Het kortstondige ministerschap van luitenant-kolonel Adriaan Dijxhoorn (Den Haag, augustus 1939 – Londen, juni 1941) bevat alle ingrediënten voor een spannende Netflixserie. Een verrassende opkomst als vakminister ten tijde van oplopende spanningen, een bitter conflict met opperbevelhebber generaal I.H. Reijnders resulterend in diens vervanging door generaal H.G. Winkelman, een koel hoofd tijdens de dramatische meidagen, drijvende kracht achter het besluit het kabinet naar Londen te laten uitwijken, zondebok bij koningin Wilhelmina voor haar pijnlijke ‘vlucht’, doelwit voor hofintriges, afbladderend gezag door roddel, loyaal aan jaargenoten, om uiteindelijk door Wilhelmina tot aftreden te worden geprovoceerd. Deze goedgeschreven biografie leest niet alleen als een thriller, maar is het resultaat van gedegen onderzoek en leidt tot nieuwe inzichten over het handelen van Dijxhoorn op en buiten het pluche.

Haags militair circuit

De minister en de majesteit is chronologisch opgebouwd. Het eerste deel (‘Militair en docent’) staat in het teken van de introductie van de hoofdrolspeler, geplaatst tegen de belangrijkste ontwikkelingen in en rond de krijgsmacht. Na zijn opleiding aan de KMA speelt Dijxhoorns loopbaan, op enkele korte plaatsingen bij de troep na, zich vooral bij opleidingsinstituten en staven af. Docent aan de KMA, beste leerling van zijn HKS-klas, vervolgens een van de beste leerlingen van de Franse Ecole Supérieure de Guerre en docent aan de HKS. Hij is nadrukkelijk aanwezig in het Haagse militaire circuit, ook als (bestuurs)lid van de Vereniging tot Beoefening van de Krijgswetenschap en redacteur van de Militaire Spectator, en steekt zijn visie op tactische- en bewapeningsvraagstukken niet onder stoelen of banken. Hij hangt de Franse school aan: het gevecht moet goed voorbereid en gecoördineerd  worden (bataille conduit) met gecentraliseerde bevelvoering, waarbij vuur belangrijker is dan beweging. Begin 1938 wordt hij als afdelingshoofd de militaire adviseur  van minister J.J.C. van Dijk. Met zijn onafhankelijke adviezen maakt hij zich niet geliefd bij de legertop.

Het tweede deel (‘Minister van Defensie’) beslaat de helft van het boek. Van Dijk wil niet tot het kabinet-De Geer toetreden en beveelt na de weigering van de kabinetszetel door commandant veldleger luitenant-generaal J.J.G. baron Van Voorst tot Voorst de ambitieuze en zelfbewuste Dijxhoorn aan. De Geer delegeert het veiligheidsbeleid aan twee vakministers: Dijxhoorn en de ervaren diplomaat E.N. van Kleffens. Zij pogen, in strijd met het formele neutraliteitsbeleid, in het diepste geheim met Brussel, Parijs en Londen tot afspraken te komen in het geval van een Duitse inval. De begroeting van de nieuwe bewindsman door Reijnders is overigens veelzeggend: ‘Zo,... Excellentie!’. Met vaardige pen beschrijft Van Gent, die naam heeft gemaakt met een proefschrift over het falende neutraliteitsbeleid, hoe de conflictstof zich opstapelt: over Reijnders’ streven naar de Staat van Beleg, over de sociaal-democratische mobilisatieclubs, maar vooral over het gezag over het krijgsbeleid en het krijgsplan zelf. Bij het laatste draait het om de vraag waar het zwaartepunt van de Nederlandse verdediging zou moeten liggen en hoe hardnekkig de Peel-Raamstelling moet worden verdedigd. Reijnders hecht hier zeer aan met het oog op mogelijke geallieerde samenwerking. Het vertrouwen in de opperbevelhebber verdampt snel en met volledige steun van staatshoofd en collega’s vervangt Dijxhoorn Reijnders door Winkelman. Dit zet kwaad bloed, niet alleen bij Reijnders die in 1945 zijn gram nog probeert te halen, maar ook bij een aantal van diens stafofficieren. Minister en opperbevelhebber werken nauw samen en hakken knopen door met betrekking tot het krijgsplan. Alles wordt gezet op standhouden in de Vesting Holland.

Intriges in Londen

De Duitse aanval maakt een eind aan de illusies. Dijxhoorn houdt het hoofd koel. Zijn grootste wapenfeit is dat hij in het krijgsverloop op 13 mei  aanleiding ziet voor een vertrek van de regering naar Groot-Brittannië. Ondanks tegenstand van Winkelman, enkele hoge ambtenaren en een paar twijfelende collega’s drukt hij door. Omdat niemand zin heeft om deze onwelgevallige boodschap aan koningin Wilhelmina door te geven, doet de plichtsgetrouwe Dijxhoorn dat zelf. Een vorstelijke snauw is de reactie. Voor haar is en blijft  de pijnlijke aftocht de grootste vernedering uit haar leven, waarvoor zij de militair leidinggevenden uit de meidagen verantwoordelijk acht.

Dijxhoorn is in nog geen etmaal van bewindsman over de grootste krijgsmacht uit de Nederlandse geschiedenis tot minister van de kleinste krijgsmacht geworden. Het krachtigste element, de Koninklijke Marine, probeert zich uit alle macht aan zijn gezag te onttrekken. Hij heeft in Londen zijn handen vol aan het Nederlandse legioen, waar defaitisme en gebrek aan discipline de boventoon voeren. Dijxhoorn poogt de sterkte uit te breiden door instelling van de dienstplicht voor Nederlanders in het buitenland. Dit levert echter niet de verwachte versterking op. Voor Wilhelmina is hij als exponent van het oude leger een zondebok (net als Winkelman die zij na 1945 weigert te ontmoeten). Dat Dijxhoorn in de ministerraad steeds een realistische schets geeft van de militaire situatie, behaagt haar niet en achterklap doet twijfel ontstaan over zijn standvastigheid. De conflicten met Van ’t Sant, de particulier secretaris van de vorstin, die erin slaagt om directeur van de Centrale Inlichtingendienst te worden en voortdurend jengelt om een generaalspet, alsmede met  prins Bernhard, die de bewindsman voortdurend met adviezen en verzoeken bestookt, hopen zich op. De rechtlijnige Dijxhoorn neemt stelling tegen onheuse behandeling  van jaargenoten en relaties. De intriges en het geroddel maken hem onzeker. Een gebrek aan incasseringsvermogen en onverstoorbaarheid breken hem op. Volgens de auteur, die zelf als oud-lid van de Tweede Kamer het klappen van de zweep kent, ontbeert hij deze  essentiële eigenschappen voor een bewindsman. Dijxhoorn mist politieke behendigheid, waardoor de onvoorwaardelijke steun van zijn collega’s afbrokkelt. Wilhelmina maakt hier, met hulp van premier P.S. Gerbrandy, gebruik van om hem te lozen.

‘Moeilijk meubel’

Ontslag als minister, maar niet als militair. In het derde deel (‘Bureaugeneraal’) komen Dijxhoorns lotgevallen na juni 1941 ter sprake. In december 1941 wordt hij, inmiddels generaal-majoor, een van de twee Nederlandse vertegenwoordigers in de Combined Chiefs of Staff, de hoogste geallieerde oorlogsraad. Bij aankomst in Washington blijkt de val van Nederlands-Indië de vaderlandse positie te hebben gemarginaliseerd. Hij gaat zich, in nevenfunctie, bezighouden met de moeizame werving, het verbeteren van de informatiepositie in de VS en het uitvoeren van een studie naar een moderne legerorganisatie. Hij heeft een goed netwerk en weet in de VS steun te vinden voor de opleiding van een mariniersbrigade. Na het mislukken van Market Garden maakt Dijxhoorn zich zorgen over mogelijke geallieerde operaties in West-Nederland. Op eigen gezag spreekt hij hierover met geallieerde kopstukken en tot woede van Gerbrandy duikt hij in Londen op. Hij wordt daar als ‘moeilijk meubel’ gezien. Dijxhoorn krijgt opnieuw een studie-opdracht: de organisatie van de naoorlogse krijgsmacht. De nieuwe minister van Oorlog, J.E. de Quay, maakt hem waarnemend Chef Generale Staf. In die hoedanigheid is hij betrokken bij topoverleg bij SHAEF over Operatie Manna. Tijdens overleg met de chef-staf van Eisenhower spreekt Dijxhoorn op grond van militair-technische argumenten twee keer premier Gerbrandy tegen. Uiteindelijk houdt Wilhelmina zijn benoeming tot Chef Generale Staf tegen. Als doekje voor het bloeden volgt bevordering tot  luitenant-generaal en een lidmaatschap van het Hoog Militair Gerechtshof.

Portret De Jong weerlegd

Van Gent maakt de verdiensten van Dijxhoorn duidelijk. Vooral het besluit om naar Londen uit te wijken is cruciaal geweest voor de Nederlandse positie tijdens en na de oorlog. De studie toont tevens hoe Wilhelmina een carrière kon maken of breken en constitutionele grenzen overschreed. Overtuigend weerlegt Van Gent het vileine portret dat Loe de Jong van Dijxhoorn heeft geschetst. Diens verwijt van defaitisme houdt geen stand. Net als Wilhelmina geloofde Dijxhoorn in een geallieerde overwinning, maar als militair deskundige wees hij erop dat Groot-Brittannië daarvoor een krachtige bondgenoot nodig had. Van Gent is niet in de valkuil van de biograaf getrapt en benoemt nadrukkelijk waar Dijxhoorn te kort schiet, onhandig is of vanuit te grote zelfverzekerdheid opereert.

Enkele slordigheden – zo rommelt Van Gent met begrippen als kader-militieleger en militie-leger, rangen (Van Hilten, Fabius) en aanduidingen (NIMH) – doen aan de waarde van deze biografie niets af.

De minister en de majesteit

 

Adriaan Dijxhoorn, minister van Defensie in oorlogstijd

Door Tobias van Gent

Amsterdam (Boom) 2022

464 blz. - ISBN 9789024446780

 

Over de auteur(s)

Drs. P.H. Kamphuis

Piet Kamphuis is oud-directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).