Op 30 maart 2023 meldden de Nederlandse kranten dat de laatste Nederlandse brigade nu onder Duits bevel is geplaatst en daarmee het overgrote deel van de Koninklijke Landmacht is geïntegreerd in het Duitse leger. Dat is het einde van een ontwikkeling die al lang geleden is ingezet. Ik kan me zelf nog herinneren hoe de eerste stappen op die weg gezet werden in de jaren 80 van de vorige eeuw en wat voor aardige inzichten dat opleverde.

Ik was in die tijd batterijcommandant en was met mijn batterij M109-houwitsers aangewezen om een week mee te gaan oefenen met het Duitse Panzerartillerielehrbatallion 95. Dit bataljon had zelf twee batterijen M109 en mijn batterij zou de derde vormen, waarmee wij een aantal dagen een tactisch scenario zouden gaan afwikkelen. Tot zover het draaiboek. In de voorbereiding hierop bracht ik samen met mijn batterijofficier en enkele onderofficieren een bezoekje aan Münster om wat werkafspraken met onze Duitse collega’s te maken. Wij werden na afloop door de bataljonscommandant voor een drankje uitgenodigd in de officiersmess en vooruit, mijn onderofficieren mochten ook mee. Met een biertje in de hand praat het toch wat makkelijker en zo liet mijn opperwachtmeester zich een mildkritische opmerking ontvallen dat dat ‘samenwerkingsgedoe’ toch vooral een feestje van de officieren was en dat de kanonniers daar in de dagelijkse praktijk toch niets van zouden merken. Ik realiseerde mij dat hij gelijk had. Wij hadden die dag allerlei technische en tactische afspraken gemaakt, maar in feite zou mijn batterij gewoon zijn eigen ding doen: eigen verkenningen, eigen stellingen betrekken en de eigen logistiek regelen. Weliswaar kreeg ik commando’s over de radio in het Duits en had ik een andere roepnaam, maar dat was het wel. Omdat ik op dat moment naast de Duitse bataljonscommandant stond, bracht ik de strekking van deze kritiek voorzichtig onder diens aandacht. De Duitse overste keek mij even bedachtzaam aan, knikte met zijn hoofd en zei: ‘So etwas kann man ändern!’

Staande vrije hand werd aan de bar besloten dat mijn batterij zou worden ‘gemengd’ met een van de Duitse batterijen. Omdat de Duitsers met een enigszins ander type M109 werkten, werd besloten dat de stukscommandanten op hun eigen vuurmond bleven, maar de helft van de bemanning werd Duits en de helft Nederlands. Zo moest de helft van mijn kanonniers op een Duitse M109 gaan meewerken en kregen mijn vuurmonden er ieder vier Duitse kanonniers bij. Kort voor de start van de oefening kreeg ik plotseling een telefoontje uit Münster. Wat bleek: de altijd plichtsgetrouwe Duitsers hadden een kort verslagje gemaakt van ons voornemen en dit naar hun brigade gestuurd. Daarin hadden ze ook iets vermeld over de geplande samenwerking op het laagste niveau. De brigadecommandant vertrouwde het niet helemaal en zo was dit verslagje via de hiërarchieke lijn in Bonn op het ministerie beland. En daar was de pleuris uitgebroken. De afdeling internationale samenwerking en de afdeling juridische zaken op het ministerie hadden een lijst met tientallen vragen opgesteld en die waren per kerende post via de brigade op het bureau van de bataljonscommandant beland. Vragen van het type: ‘wie is er verantwoordelijk als een Nederlandse kanonnier een ongeluk krijgt met een Duitse vuurmond?’, of ‘hoe ligt de strafbevoegdheid als een Nederlandse soldaat ongehoorzaam is aan een Duitse onderofficier?’

De Duitse overste had een aantal vragen zo goed mogelijk beantwoord, maar op het ministerie in Bonn waren ze nog lang niet tevreden. Vooralsnog was er van Duitse zijde geen ‘expliciet verbod’ uitgesproken – ze wilden een NAVO-partner niet voor het hoofd stoten – maar er was ook nog geen toestemming gegeven, en het was kort dag. Van Nederlandse zijde was er geen bezwaar, maar dat kwam doordat ik buitengewoon slecht met mijn afdelingscommandant kon opschieten en hem zo min mogelijk vertelde. Ik had mijn kaderleden dan ook opgedragen om ook in de koffiekamer niets over ons plannetje te vertellen. Ik had besloten dat ik liever later mijn verontschuldigingen aanbood, dan mijn baas formeel om toestemming te vragen omdat ik – hem kennende als een totale risicomijder – zeker wist dat die toestemming er nooit zou komen. De Duitse overste zei dat er naar zijn inschatting geen groen licht uit Bonn zou komen vóór we met de oefening zouden beginnen, dus de vraag lag op tafel of ons plannetje door kon gaan. Hij vroeg mij hoe ik ernaar keek. Ik weet niet wat mij er toe bracht om te zeggen dat het volgens mij gewoon een goed plan was en als er iets fout liep we vanzelf zouden zien waar de haken en ogen zaten. Dat was dan gelijk in goed Duits een lesson learned, waar iedereen zijn voordeel mee kon doen voor de toekomst. Misschien dacht ik wel dat, ingeval het fout liep, de overste, als hoogste in rang, toch net wat meer kans liep om moeilijke vragen te krijgen dan ik als eenvoudige kapitein. Wie zal het zeggen, ik weet het niet meer. Toch nog enigszins tot mijn verbazing antwoordde de Duitse overste met: ‘Wir machen es einfach!’ En aldus geschiedde.

Tien dagen later stonden de Duitse overste en ik in Münster weer samen aan de bar en keken terug op een heel geslaagde oefening waarbij tot op het allerlaagste niveau een week lang Duitse en Nederlandse soldaten letterlijk hand in hand hadden samengewerkt bij het uitoefenen van hun taak. Natuurlijk waren er zo hier en daar kleine technische en culturele verschillen boven water gekomen, maar onze Nederlandse en Duitse onderofficieren wisten die allemaal op te lossen. De Wet op de Krijgstucht hoefde niet te worden aangeroepen. De belangrijkste conclusie van mijn kanonniers was dat het een geweldige belevenis was. Wel waren er opmerkelijke accentverschillen. De Duitse kanonniers waren vooral onder de indruk van de Nederlandse foerier, die meerdere malen per dag met warme koffie, frikandellen, vers brood, gevulde koeken en warm eten in de batterijstelling verscheen. Dat hadden ze nog nooit meegemaakt. De Nederlandse kanonniers waren wat minder te spreken over het keiharde Duitse Schwarzbrot en de rantsoenen, die voor drie dagen tegelijk werden verstrekt. Dat was even wennen, maar ze realiseerden zich daarna des te meer dat ze de rest van hun diensttijd weer van de voortreffelijke Nederlandse hap konden genieten.

Een week meedraaien in een eenheid van een andere nationaliteit was onder de streep voor iedereen een geweldige belevenis. Persoonlijk was ik vooral jaloers dat ik niet zo'n bataljonscommandant had die gewoon beslissingen durfde te nemen.

Over de auteur(s)