‘Als het er op aankomt, zijn we dan bereid te vechten?’ Die vraag stelt socioloog Herman Vuijsje in een interview met de Militaire Spectator. Dienstplicht zou een mogelijkheid zijn om de strijdkrachten van voldoende personeel te voorzien. Maar zit de professionele krijgsmacht wel te wachten op een influx van niet-specialisten? Die discussie speelt al langer, en ook in de Militaire Spectator is daar al in de jaren 50 van de vorige eeuw de nodige aandacht voor geweest.

In een uiteenzetting over de taak van de Koninklijke Luchtmacht schreef toenmalig bevelhebber van de luchtstrijdkrachten luitenant-generaal H. Schaper in 1958: ‘De dienstplichtige, die praktisch gesproken driekwart van zijn diensttijd op school is en in het bedrijf niet veel meer dan een leerling, is een “dure” man. Een groot aantal dienstplichtigen betekent grote opleidingen met het daarbij behorende waardevolle instructiepersoneel. Ondanks alle inspanning die men aan hem besteedt, verdwijnt deze dienstplichtige militair uit het bedrijf, voordat hij eigenlijk tot zijn recht is gekomen.’[1]

Opkomst van militairen met plunjebalen op weg naar hun kazerne voor herhalingsoefeningen. Foto Beeldbank NIMH

Personeel moest volgens Schaper wegens de technische aard van het luchtwapen vooral uit beroepsmilitairen bestaan, en hij vond ‘dat slechts dienstplichtig personeel voor eerste opkomst wordt opgeroepen, voorzover dit beslist nodig is voor het bereiken van een mobilisatie-opkomst, die groot genoeg is, ook bepaalde verzorgende diensten in staat te stellen, een 24-uurs bezetting te kunnen volhouden.’

Naast expertise, die in een moderne, professionele krijgsmacht steeds belangrijker werd, speelde de kwestie van het moreel van de troepen: hoe formeer je een leger dat kan en wil vechten? Ph.P. Bieger, werkzaam bij de Geestelijke Gezondheidszorg van de krijgsmacht, schreef erover in zijn ‘Enige gedachten over moreelsonderzoek’.[2] Bieger: ‘De dienstplichtige komt als burger in dienst, draagt als burger de in de burgermaatschappij geldende normen, idealen, gevoelens en gebruiken. Willen wij van hem een goede soldaat maken, dan zullen wij ons toch moeten bezinnen op de methodiek; onze taak is immers een goed georganiseerd bedrijf te maken, dat kan en wil vechten.’

Moderne oorlogvoering bracht een nieuwe, ingewikkelde structuur met zich mee, die samen met nieuwe hoog-technische wapens geheel andere eisen stelde aan militairen, aldus Bieger. De inzet van dienstplichten op zich vond Bieger niet het probleem, maar, zo wierp hij op: ‘In het licht van al deze veranderingen, zowel in de appreciatie van de mens, als in de taak van de militair, is de vraag wel degelijk geoorloofd of het roer niet om moet, naar andere verhoudingen in het leger?’

Prentbriefkaart over de dienstplicht. Zit een professionele krijgsmacht wel te wachten op niet-specialisten? Foto Beeldbank NIMH

Er schortte namelijk nogal wat aan de beeldvorming onder dienstplichtigen over het militaire bedrijf. ‘Bedenken wij verder, dat velen het opkomen in militaire dienst zo niet verfoeien, dan toch matig appreciëren en dat daardoor eigen teleurstellingen in kankeren en afgeven op het leger worden afgereageerd.’ Volgens Bieger was het essentieel om mee te gaan met de tijd en te onderzoeken wat alternatieven zijn voor het autoritaire leiderschap waar weerzin tegen bestond: ‘Het is goed ons telkens weer te bezinnen op onze opvattingen over moreel, omdat wij het moreel van een leger niet kunnen losmaken van de tijd, de cultuur, de nationaliteit, het thuisfront, de beschaving en zeker niet als wij een uit het volk gekozen en door het volk gedragen volksleger hebben.’ Betere integratie van dienstplichtigen kwam de gevechtskracht ten goede en daarom ‘moeten wij aandacht schenken aan de invloed van een verandering van regiem op het nuttige rendement van de practisch (sic) vaardigheid van de militair.’

 

[1] H. Schaper, ‘De taak van de Koninklijke Luchtmacht’, Militaire Spectator 127 (1958) (7) 343-348. Zie: https://militairespectator.nl/sites/default/files/bestanden/uitgaven/MS%201958-07.pdf.

[2] Ph.P. Bieger, ‘Einige gedachten over moreelsonderzoek‘, Militaire Spectator 123 (1954) (2) 68-75. Zie: https://militairespectator.nl/sites/default/files/bestanden/uitgaven/MS%201954-02.pdf.

 

Over de auteur(s)