Het is ongetwijfeld het hoogst haalbare in klassieke manoeuvre-oorlogvoering: zodanig verrassend manoeuvreren dat de vijand het overzicht verliest, in paniek raakt, vlucht en zich simpelweg overgeeft. Een schoolvoorbeeld is te vinden in mei 1940 in de laatste dagen van de Slag bij Sedan. Ten zuiden van Sedan, bij het plaatsje Bulson, lag in het bos de commandopost van generaal Lafontaine, commandant van de 55e infanteriedivisie. Die divisie had volgens plan met een tegenaanval de Duitse opmars in Frankrijk moeten afstoppen. Daar was tijd genoeg voor. Op 13 mei was de Duitse infanterie de Maas bij Sedan overgestoken. Op dat moment waren de Duitse tanks de rivier nog niet over. De Fransen dachten echter anders. De ongekende snelheid waarmee de Duitse militairen van de pantserdivisies dwars door de Ardennen trokken, leidde tot ongeloof bij de Fransen, die met achterhaalde tijd-ruimte-factoren rekenden. De Fransen bewezen dat angst een slechte raadgever is: op 13 mei, aan het begin van de avond, gaf een officier van een artillerie-eenheid in de buurt van Bulson melding van Duitse tanks (die hij onmogelijk kon hebben gezien). Hoewel het bericht niet klopte, voedde het de Franse vrees dat de Duitsers op talloze plekken opdoken. Paniek maakte zich daarom meester van zowel de 55e als delen van de 71e divisie. De mentale component van het militair vermogen was gebroken, de Fransen sloegen op de vlucht, soms wel tot 100 kilometer verderop. Een collectieve ‘Panzerkampfwagen-angst’ ontnam de Fransen de wil tot vechten, nog voor ze de tegenstander in de ogen hadden gekeken. De rest van de geschiedenis is bekend. Op 22 juni tekende Frankrijk de wapenstilstand.

Dit krijgshistorisch voorbeeld uit de meidagen van 1940 is nog altijd actueel. Het bevat een mengvorm van klassieke manoeuvre (de fysieke snelle opmars van de Duitse pantserdivisies door de Ardennen) en Information Manoeuvre avant-la-lettre (de snelle opmars leidde tot desinformatie en chaos aan Franse zijde). Het voorbeeld leest haast als een anachronistische uitwerking van wat nog steeds in onze eigen Nederlandse Defensie Doctrine staat: ‘Een hoog operationeel tempo wordt bereikt door een snelle besluitvorming, door snelheid in de uitvoering en door snel te wisselen van activiteiten. Door dit hoge tempo kan de besluitvormingscyclus van de tegenstander worden verstoord, zodat hij niet meer adequaat kan reageren; zijn wil, samenhang en perceptie worden daardoor aangetast.’[1] Precies dát gebeurde bij de Fransen van de 55e divisie: de samenhang viel uiteen en de Duitsers ontnamen de Fransen de wil om te vechten. Maar geven we de Duitsers hier niet wat te veel schouderklopjes? Wisten zij werkelijk van tevoren dat hun fysieke manoeuvre zou worden gevolgd door een implosie van het Franse leiderschap in het informatiedomein? Wie de bronnen leest, komt tot de conclusie dat de Duitsers zelf net zo goed verrast waren door de Franse paniek bij Bulson.

Het voorbeeld laat ook zien hoe lastig het is om inzicht te krijgen in de mentale gesteldheid van de tegenstander. Wanneer breekt die wil? Wat is het kantelpunt wanneer militaire discipline omslaat in wilde chaos? Er is geen tabel voor te vinden in het handboek stafgegevens. Als motivatie zich moeilijk laat meten, hoe kun je als militair dan plannen op het verwachte moment dat de vijand zijn wapens aan de wilgen hangt? Het grote probleem: niemand die het met zekerheid weet. In mei 1940 niet, en nu al helemaal niet. Onderzoek naar de mentale component is namelijk zoveel complexer dan het analyseren van slagkracht in het fysieke domein. De asymmetrische oorlogen na 9/11 hebben immers laten zien dat een militair oppermachtig land als de Verenigde Staten islamitische rebellenbewegingen, rondrijdend in hun ongepantserde Toyota Hilux, fysiek niet kunnen verslaan. De dreiging van militair spierballenvertoon en de paniek die dat teweeg kan brengen, zoals in Bulson in 1940, is een bot middel gebleken tegen islamitische terreurbewegingen. Hoe angstaanjagend ze ook mogen klinken, Hellfire-raketten of Daisy Cutters hebben de Taliban en IS de wil om te vechten bepaald niet ontnomen.

Het laat zien dat we anno 2020, midden in het informatietijdperk, op zoek moeten naar een middel dat wel werkt om de wil van de vijand te beïnvloeden. Onderzoek hiernaar staat pas in de kinderschoenen. Sterker nog: eigenlijk weten we helemaal niet eens waar we over praten, concludeerde het onderzoeksinstituut RAND in 2018 in het rapport Will to Fight. Het rapport signaleerde dat bij information warfare de kreet ‘will to fight’ overal opduikt, zonder dat iemand precies kan vertellen wat daar eigenlijk in de moderne context mee wordt bedoeld: ‘Our literature review of 202 published works, U.S. and allied military doctrine, 68 subject matter expert interviews, and several hundred additional sources on specific historical cases, war gaming, and simulation revealed no generally accepted military or scientific definition, explanation, or model of will to fight.’[2] De onderzoekers destilleerden uit de Amerikaanse doctrines en war games weliswaar drie componenten (moreel, cohesie en discipline) voor het bepalen van de will to fight, maar ook die termen verzanden vaak in vaagheid.

Loskomen van de algemeenheden uit de doctrines vereist meer duiding en onderzoek om tot een beter begrip van gevechtsbereidheid te komen. De VS schakelden hiervoor de denktank Artis International in. Om beter te begrijpen wat zich op de grond in Irak afspeelt, gingen vijfenveertig veldonderzoekers op pad. Zij vroegen Iraakse soldaten, Peshmerga-strijders, Soenni-militieleden en gevangengenomen IS-strijders naar hun bereidheid om de strijd voort te zetten. Hun antwoorden categoriseerden de onderzoekers op een gevechtsbereidheids-schaal met 7 punten. Een van hun lezenswaardige conclusies, waarover weekblad The Economist begin september berichtte, was dat de wil om te vechten het sterkst was bij hen die de minste waarde hechtten aan materiële welvaart en economische vooruitzichten.[3] Het veldwerk liet bovendien zien hoeveel slachtoffers een moderne (irreguliere) eenheid kan verdragen voordat zij er als collectief mee ophoudt, en hoe de factoren informatievoorziening en angst daarop inwerken.

Het lijkt me nuttig onderzoek, waarmee we in de toekomst een nieuwe ‘paniek van Bulson’ mogelijk kunnen voorkomen, of juist kunnen creëren, maar dan bij de vijand. Maar erger dan de chaos bij de 55e infanteriedivisie kan het volgens mij nooit worden. Divisiecommandant Lafontaine liet in de chaos in de meidagen per abuis zijn eigen commandopost in brand steken. Verstoken van alle verbindingen reed de generaal vervolgens uren in zijn stafauto van niets naar nergens om persoonlijk totaal achterhaalde orders af te geven, terwijl de Duitsers hun opmars vervolgden.

 

[1] Nederlandse Defensie Doctrine (Den Haag, ministerie van Defensie, 2019) 93.

[2] Ben Connable e.a., Will to Fight. Analyzing, Modeling, and Simulating the Will to Fight of Military Units (Santa Monica, Rand Corporation, 2018) xii.

[3] ‘What motivates the dogs of war’, in: The Economist (5-11 september 2020) 63-65.

Over de auteur(s)

Jaus Müller MA

Jaus Müller MA is militair historicus en werkt bij het cluster Onderwijs van de afdeling Operationele Dienstverlening van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.