Soms moet je lang wachten op je collega’s. Hoewel de liederen van de artillerie spreken over snelle paarden, was er honderd jaar geleden wel wat ruimte voor verbetering: ‘Wat een hoogst eigenaardigen indruk b.v. maakte het op ons Infanteristen, dat het meer dan één uur duurde (en dat nog wel onder allerlei gunstige omstandigheden) vóór de artillerie der hoofdmacht het inzetten van een regiment Infanterie met vuur kon steunen.’[1]

Kapitein der infanterie A. A. van Nijnatten wees in de Militaire Spectator in 1922 op de noodzaak tot samenwerking tussen de verschillende wapens van de landstrijdkrachten. Die samenwerking werd echter belemmerd door de afwijkende ‘talen’ die de wapens spraken. Door het ‘overdreven gebruik van allerlei vreemde klanken’ en het ‘schijnbaar geleerde gedoe der artillerie’ zou een infanteriecommandant wel eens ‘schroomvallig of artillerieschuw’ kunnen worden.

Van Nijnatten pleitte voor veelvuldig samen oefenen, waardoor de infanterie en artillerie elkaar echt konden leren kennen, om dit euvel te verhelpen. ‘Waar thans algemeen wordt ingezien, dat oefeningen in samenwerking hoogst noodig zijn, waar men alzoo een huwelijk tusschen beide wapens tracht te doen sluiten, vergeet men te zorgen, dat eerst de basis voor een goed huwelijk aanwezig is, n.l. de wederzijdsche liefde. Het spreekwoord: “Onbekend maakt onbemind” geldt hier nog in hooge mate.’

Met veel elan sprak Van Nijnatten de hoop uit voor modernisering en integratie van de krijgsmacht: ‘Misschien zijn er nog officieren, die, trots den geweldigen evolutionairen wind, die hen reeds lang omgeeft, geen duimbreed van hun conservatief plaatsje zijn afgeweken en van dit huwelijk, als zijnde een “mésalliance”, niets weten willen, doch wij hopen, dat hun zwak stemmetje in het democratische legerkoor niet veel meer zal zijn dan een zucht uit verleden tijden.’

1. 

1.  A. A. Van Nijnatten, ‘Samenwerking van Artillerie en Infanterie’, in: Militaire Spectator 91 (1922) 657-661.

Over de auteur(s)