Het boek Hawija, gepubliceerd in september 2022, is het resultaat van een samenwerking tussen de drie auteurs Jip van Dort, Lauren Gould en Marrit Woudwijk. Zij zijn verbonden aan het Intimacies of Remote Warfare-project van de Universiteit Utrecht. Hawija is een van de producten resulterend uit een langer lopend onderzoek naar het bombardement op een woonwijk in de gelijknamige Iraakse stad in 2015. Bij een aanval op een bommenfabriek van Islamitische Staat in die wijk kwamen destijds tientallen Iraakse burgers om het leven.

Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel, met de titel Langeafstandsoorlog, beschrijven de auteurs in drie essays hun observatie dat contemporaine oorlogvoering de fysieke afstand heeft vergroot tussen de strijdende partijen. Deze manier van oorlogvoering gebruikt airpower en proxy-strijdmachten om westerse operationele doelen te behalen. De auteurs kijken hoe westerse regeringen deze wijze van oorlogvoering legitimeren en hoe de parlementaire controle tekortschiet.

Het tweede deel van het boek heeft als centraal thema de gevolgen van langeafstandsoorlogen voor de burgers in het betreffende land. Hierbij wordt uitgezoomd naar andere conflicten waarbij Nederland een vergelijkbare militaire inzet heeft uitgevoerd, en de impact van (lucht)aanvallen op de burgerbevolking. Slachtoffers van het bombardement op Hawija komen hierbij aan het woord en er wordt ingegaan op de vraag wat er moet gebeuren om het voorkomen van burgerslachtoffers prioriteit te geven tijdens oorlogvoering.

In het laatste deel van het boek komt een drietal leden van de Tweede Kamer aan het woord, waarbij elk Kamerlid met een ingezonden stuk reflecteert op de eigen (partij)rol in de zaak-Hawija, de parlementaire controle en de oorlog tegen IS. De auteurs sluiten af met een interview met de bekende mensenrechtenadvocaat Liesbeth Zegveld, die een aantal slachtoffers van het bombardement op Hawija bijstaat in hun proces tegen de Nederlandse staat.

Lange nasleep

Het bombardement op Hawija en de daarbij gevallen burgerslachtoffers heeft als gevolg van onderzoeksjournalistiek van NRC en NOS een lange nasleep gekregen in de Nederlandse politiek. Het gebrek aan openheid over de aanval, in combinatie met de politieke ongemakkelijkheid van de realiteit van oorlogvoering, wordt uitvoerig en nauwkeurig beschreven in Hawija. De terughoudendheid en traagheid rond het onderzoek, waarbij de waarheid over het bombardement uiteindelijk toch boven water is gekomen, is indicatief voor de ogenschijnlijke onwil om transparant te zijn over de Nederlandse militaire inzet en de inherente complexiteit van coalitievorming. De noodzaak van het snel en correct informeren van het parlement over geweldsinzet namens de Nederlandse staat en de observatie dat dit incorrect is gebeurd bij het bombardement maakt het boek dan ook relevant en biedt diepgang aan het debat over transparantie en de parlementaire verantwoordelijkheden.

Onderwerpen en claims

Voor de (militair) historicus biedt Hawija echter weinig toegevoegde waarde. Hoewel de titel de indruk wekt dat de nadruk ligt op het bombardement op de Iraakse stad, vliegt het boek over een groot aantal incidenten en oorlogen heen met als centrale thema ‘burgerslachtoffers’: Kosovo, Irak, Afghanistan, Syrië en Joegoslavië worden allemaal aangehaald om het argument te benadrukken dat bij gewapende conflicten burgerslachtoffers vallen, en dat de Nederlandse staat (of in bredere zin het Westen) hier op onbevredigende wijze mee omgaat. Doordat er in totaal twaalf auteurs in verschillende vormen bijdragen aan Hawija – essays, een interview, geschreven bijdragen van politici en getuigenissen van slachtoffers – is het boek wat rommelig van opzet en wijkt het door de uiteenlopende inzichten van de auteurs veelvuldig af van het onderwerp, de zaak-Hawija.

Kwalijker is dat de auteurs in de brede belichting van een veelvoud aan onderwerpen een aantal claims maken die niet of onvoldoende worden onderbouwd. Veelvuldig hameren zij op de ‘schone oorlog’, zonder dat duidelijk wordt wie dit frame nu precies hanteert om hedendaags statelijk geweld te duiden, anders dan de auteurs zelf. Ook de argumentatie dat precisiewapens en het vermogen om vanaf afstand doelen uit te schakelen zal leiden tot meer geweld door westerse liberale democratieën – middels ‘schone oorlogen’ – onderbouwen zij niet verder in de tekst. De ‘derde revolutie in oorlogvoering’ wordt als feit geïntroduceerd, en Van Dort wijdt een hoofdstuk aan het wegzetten van de debatten in de Tweede Kamer als propaganda.  

Sommige terechte kritieken die in het boek worden aangehaald, zoals politiek risicomijdend gedrag ten aanzien van het sneuvelen van Nederlandse militairen, halen de auteurs zelf nodeloos onderuit door foutieve voorbeelden. Zo vertellen zij correct over het opzetten van een Afghaans leger na de inval in 2001, maar de opmerkingen dat hierdoor ‘westerse militairen buiten schot bleven’ gaat voorbij aan alle westerse adviseurs en mentoren die naast de Afghaanse militairen optraden. Ook de verwijzing naar de gevechten rond Chora in de provincie Uruzgan wordt aangehaald als een voorbeeld van eenzijdig – en dus risicoloos – langeafstandsgeweld door het gebruik van vliegtuigen en artillerie, waarbij onvermeld blijft dat toentertijd honderden Nederlandse gevechtstroepen daar op de grond aanwezig waren.  

Lacunes

De militaire purist zal zich wellicht ook kunnen storen aan de kennislacune van de schrijvers over correct jargon, zoals de beschrijvingen dat ‘mortieren worden afgeschoten met een pantserhouwitser’ en ‘bommen die worden afgevuurd’. De alinea op pagina 71 waarin de auteurs de pantserhouwitser beschrijven als ‘notoir onnauwkeurig’, en verwijzen naar voormalig minister van Defensie Van Middelkoop waarin hij hetzelfde wapensysteem een ‘precisiewapen’ noemt, is tekenend voor de onwetendheid van zowel de politiek als de schrijvers.

Het boek mist dan ook de input van het ministerie van Defensie, want hoewel het thema ‘burgerslachtoffers’ van verschillende kanten wordt belicht, waaronder die van de slachtoffers, ontbreekt de zienswijze van Defensie zelf. Dat is storend voor de compleetheid van het verhaal, maar de klaarblijkelijke weigering van Defensie om mee te werken aan deze publicatie bevestigt wel het beeld van de auteurs van Hawija over de geslotenheid van het ministerie. De belangen van politici en juristen wegen blijkbaar nog altijd zwaarder dan de uitgesproken wens om transparanter te zijn. Een bijdrage van Defensie zou ook een betere balans hebben gebracht in het boek. Waar in het derde deel de bijdragen van politici netjes verdeeld zijn over een breed spectrum – Kamerleden van de VVD, D66 en de SP komen aan het woord – slaat het in de eerste twee delen bij vlagen namelijk door in het activistische, anti-militaire karakter. Het kritiekloze, bijna idolate interview met Liesbeth Zegveld waarmee het boek wordt afgesloten bevestigt dat beeld.

Rommelige ‘j’accuse’

Met Hawija hebben de auteurs een belangrijk en relevant onderwerp bij de horens gevat. Transparantie over de statelijke geweldsinzet en de (parlementaire) verantwoordelijkheid hierover zijn problematisch en het bombardement op Hawija is hierbij een uitstekende casestudie. De opzet om naar Hawija te kijken vanuit verschillende lenzen is een uitstekend uitgangspunt, maar het boek verzandt door de onlogische opzet, een gekleurd beeld over statelijk geweld en een veelvoud aan deelonderwerpen en auteurs in een rommelige ‘j’accuse’ over burgerslachtoffers. Aan de gepresenteerde inzichten kleeft dan ook het risico dat een breder publiek ze eerder zal interpreteren als activistisch dan wetenschappelijk.

Ivor Wiltenburg MA, NLDA

Hawija

De verwoestende werkelijkheid van onze langeafstandsoorlog tegen IS

Door Jip van Dort en Lauren Gould, m.m.v. Marrit Woudwijk

Amersfoort (Aspekt) 2022

184 blz. – ISBN 9789464628586

Over de auteur(s)

I.L. Wiltenburg

Major Ivor Wiltenburg is a PhD candidate in Military Operational Science at the Royal Netherlands Defence Academy.