Al jaren ontvangt en leest de redactie van de Militaire Spectator met groot genoegen aangeboden artikelen van de jonge aanwas in de krijgswetenschappen: van cadetten, studenten en promovendi die hun eerste onderzoeksresultaten graag presenteren en willen publiceren in dit magazine. Het is ook een doelstelling van dit tijdschrift om nieuwe toetreders tot de krijgsmacht en/of academische instanties een publiek podium te bieden. Zo kunnen zij hun eerste bevindingen in hun respectievelijke wetenschappelijke disciplines breder bekend maken en daarover met vakgenoten een serieus en volwassen debat voeren.
Wat daarbij echter steeds verontrustender is, is de trend van een schijnbaar achteloze gewoonte van sommige docenten, stagebegeleiders, functioneel meerderen of promotores – in het ene vakgebied meer dan het andere – om hun naam als medeauteur toe te voegen aan de aangeboden artikelen. Dikwijls geven de – vaak nog jonge – eerste auteurs op de achtergrond te kennen zich hier ongemakkelijk bij te voelen. Ze moeten de vruchten van hun arbeid ongewild delen en hebben het gevoel niet voor zichzelf en hun rechten te kunnen opkomen. Ze zitten immers vaak in een afhankelijkheidsrelatie tot de zich opdringende hogergeplaatsten.
Het kan ook anders. Om ogenschijnlijk machtsmisbruik uit scoringsdrang van academici een halt toe te roepen, heeft de onderzoeksschool voor de geesteswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen (ofwel de Graduate School for the Humanities in tegenwoordig goed academisch Nederlands) een paar jaar geleden een ethisch protocol ingesteld: een afspraak op voorhand tussen promotores en promovendi ‘concerning the publication of articles during the PhD trajectory’. Het protocol stelt dat publicaties in principe op naam van de promovendus alleen worden uitgebracht, tenzij er sprake is van een daadwerkelijke gezamenlijke en gelijksoortige onderzoeksinspanning met anderen, waarna normale regels gelden zoals alfabetische naamvolgorde bij gelijkelijke bijdragen et cetera. De Groningse universiteit komt hiermee op voor kwetsbare nieuwe medewerkers en jonge onderzoekers. Kennelijk was dat nodig.
De boodschap die Groningen met het protocol afgeeft is ondubbelzinnig. Dit zouden meer universiteiten en onderzoeksinstituten moeten doen. En ook wetenschappelijke tijdschriften mogen best hun steentje bijdragen aan een gezondere academische cultuur. De reactie ‘zo is het nu eenmaal, daar verander je niks aan’ is niet goed genoeg en niet meer van deze tijd. Hierbij dus een oproep: bedenk, voor het indienen van een publicatie (bij de Militaire Spectator of elders) nog eens goed wie tot de kern van het onderzoeksteam behoorde, en wie daar omheen ‘slechts’ functionele ondersteuning heeft geboden. Leidinggeven aan een vakgroep, op een leerstoel zitten, meedenken, een stage begeleiden of uit collegialiteit meelezen en meeredigeren zijn niet hetzelfde als daadwerkelijk onderzoek doen en volwaardig medeauteur zijn.
Geef studenten, stagiairs, jonge medewerkers, nieuwe collega’s en promovendi de eer van hun eigen werk. Zij staan aan het begin van hun carrière en moeten de ruimte krijgen zich te ontwikkelen en zich te laten zien. Ongemakkelijke situaties, demotiverende dwangpraktijken, ordinair jatwerk en chantage horen daar niet bij. Academisch fatsoen: hoogste tijd om te gaan doen.