlogsindustrie, die werk bood aan duizenden, aan de orde en de overlast door oorlog, bijvoorbeeld als gevolg van geweld, plundering en inundaties. Ten slotte kijkt het hoofdstuk naar de militair zoals die in literaire bronnen en de visuele kunsten werd verbeeld en naar maatschappelijke discoursen over de verhouding tussen burger en militair.
Brede inkadering
Het auteursteam van het NIMH heeft met Krijgsmacht en handelsgeest een prachtige prestatie geleverd. Het handboek is gebaseerd op een schat aan secundaire literatuur en waar nodig ook op aanvullende primaire bronnen. Kennis die voorheen versnipperd beschikbaar was is dus nu in één band raadpleegbaar. Door land- en zeeoorlog synthetisch met elkaar te verbinden, vrijwel iedere denkbare dimensie van militaire geschiedenis in ogenschouw te nemen, en het militaire te plaatsen in de bredere maatschappelijke context is dit simpelweg het beste boek op dit terrein. Tussen de verschillende hoofdstukken zijn geen grote stijlverschillen merkbaar, wat bepaald knap is wanneer men bedenkt dat er vier auteurs met uiteenlopende specialismes hebben samengewerkt. Net als bij de twee eerder uitgegeven delen is de illustrering voortreffelijk en ook grotendeels uniek. We zien natuurlijk veld- en zeeslagen, uniformen, scheepswerven, wapens en wapenproductie en overzichtskaarten, maar ook tekeningen van het dagelijks leven in de garnizoenen en van de positieve en negatieve interactie met de burgerbevolking. Misschien wel het meest opmerkelijk is de foto van de schedel van Frans Marcus, een matroos wiens neus en bovenkaak tijdens de Slag bij de Doggersbank door een kanonskogel werden weggeslagen en die daarna nog zestien jaar zwaar verminkt doorleefde.
De gekozen brede inkadering van de militaire geschiedenis is een belangrijke kracht van het boek, maar dit zorgt er natuurlijk ook voor dat bepaalde interpretaties aanvechtbaar zijn. De auteurs zien de militaire neergang van de Republiek in de achttiende eeuw als een uitvloeisel van gewestelijk particularisme, dat in de hand werd gewerkt door het ontbreken van externe dreigingen. Daar kwam nog bij, zo stellen zij, dat de achttiende-eeuwse raadspensionarissen en stadhouders van minder kaliber waren dan hun voorgangers in de voorafgaande periode. Dit kan natuurlijk zo zijn, maar de auteurs gaan vrijwel volledig voorbij aan het veel fundamentelere herstructureren van de Nederlandse economie in de achttiende eeuw. Door te kiezen voor consoliderende beleggingen in de Londense kapitaalmarkt in plaats van innovatief ondernemerschap zorgde de politiek-economische elite voor een sterke stijging van de werkeloosheid, een daling van de sociale mobiliteit en een zware druk op de middenklassen. Buitenlands mercantilisme droeg hier ook in belangrijke mate toe bij. Dat de Republiek de schaalvergroting in de Europese oorlogvoering niet meer kon bijbenen lag dus niet zozeer in politieke onmacht, maar in een structureel weg-eroderen van de fiscaal-economische basis onder de krijgsmacht.
Het valt te betwijfelen of de onderofficieren en manschappen op de vloot inderdaad zo weinig politiek geïnteresseerd of gemotiveerd waren, als de auteurs stellen. Officieren hebben inderdaad vaker egodocumenten achtergelaten waarin zij van hun patriottische ideeën getuigden. Ook de statige portretten die zij van zichzelf lieten maken tonen duidelijk patriotisme, of althans van een goed inzicht in de politiek-ideologische context van hun officierschap. Helaas gaan de auteurs niet in op de allegorische beeldtaal van deze schilderijen. Maar naast deze kostbare schilderijen zijn er ook talloze pamfletten, gedichten, liederen en etsen bewaard gebleven waarin de gewone matroos wordt geportretteerd als de verdediger van het vaderland. Deze media-uitingen vonden gretig aftrek binnen dezelfde maritieme gemeenschappen waaruit die matrozen voortkwamen. Er was dus een grote markt voor de patriottische zeeman. De bewering dat er pas in de achttiende eeuw aandacht kwam voor de gewone zeeman is simpelweg niet waar.
Deze kritische kanttekeningen doen geen afbreuk aan de grote waarde van Krijgsmacht en handelsgeest, want eigenlijk zou iedere militair-geïnteresseerde de schitterende handboekenreeks van het NIMH thuis in de kast moeten hebben staan.
Dr. Gijs Rommelse, University of Leicester
Krijgsmacht en handelsgeest
Om het machtsevenwicht in Europa 1648-1813
Door Marc van Alphen, Jan Hoffenaar, Alan Lemmers en Christiaan van der Spek
Amsterdam (Boom) 2019
552 blz. – ISBN 9789024430383