Het jaareinde stond in het teken van onderzoeken naar defensieoptreden. Geweld in Hawija, het verzamelen van informatie door het LIMC en mortierongevallen in Mali. Het is vaak de Kamer die, vanuit haar controlerende taak, met de beste bedoelingen aandringt op deze onderzoeken. Met het onderzoek zoekt de Kamer veelal twee spades dieper waardoor nog meer feiten boven water komen. Een oogst die nog wel eens resulteert in de ijdele bevestiging dat Defensie een gesloten organisatie is, omdat de nieuwe feiten niet proactief aan de Kamer waren verstrekt. De idee dat het onderzoek van de Kamer die gesloten cultuur openbreekt is daarmee een self-fulfilling prophecy.

Maar bereikt de Kamer met die onderzoeken wel haar doel of zijn ze juist contraproductief? Is er in het kristallen paleis waarin wij leven echt te weinig informatie openbaar? Heeft Defensie echt zo’n gesloten cultuur? Of is het niet beter duiding te geven aan het defensieoptreden, zodat we ervan kunnen leren?

Wie regelmatig de Militaire Spectator leest, en vooral het lezen van oude nummers kan in dezen een openbaring zijn, kan constateren dat militairen eigenlijk helemaal niet zo gesloten zijn en in de vakbladen doorgaans geen blad voor de mond nemen. De politiek kan weliswaar, zoals het chrome-6-vraagstuk illustreert, een belangrijke rol vervullen om veranderingen in gang te zetten, maar de stelling dat meer onderzoek meer resultaatinformatie oplevert, is aanvechtbaar. Ondanks alle mortieronderzoeken weten we nog steeds niet wat de precieze oorzaak was van het ongeluk. De oorzaak is doorgaans complex en niet als een enkele fout of gebrek te duiden.

Het feit dat er zo veel onderzoeken zijn, is symptomatisch voor de complexe wereld waarin wij leven. Een complexiteit die niet gelijk staat aan een ‘gesloten cultuur’, ook niet voor politiek gewin. Helaas zien we nog te vaak dat (vooral politiek gedreven) onderzoek een retributief karakter heeft (gericht op bestraffing van de schuldige), in plaats van dat het de voorwaarden schept voor een goed debat gericht op het wegnemen van de oorzaken van het incident.

Een ander aspect van onderzoek naar defensieoptreden is dat emotie er een onlosmakelijk onderdeel van uitmaakt; niet vreemd want Von Clausewitz gaf al aan dat emotie en oorlog met elkaar verbonden zijn. De rubriek ‘Meningen van Anderen’ met daarin bijdragen van betrokken (ex)-militairen over bijvoorbeeld het leiderschap van Karel Doorman, of het onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’ laat dit regelmatig zien en vervult een belangrijke functie in ons debat. Naar aanleiding van dat laatste onderzoek worden het komend jaar ongetwijfeld nieuwe feiten aan het licht gebracht. Daarover kan en moet het debat gevoerd worden, maar om er van te kunnen leren is het belangrijk om de emotie, die hier zeker op de loer ligt, niet de boventoon te laten voeren. Daarvoor moeten we met elkaar praten en naar elkaar luisteren en duiding geven aan de onderzoeksresultaten. We kennen een lange traditie in dit tijdschrift om verslag te doen van onderzoek en ruimte te geven aan onderbouwde en respectvol opgeschreven meningen. Dat doen we ook als de resultaten van het onderzoek of de meningen ongemakkelijk of controversieel zijn. Sterker nog, de Militaire Spectator is ooit in 1832 om die reden opgericht.

Over de auteur(s)