Het zijn iconische beelden, de foto’s uit de periode rond 1970 waarop Amerikaanse dienstplichtigen massaal en in het openbaar hun oproepkaart verbranden. Ze deden dat om hun ongenoegen te uiten over de steeds nauwere Amerikaanse betrokkenheid bij de oorlog in Vietnam. ‘I didn’t understand why the United States was in Vietnam. It didn’t seem to be our war’, zo verwoordt onderzoeker, schrijver en zelf dienstweigeraar Eli Greenbaum het kernachtig in zijn in mei verschenen studie Hell, No, We Didn’t Go!, een parafrase op de toenmalige strijdkreet van de dienstweigeraars Hell, no, we won’t go! (blz. 3). Iconische beelden, en het is dus niet toevallig dat een dergelijke foto de omslag siert van deze studie.

Vrijwillig

In totaal ging het in de VS in de jaren tussen 1961 en 1975 over ongeveer 300.000 weigeraars, van wie er circa 100.000 deserteerden na hun opkomst. Van deze groep werden er 8700 veroordeeld en daarvan kregen er 3300 een gevangenisstraf opgelegd. Deze aantallen bleven relatief laag als gevolg van amnestieprogramma’s die de Amerikaanse presidenten Gerald Ford en Jimmy Carter uitvoerden (blz. 6). Overigens – en misschien in tegenstelling tot wat regelmatig wordt gedacht – ging het overgrote deel van de circa 2,6 miljoen ingezette Amerikaanse militairen vrijwillig naar Zuidoost-Azië. Met name kansarme jongens zagen het vervullen van hun dienstplicht namelijk als een mogelijke opstap naar een beter maatschappelijk bestaan.

Greenbaums boek is opgebouwd aan de hand van ooggetuigenverslagen van mensen die niet zomaar meegingen in het dienstplichtsysteem. Opvallend daarbij is, is dat zij zichzelf niet in de eerste plaats zien als pacifist of ontduiker van de dienstplicht, maar eerst en vooral als tegenstander van de Vietnamoorlog: ‘Many of us would not have hesitated to enlist during World War II or to step up if the Vietnam escapade were a genuine threat to the United States’ (blz. 67). Zo’n dubbel gevoel kenmerkt veel weigeraars ook op een andere manier: ze zijn blij dat ze zelf de dans zijn ontsprongen, maar voelen zich wel schuldig dat anderen vervolgens hun plaats moeten innemen (blz. 110). Verhelderend zijn de eerste hoofdstukken, waarin de auteur schetst hoe de Verenigde Staten steeds verder verwikkeld raakten in een uiterst complexe politieke en militaire situatie in Zuidoost-Azië, hoe toenmalig student Greenbaum een afkeer ontwikkelt tegen een oorlog waarvan hij net als zoveel anderen de relevantie niet inziet, en hoe de rekrutering van dienstplichtigen plaatsvond.

Selective service

De rekrutering verliep via het zogeheten Selective Service System, dat er voor moest zorgen dat de dienstplichtlast eerlijk verdeeld zou worden over de verschillende sociaaleconomische groepen mannelijke Amerikanen. Maar in de praktijk kwam daar niet veel van terecht. Berucht zijn in dit verband de namen van de latere presidenten George W. Bush, Bill Clinton en Donald Trump, die met behulp van hun netwerk en/of financiële middelen uitzending wisten te voorkomen. En zo waren er binnen de upper class veel meer, waardoor de last van de dienstplicht uiteindelijk werd afgewenteld op vooral de lower middle class en niet in de laatste plaats het zwarte deel daarvan. Om na alle weigeringen en vrijstellingen toch de benodigde aantallen te halen, werden vervolgens ook de fysieke en intellectuele eisen naar beneden bijgesteld, met als bijkomend gevolg dat van deze groep minder gekwalificeerde militairen een bovengemiddeld percentage zou omkomen. Het systeem riep grote weerstanden op, niet alleen bij dienstplichtige jongens. Zo was er de actiegroep Women Against Daddy Warbucks, die na inbraken in dienstplichtcentra vele duizenden dossiers van goedgekeurde dienstplichtigen vernietigde, waardoor het Selective Service System ernstig ontregeld raakte. Groepen GV’rs deden hetzelfde.

Verzinnen en vluchten

Er werd een veelheid aan al dan niet verzonnen argumenten opgevoerd om ongeschiktheid voor het militaire bestaan aan te tonen. De bekendste daarvan zijn medische ongeschiktheidsverklaringen van gelijkgezinde en/of bevriende artsen, homoseksualiteit, drugsverslaving, onmisbaar gezinshoofd en de meest gebruikte: platvoeten. Tijdens de Vietnamperiode steeg het aantal gewetensbezwaarden explosief. Sommigen van hen kwamen overigens wel in dienst, maar dan in non-combattante functies zoals ziekenverpleger. Vermeldenswaard zijn twee van hen die in 1969 bij de uitoefening van hun functie in een combat zone sneuvelden en vervolgens voor hun heroïsche optreden werden onderscheiden met de Medal of Honor (blz. 124). Voor wie eenmaal toch was goedgekeurd resteerde nog een flink aantal vluchtwegen, zoals trouwen, (voor wie connecties had) dienstnemen in de National Guard, vrijwillig dienstnemen bij een minder gevaarlijk krijgsmachtdeel als de marine, of vluchten naar Canada. Dat laatste deden, afhankelijk van de geraadpleegde bron, tussen de 20.000 en 100.000 jonge en doorgaans hoogopgeleide Amerikanen. Juist vanwege hun opleiding die een waardevolle toevoeging aan het Canadese arbeidspotentieel en niet zelden bleven ze, ook na de amnestieregelingen, in Canada wonen (blz. 157).

Oordeel

Het boek is goed geschreven, gedetailleerd en geeft een regelmatig indringend inzicht in de vaak heel verschillende motieven van de weigeraars. Via hun opvattingen wordt ook veel duidelijk over de politieke, culturele en militaire situatie ten tijde van de Vietnamoorlog. Misschien is daarmee ook wel het voornaamste kritiekpunt genoemd. Het had namelijk allemaal wel iets puntiger en compacter gekund. Dat zal waarschijnlijk niet het oordeel zijn van de Amerikaanse generatie die zelf deel uitmaakte van de hele Hell, no-geschiedenis, waaronder natuurlijk in de eerste plaats Eli Greenbaum zelf, maar wel voor de historisch geïnteresseerden die zich bij het zien van de betreffende foto’s vijftig jaar na dato nog altijd verbazen over die massale en openbare verbrandingen van oproepkaarten rond 1970, en die nieuwsgierig zijn naar de beweegredenen daarachter.

De oorlog in Vietnam heeft de Verenigde Staten op allerlei manieren tot op het bot verdeeld, en de gevolgen ervan zijn in velerlei opzicht tot op de dag van vandaag voelbaar in de Amerikaanse samenleving. Die gevolgen gelden natuurlijk in de eerste plaats voor de relaties van de ruim 58.000 Amerikaanse militairen die omkwamen in Zuidoost-Azië. Ze gelden ook voor de veel grotere groep veteranen die lichamelijk of geestelijk beschadigd terugkwam, waarbij die last uiteindelijk in een groot aantal gevallen sterker bleek dan zijzelf. Maar in meer gevallen dan gedacht werkt de oorlog van ruim vijftig jaar geleden ook nu nog door in de levens van hen die helemaal niet gingen. Dan gaat het bijvoorbeeld om diegenen die als weigeraar wel hebben meegewerkt aan Greenbaums uitvoerige, maar ook indringende studie, en die dat alleen anoniem wilden doen – bang als ze zijn dat hun weigering van toen nog steeds repercussies zal hebben in de Amerikaanse samenleving anno 2024.

Jan Schoeman

Hell, No, We Didn’t Go!

Firsthand Accounts of Vietnam War Protest and Resistance

Door Eli Greenbaum

Lawrence (University Press of Kansas) 2024

272 blz. –ISBN 9780700636303

Over de auteur(s)

Drs. J.R. Schoeman

De auteur was als communicatiewetenschapper in dienst van onder meer de Stichting Maatschappij en Krijgsmacht en het Veteraneninstituut. Sinds 2013 is hij zelfstandig onderzoeker en publicist.