Journalist en socioloog Herman Vuijsje publiceerde in april Wij waren geen soldaat. Het leger was voor losers.[1] Zo’n titel wekt in defensiekringen onmiddellijk nieuwsgierigheid en uit diverse hoeken kreeg de Militaire Spectator het aanbod het boek te recenseren. Maar deze keer ging de redactie met de schrijver zelf in gesprek. In zijn Amsterdamse woning vertelt Vuijsje hoe hij zich na de oproep voor de dienstplicht liet afkeuren. Een aantal jaren geleden begon hij zich af te vragen waarom hij dat gedaan had, onder meer getriggerd door politieke zetten van Trump en Poetin. Vuijsje startte een proces van soul searching en society searching, een zoektocht die nuttige inzichten opleverde. De afkeuring zit hem achteraf niet lekker, maar excuses wil hij zoveel jaar na dato niet aanbieden: ‘Dat vind ik een foute mode.’
Herman Vuijsje (1946) is socioloog en journalist. Zijn publicaties gaan vooral over sociaal-culturele veranderingen in Nederland na WO II. Zijn bekendste boeken zijn Nieuwe Vrijgestelden (1977), Lof der dwang (1989), Pelgrim zonder God (1991) en Correct (1997). Vuijsje woont in Amsterdam en is medewerker van NRC Handelsblad en HP/De Tijd.
‘Ik had S-5, 3 broers plus heimwee en min 8. Dat was genoeg om mij af te keuren. Ik had het o zo graag tot kolonel gebracht.’[2] Het is geen uitspraak van Herman Vuijsje, maar een stukje uit een liedtekst van The Amazing Stroopwafels die we hem aan het begin van ons gesprek voorleggen en die hij aandachtig leest. ‘Leuk, ze hebben zich echt goed in het jargon verdiept’, zegt hij glimlachend. Want hoewel hij net als de bezongen hoofdpersoon niet in dienst is geweest, is Vuijsje door het recente onderzoek voor zijn boek Wij waren geen soldaat bekend met steekwoorden als corvee, douw, balen, zich vervelen, kano’s en gevulde koeken. ‘Het grappige hieraan is dat zij zingen dat ze geen man zijn omdat ze niet in dienst geweest zijn, terwijl in mijn omgeving juist het omgekeerde gold: als je in mijn studentenkring van de jaren 60 en 70 in dienst ging, dan was je eigenlijk ook geen man. Dan had je niet de power gehad om je tegen het systeem te verzetten.’
Vuijsje had die power wel toen hij in 1964 voor de keuring moest verschijnen in de Oranje-Nassau Kazerne in Amsterdam. In 2018 biechtte hij in een opiniestuk op dat hij expres foute antwoorden invulde op een vragenlijst en zich onbeschoft gedroeg tegenover een psychiater, met wie hij een gesprek kreeg nadat hij had gelogen dienst te willen weigeren. Vuijsjes opzet werd doorzien en hij werd goedgekeurd, maar na een herkeuring op astma kwam alsnog het bericht dat Defensie hem ‘voorgoed ongeschikt’ achtte.[3]
MS: U en uw vrienden waren uit op een S5, maar er werd altijd gezegd dat je daardoor nooit meer aan bepaalde banen zou kunnen komen, zoals leraar of ambtenaar. Speelde die angst niet?
Herman Vuijsje: ‘Welnee, want in de kringen waar we het nu over hebben zat niemand er op te wachten ambtenaar te worden. We hebben het over de jaren 60 en 70, een tijd van ongekende voorspoed en ik kan me niet herinneren dat we ons bezighielden met ons carrièreperspectief. We kregen college van een professor die vertelde dat het perspectief op werk voor sociologen niet goed was – het was een nogal vaag beroep – maar daar trokken we ons niets van aan. Overigens denk ik niet dat het officieel ergens zo beschreven stond, dat je met S5 niet in aanmerking kwam voor bepaalde functies. Het zal vooral een vermoeden geweest zijn, dat uiteindelijk niet bleek te kloppen.’
MS: Voor uw boek sprak u ook met ROAG’s, academisch gevormde reserveofficieren. Was dat niet iets voor u geweest?
Herman Vuijsje: ‘Wij wisten niet dat die mogelijkheid bestond. Dat had met het militaire te maken en dat lag totaal achter onze horizon.’
MS: ROAG’s kregen vier tot zes weken militaire training en daarna de rang van vaandrig, waardoor ze in de officiersmess mochten eten. Ze gingen meestal na veel uitstel in dienst en verrichtten die dan in het verlengde van hun opleiding.
Herman Vuijsje: ‘Dat was een vorm van standsbesef: zo’n doctorandus hoort niet in de modder te ploegen. Ik kan me niet herinneren dat ik toen een ROAG kende. Zoals ik er nu over denk zou het best een optie voor mij geweest zijn. Destijds wist ik niet eens dat er militaire sociologie bestond, daar kwam ik pas achter bij het schrijven van mijn boek. Wij zaten hier in Amsterdam op een linkse universiteit en hielden ons bezig met Norbert Elias, niet met militaire dingen.’
MS: U had als student al het idee om de journalistiek in te gaan?
Herman Vuijsje: Niet zozeer het idee, je rolt daar in. Mijn familie bestaat grotendeels uit schrijvers en journalisten. Via mijn oudste broer kwam ik bij de Haagse Post terecht. Tijdens mijn studie heb ik bijna een jaar door Zuid-Amerika gereisd, wat ik betaalde door stukjes te schrijven voor Het Vrije Volk. Ik mocht op de redactie komen, waar ik de door mij bewonderde Theo Eerdmans en Paul van ’t Veer trof.’
MS: Dat u niet in dienst ging, betekende misschien dat Sjeng uit Limburg of Toon uit Noord-Brabant in uw plaats moesten. Besefte u dat?
Herman Vuijsje: ‘Nee, want daar dachten wij niet over na. Als je daar een waardeoordeel aan wil verbinden is het misschien schandalig, maar het lag buiten onze gezichtskring.’
Gescheiden naar geloofsovertuiging beantwoorden dienstplichtigen vragen op de Luchtmacht Instructie en Militaire Opleidingen School op de Krayenhoffkazerne in Nijmegen, 1964. Foto Beeldbank NIMH
MS: Voelt u dan nu, na het terugblikken en het schrijven van dit boek, een zekere spijt in de richting van de jongens die wel gingen?
Herman Vuijsje: ‘In mijn boek vraag ik mij af waarom ik me niet heb verzet tegen de druk om geen dienst te nemen. Ik heb geprobeerd te begrijpen waarom het zo gegaan is, maar het boek is geen poging tot zelfrechtvaardiging of het bekennen van schuld of schaamte. Het is tegenwoordig mode om terug te kijken naar oude tijden en excuses aan te bieden voor dingen die niet goed gegaan zijn. Ik vind dat een foute mode, ik hou niet van excuses, want dan haal je verschillende tijden en dingen door elkaar. Op het eind van het boek zeg ik wel dat ik er – om in militaire termen te blijven – van baal dat het toen zo gelopen is.’
MS: U heeft veel geschreven over de generatie babyboomers en de verzorgingsstaat waarvan zij konden profiteren. Goedbeschouwd waren voor die vrijheid militairen gesneuveld op de stranden van Normandië. Hoe stonden jullie daar tegenover en hoe dachten jullie over de NAVO?
Herman Vuijsje: ‘Ik heb van 1964-1974 gestudeerd aan de UvA (wel bij gewerkt) en veel van mijn vrienden waren communist. Ik niet, want ik heb een degelijke sociaaldemocratische opvoeding gehad. Het was niet zo dat wij de Sovjet-Unie idealiseerden. Maar het Russische gevaar – dat er dus duidelijk was – viel onder het militaire gebeuren en dat was ons vreemd. Anderen zouden dat gevaar wel keren, dat waren de jongens uit de provincie en de Amerikanen. Tegelijkertijd permitteerden wij ons vanwege Vietnam hevige kritiek op de Amerikanen en ook op de NAVO. Het was een vreemde kluwen van rationalisaties. Omdat je zo links en anti-autoritair was, bleek het onmogelijk om je met militaire instanties af te geven. Het is een hele gedachtenprestatie om dat recht te krijgen.’
MS: Is dat beeld intussen ook veranderd?
Herman Vuijsje: ‘De heren Trump en Poetin hebben samen uitgemaakt dat ik dit boek ben gaan schrijven. Een jaar of zeven geleden ben ik met de trein door Rusland gereisd en de portee van het boek dat ik daarover geschreven heb, Op weg naar Vladivostok, is dat de Russen heel aardige mensen zijn. Maar ze stemmen wel allemaal op Poetin. Hoe zit dat, heb ik dan toch iets gemist? Eerst vond ik het leger iets voor anderen, daarna kwam de val van de Berlijnse Muur en het vredesdividend. Maar de Russische inval in Oekraïne is ook voor mij een enorme eye-opener geweest, die ons met de neus op de feiten heeft gedrukt.’
MS: Links en rechts zijn het er over eens dat we Oekraïne moeten steunen. Maar wat als dat land het alleen niet meer redt en daar NAVO-militairen nodig zouden zijn?
Herman Vuijsje: ‘Mijn dochter vroeg dat ook, want mijn kleinzoon is 14. Moet die dan ook in dienst? Ja, ik denk het eigenlijk wel. We hebben de NAVO niet voor niks. Als het echt zo ver komt en het blijft een conventionele oorlog, dan zul je mensen in moeten zetten. We willen daar niet aan denken en ook mij lijkt het niet echt waarschijnlijk dat het zo ver komt, maar we moeten ons er wel op voorbereiden.’
MS: Maar zijn Nederlanders ook bereid te vechten als puntje bij paaltje komt?
Herman Vuijsje: ‘We staan vooraan met lippendienst en het leveren van materieel. Maar als de vraag gesteld wordt: wil je het slagveld op voor het vaderland, dan bungelt Nederland helemaal onderaan. Dat is opmerkelijk, want onze metgezellen onderaan de lijst zijn Duitsland, Italië en Japan, landen die op de hardste manier hebben geleerd dat oorlog alleen maar verliezers oplevert.’
MS: In mei 1940 bleken veel Nederlanders bereid te vechten en zijn duizenden militairen gesneuveld.
Herman Vuijsje: ‘Inderdaad, maar op school en later toen ik studeerde heb ik niet meegekregen dat er destijds heldhaftig gevochten is in Nederland. Nu is het een discussie die we in Nederland uit de weg gaan: als het er op aankomt, zijn we dan bereid te vechten? Dat debat moet gevoerd worden. Het gaat over een thema waar we het bijna een eeuw niet over hebben gehad. Tevens is het een kans om het heersende beeld af te breken dat we in Nederland altijd een schouderophalende, antimilitaristische houding hebben gehad, want dat klopt natuurlijk niet.’
Langharige militairen in de jaren 70 bij een ere-afzetting op het Damrak in Amsterdam: ‘Het heersende beeld dat we in Nederland altijd een schouderophalende, antimilitaristische houding hebben gehad klopt natuurlijk niet’. Foto Beeldbank NIMH
MS: Biedt het huidige debat over de Indonesische dekolonisatieoorlog daar ook een kans voor? En ook voor de erkenning van de positie van veteranen?
Herman Vuijsje: ‘Ja, absoluut. Ik had aanvankelijk geen kijk op veteranen: ook zij vielen buiten mijn gezichtsveld. Ik dacht er wel het mijne over. Veteranen stonden dicht bij Prins Bernhard en ik wilde ver blijven van mensen die met hem te maken wilden hebben. Ze paradeerden in een pakje en deden romantisch, dat was mijn beeld. Maar toen ik het nader ging bekijken en onderzoek ging doen in het Nationaal Militair Museum, bleek dat helemaal verkeerd. Ook door gesprekken met Theo van den Doel, die als een soort roepende in de woestijn voor de belangen van veteranen heeft gepleit, heb ik mijn mening kunnen bijstellen.’
MS: In uw boek en eerdere publicaties neemt u het op voor Bosnië-veteranen en verbindt u het drama van Srebrenica aan een Nederlandse volkstrek.
Herman Vuijsje: ‘Ik vind het gevaarlijk om met nationale karakters in de weer te gaan, want die zijn niet te controleren. Wel vind ik dat je kunt zeggen dat wat ik ‘passivisme’ noem een Nederlandse traditie is: je nergens mee bemoeien en altijd het kleinste kwaad willen bereiken. Ik heb het idee dat Srebrenica het toppunt van die mentaliteit geweest is. Misschien was het anders gelopen als daar Fransen of Engelsen hadden gezeten, dat is een vermoeden van mij. Onze jongens en meisjes zijn niet goed voorbereid op pad gestuurd, vanuit een cultuur van een beetje meegeven en een beetje schipperen.’
MS: U heeft geschreven dat we in Nederland slingerbewegingen kennen. Wat houdt dat precies in?
Herman Vuijsje: ‘We denken dat we een individualistisch land zijn, maar bij kwesties die raken aan maatschappelijke oriëntaties zie je een duidelijk conformisme. We kijken dan lange tijd allemaal dezelfde kant op, bijvoorbeeld bij immigratie, tot het niet meer gaat en Pim Fortuyn of iemand anders komt. De omslag die dan volgt is heftiger dan in andere landen. We moeten durven afwijken van gangbare meningen. Zelf vind ik dat alles besproken moet kunnen worden. Ik ben geen voorstander van Ongehoord Nederland, maar vind het een belachelijk idee om die omroep te verbieden. Als ze gif of racisme verspreiden laat je ze een boete betalen, maar dan wel via de rechter.’
Leden van de vakbond VVDM demonstreren in Den Haag voor het optrekken van de wedde van dienstplichtigen tot het peil van beroepsmilitairen, 1969. Foto ANP
MS: In de jaren 60 was er in Nederland een anti-autoritaire beweging en de krijgsmacht kreeg te maken met de dienstplichtigenvakbond VVDM. Kreeg u toen ook mee dat de VVDM bepaalde veranderingen wist af te dwingen?
Herman Vuijsje: ‘Nee, zelfs dat behoorde tot de andere wereld. De journalist Michiel Hegener, die wel in dienst is geweest, heeft daar in zijn Handboek voor de dienstplichtig soldaat b.d. over verteld. Tot op zekere hoogte liep Nederland hier wel voorop, in andere landen gebeurde dat later. Of de veranderingen bij ons ingrijpender waren weet ik niet, al is de VVDM op zich een sterke aanwijzing. Overigens vindt Bob Smalhout, die ik in mijn boek citeer, dat zulke veranderingen de paraatheid van de krijgsmacht ondermijnen en ik vind dat daar wel iets inzit. Ik kreeg de indruk dat er van het leger alleen maar een soort jeugdherberg was overgebleven.’
MS: Is het reactiveren van de dienstplicht, waarvoor sommigen pleiten, een goed idee?
Herman Vuijsje: ‘We zouden om te beginnen een maatschappelijke dienstplicht in kunnen stellen.’
MS: En een pluk daarvan naar de krijgsmacht sturen?
Herman Vuijsje: ‘Ik weet niet in hoeverre er niet-specialisten nodig zijn in het leger. Maar het is absoluut een feit dat de dienstplicht goed is voor de relatie tussen de krijgsmacht en de samenleving.’
MS: Als u zelf was goedgekeurd, had u waarschijnlijk uw geliefde stad Amsterdam moeten verlaten. Speelde dat een rol bij het wegduiken?
Herman Vuijsje: ‘Daar dacht ik niet over na. Het militaire bedrijf speelde zich weliswaar vooral in de provincie af. Ik zag in het weekend ook wel jongens die met de trein naar huis kwamen of naar de kazerne vertrokken. Maar in Amsterdam was dat veel minder zichtbaar.’
Opkomst van ‘spijkerbroeken’ voor de Eerste Maritieme Militaire Vorming, 1985. Foto Beeldbank NIMH
MS: Militairen durfden niet in uniform door Amsterdam te lopen?
Herman Vuijsje: ‘Dat is een mooi voorbeeld van wat ik speculatieve sociologie noem: in hoeverre was dat waar? Ik heb voor mijn boek wel een flink aantal ex-dienstplichtigen gesproken die vertelden dat ze in de trein zo snel mogelijk hun uniform uittrokken.’
MS: Een aantal jaren geleden riep de Militaire Spectator in een editoriaal militairen op het uniform overal te dragen. Zo verschijnen ze nu ook op de televisie om duiding te geven bij de oorlog in Oekraïne. Hoe komen zij over?
Herman Vuijsje: ‘Als je het vergelijkt met de houwdegens en ijzervreters van vroeger zijn het nu meer jeugdherbergvaders. Ik denk dat het een trend is onder militaire chefs, die steeds meer worden geselecteerd op hun pr-vaardigheden. Ik betrap me er maar zelden op dat ik denk dat ze onzin uitkramen. Het hele chapiter van maatschappij en krijgsmacht is in een beter vaarwater beland. De media waren natuurlijk lange tijd mannen zoals ik, die dachten: we gaan geen generaal vragen. Dat is de afgelopen vijf jaar helemaal veranderd. Hun manier van doen, zelfs hun gezichtsuitdrukking, draagt er toe bij dat het antagonisme, dat een aantal jaren heeft bestaan, nu aan het verdwijnen is.’
MS: Worden militaire helden daardoor ook weer beter geaccepteerd?
Herman Vuijsje: In het kader van recente militaire missies is dat woord in Nederland geen taboe meer. Het woord held is verlost van zijn stigma, waarbij spreken over ‘voetbalhelden’ natuurlijk belachelijk is. Dat de Militaire Willems-Orde af en toe wordt toegekend aan mensen die heel moedig zijn is een goed teken. Ik denk niet dat het gevaar loert dat we daardoor weer de kant van Van Heutsz op gaan.
MS: Defensie heeft duizenden vacatures en wij mogen u vragen te solliciteren. Welke baan wilt u?
Herman Vuijsje: ‘Ik denk niet dat ik geschikt ben voor het ondergaan van trainingen, maar ik zou best ROAG willen zijn en dan het verhaal uit mijn boek vertellen aan de jongens en meisjes die nu bij de krijgsmacht zijn. Ik zou willen bijdragen aan een verdere positieve verhouding tussen maatschappij en krijgsmacht.’
MS: Wat zou u ze dan als conclusie uit het boek meegeven?
Herman Vuijsje: ‘Ik noem een aantal sociaal-culturele invloeden waardoor ik en mijn vrienden blijkbaar besloten ons af te laten keuren voor dienst. Maar een echt antwoord is er eigenlijk niet. Ik vergelijk het met een wandeling in de bergen, waar na iedere berg die je beklimt een nieuwe verschijnt. Het noemen van één hoofdoorzaak is daardoor niet mogelijk.’
MS: Een take-away uit het boek zou misschien kunnen zijn dat iemand in de loop van de tijd van mening kan veranderen en dat daar niets mis mee is?
Herman Vuijsje: ‘Een mens ontwikkelt zich inderdaad, maar ik wil daar onmiddellijk bij zeggen dat je niet meteen moet zoeken naar een schuldbekentenis of excuses. Probeer vooral te begrijpen waarom je een bepaalde mening had.’
MS: De tekst van The Amazing Stroopwafels kende u niet, maar het Wilhelmus wel, en in uw boek legt u uit dat het eigenlijk een anti-autoritair lied is dat goed van pas gekomen zou zijn in het verzet tegen de machthebbers in de jaren 60 en 70. In dienst had u ongetwijfeld de gelegenheid gekregen het Wilhelmus mee te zingen. Een gemiste kans?
Herman Vuijsje: Bijna niemand verdiept zich in de tekst. Iedereen denkt: ‘van Duitschen bloed’, bwèèh. Ik dacht er ook zo over, tot ik ging beseffen dat het Wilhelmus geen ode aan een wereldmacht of een heerser is, maar over rechtvaardigheid en geweten gaat. Op Veteranendag, waar ik dit jaar naartoe wil gaan, zal ik het zeker meezingen.’
Voorbijgangers vormen hun mening bij het bekijken van de door De Balie tentoongestelde kapotgeschoten Russische tank in Amsterdam, mei 2023: ‘Het is een discussie die we in Nederland uit de weg gaan: als het er op aankomt, zijn we dan bereid te vechten?’ Foto Militaire Spectator
[1] Herman Vuijsje, Wij waren geen soldaat. Het leger was voor losers (Zutphen, Walburg Pers, 2023).
[2] The Amazing Stroopwafels, ‘Ik ben geen man’. Lied van de cd Kano’s en gevulde koeken (Quiko Records, 1991).
[3] Herman Vuijsje, ‘Ik was geen soldaat. Waarom eigenlijk niet?’, NRC, 3 augustus 2018.