De jaren 1947-1991 vormden de periode van de Koude Oorlog. Twee hegemoniale machtsblokken stonden lijnrecht en tot de tanden toe bewapend tegenover elkaar. Dit conflict overschaduwde de internationale en nationale verhoudingen in de wereld. De Koude Oorlog was in veel opzichten een unieke periode in de geschiedenis. Tegelijkertijd vormde wat in deze periode internationaal politiek en economisch tot stand was gekomen, het uitgangspunt van waaruit de nieuwe wegen die na afloop van het conflict zijn ingeslagen. Alle reden om de eigen logica, paradoxen en reflexen tijdens de Koude Oorlog eens in kaart te brengen. Recent onderzoek maakt dat goed mogelijk.

Al snel na afloop van de Tweede Wereldoorlog belandde de mensheid in een van de merkwaardigste fasen van haar geschiedenis, die wordt aangeduid als de periode van de Koude Oorlog. Deze omschrijving lijkt haast een tegenspraak in zichzelf. Een oorlog is immers een vlammende, ‘hete’ strijd, waarin wapengeweld centraal staat. Wat was dan een ‘koude oorlog’? Er zijn talloze omschrijvingen in omloop.[1] Hier wordt zij gezien als een conflict tussen enerzijds kapitalistische, merendeels parlementair-democratische staten met de Verenigde Staten als aanvoerder en communistische, partijdictatoriale staten onder strakke leiding van de Sovjet-Unie anderzijds. Het was een strijd tussen twee elkaar uitsluitende, missionaire alternatieven voor een nieuwe wereldorde, die het machtsvacuüm in Europa en Azië na de nederlaag van respectievelijk Duitsland en Japan moest vullen. Het was een bijna totale strijd, gevoerd op alle terreinen van de samenleving: ideologisch, politiek, economisch, cultureel en militair. ‘Bijna totaal’ omdat het ultieme, nucleaire wapen continu als een dreigend zwaard van Damokles boven de wereld hing, maar gelukkig nooit is ingezet.[2]

Het begin en het einde

Een echte, hete oorlog heeft een duidelijk begin- en eindpunt. De Koude Oorlog had dat niet. Bijna tegen wil en dank waren de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie als de twee nieuwe wereldmachten uit de Tweede Wereldoorlog te voorschijn gekomen. Deze positie bracht voor beide internationaal verantwoordelijkheden en verwachtingen met zich mee. Er werd naar hen gekeken, hun denken en handelen was leidend. Er was echter een fundamenteel probleem: beide landen baseerden hun beleid op tegengestelde, ja vijandige ideologieën, die zij bovendien als universeel geldig verklaarden. De Sovjet-Unie had zich in 1917 met haar marxistisch-leninistische grondslag nadrukkelijk als alternatief gepresenteerd voor een samenleving die op het kapitalisme was gebaseerd. Het conflict met de rest van de wereld was zo besloten in haar ‘genen’. Nu het meest kapitalistische land en de leider van de communistische wereldrevolutie de sterkste mogendheden van de wereld waren geworden, was een mondiaal conflict onvermijdelijk. De vraag was alleen hoe hard het zou worden gespeeld.

Onoverbrugbare tegenstellingen

Heel hard, zo bleek al snel. De spanningen concentreerden zich aanvankelijk vooral op de bepaling van de naoorlogse invloedssferen in Europa en de behandeling van het verslagen Duitsland. In de laatste oorlogsjaren, toen duidelijk werd dat de geallieerden door hun personele en materiële overmacht Duitsland en Japan vroeg of laat zouden verslaan, waren de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie ondanks grote meningsverschillen, nog wel tot afspraken gekomen. Zodra de wapens zwegen en er concrete actie werd ondernomen, ging het echter vrijwel onmiddellijk mis. Begin 1946 gingen de beleidsmakers in de Verenigde Staten er al vanuit dat zij met Sovjetleider Stalin niet meer tot overeenstemming over de belangrijkste vraagstukken konden komen. Samenwerking maakte plaats voor containment, het indammen van de invloed van de Sovjet-Unie en het communisme. Vervolgens duurde het nog enkele conferenties en incidenten voordat iedereen, ook in Europa, begreep dat de tegenstellingen onoverbrugbaar waren. Eind 1947 was de Koude Oorlog definitief een feit. Dwars door Europa kwam een ‘ijzeren gordijn’ te hangen dat Europa in tweeën splitste. Ook Duitsland viel uiteen. In de Sovjet-Russische bezettingszone werd in 1949 de Duitse Democratische Republiek uitgeroepen, terwijl de Britse, Franse en Amerikaanse zones werden samengevoegd tot de Bondsrepubliek Duitsland. Het middelpunt van het conflict – zeker vanuit Europees perspectief – werd Berlijn, dat werd opgedeeld in een oostelijk en een westelijk deel. De in 1961 gebouwde Berlijnse Muur tussen beide stadsdelen werd het symbool van de Koude Oorlog. Ondertussen had deze een mondiaal karakter gekregen. Al vanaf eind jaren veertig was zij in Zuidoost-Azië in hete conflicten uitgemond, en vanaf eind jaren vijftig in Afrika en Latijns-Amerika. De internationale verhoudingen waren volledig door de alomvattende Koude Oorlog gedomineerd.

De grondslag verdwijnt

De Koude Oorlog naderde haar einde vanaf de tweede helft van de jaren tachtig, toen Sovjetleider Gorbatsjov een nieuwe weg insloeg van economische hervormingen (perestroika) en politieke openheid (glasnost), zowel in de Sovjet-Unie als ten opzichte van haar bondgenoten in Oost-Europa. Deze politiek was zowel begrijpelijk als risicovol. Begrijpelijk omdat de Sovjeteconomie de last van de positie van supermacht (de wapenwedloop, het ondersteunen van bevriende regimes overal ter wereld) nauwelijks meer kon dragen en naarstig behoefte had aan Westerse technologieën en kredieten. Risicovol omdat deze politiek samenging met het loslaten van de twee pijlers van het Sovjetimperium: het leiderschap van de marxistisch-leninistische wereldrevolutie en (dreiging met) inzet van het leger als middel om de macht in Oost-Europa te behouden. De bevolking daar greep deze kans met beide handen aan en wist in de laatste maanden van 1989 de Berlijnse Muur af te breken en met (grotendeels) vreedzame revoluties de communistische regimes tot terugtreden te dwingen. Dit alles leidde – en dát heeft Gorbatsjov perse niet gewild – tot separatistische manifestaties binnen de Sovjet-Unie, een ontwikkeling die uitmondde in het uiteenvallen van het rijk in 1991. Deze gang van zaken markeerde het failliet van het marxistisch-leninisme als staatsvorm in de praktijk, waarmee de grondslag van de Koude Oorlog verdween.

Wederzijds verzekerde vernietiging

De Koude Oorlog kende een eigen logica, met diverse paradoxen en eigenaardigheden. Dit is te verklaren uit het structurele wederzijdse wantrouwen en de aanwezigheid van enorme kernwapenarsenalen in beide kampen. Het wantrouwen aan beide kanten zorgde al in 1950 voor een militarisering van de Koude Oorlog. De machthebbers in het Kremlin in Moskou vreesden voor een politieke, economische en uiteindelijk ook militaire omsingeling van hun land en invloedssfeer. In dit licht interpreteerden zij onder meer de grootschalige Amerikaanse economische hulp aan de landen in West- en Zuid-Europa, alsook de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), die in 1949 was opgericht ter onderstreping van de solidariteit tussen de landen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. De politici in de Verenigde Staten en Europa bekeken tegelijkertijd met argusogen hoe de Sovjet-Unie haar politieke en economische invloed in Oost-Europa schraagde met militaire macht, met de inval in Tsjecho-Slowakije in februari 1948 als meest in het oog springende manifestatie daarvan. Dit wantrouwen werd ook gevoed doordat de Sovjet-Unie na de Tweede Wereldoorlog een enorme legermacht op de been had gehouden, terwijl de Westerse geallieerden hun troepen sterk hadden gereduceerd. Wat was zij van plan?[3]

Lancering van een Amerikaanse Minuteman III intercontinentale kernraket: de VS en de Sovjet-Unie hielden elkaar in de Koude Oorlog in een nucleaire houdgreep. Foto US Department of Defense

Unieke wapenwedloop

Nadat vervolgens in 1949 China onder Mao Zedong communistisch was geworden en de Sovjet-Unie een succesvolle test met een atoombom had gedaan – en daarmee een einde aan het Amerikaanse monopolie op dit terrein had gemaakt – maakte Stalin in juni 1950 een grote inschattingsfout. Hij steunde de inval van het communistische Noord-Korea in Zuid-Korea, in de veronderstelling dat de Verenigde Staten en andere landen niet zouden ingrijpen. De Amerikaanse regering beschouwde – tegen de achtergrond van het bovenstaande – Korea evenwel als een testcase voor haar politiek van containment. Tot hier en niet verder. Bij haar Europese bondgenoten leefde de vrees dat het grote Rode (Sovjet) leger vroeg of laat ook hun richting zou opmarcheren. De inval in Zuid-Korea was het signaal om de Sovjet-Unie een halt toe te roepen; in Korea door – onder de vlag van de Verenigde Naties – troepen te sturen, in Europa door in hoog tempo een sterke verdediging op te bouwen. De oorlog in Korea was de eerste hete oorlog in de Koude Oorlog – met maar liefst vier miljoen dodelijke slachtoffers (!) – en de aanzet tot een alomvattende wapenwedloop.

Deze wapenwedloop kent haar gelijke in de geschiedenis niet. Nooit eerder of later hebben twee groepen van staten zo langdurig en zo tot de tanden toe bewapend tegenover elkaar gestaan – zonder uiteindelijk daadwerkelijk slaags te raken. De nucleaire wapens gaven de wedloop een volstrekt uniek karakter. Door het allesvernietigende vermogen ervan waren zij in de eerste plaats wapens ter afschrikking van agressie. Om dezelfde reden fungeerden de nucleaire wapens in het Amerikaanse strategische denken aanvankelijk bovenal als dwangmiddel op politiek niveau, eventueel daadwerkelijk in te zetten op het militair-strategische niveau. Al na enkele jaren echter kregen zij, in het kader van de strategie van massive retaliation, op de lagere operationele en tactische niveaus een plaats in de NAVO-verdediging. Dit betekende dat zelfs relatief kleine eenheden als een bataljon kernwapens kregen toebedeeld. De gedachte achter deze ‘nuclearisering’ was dat, in de veronderstelling dat de Koude Oorlog vermoedelijk lang zou duren, een verdediging met nucleaire bewapening goedkoper zou zijn dan een verdediging met uitsluitend conventionele wapens, en daardoor langer vol te houden. De NAVO-troepen waren in omvang veel geringer dan die van het Warschaupact, het bondgenootschap dat in 1955, in reactie op de toetreding van de Bondsrepubliek Duitsland tot de NAVO, de politieke en militaire heerschappij van de Sovjet-Unie in Oost-Europa bezegelde. Omdat tactische nucleaire wapens een veel grotere slagkracht hadden dan conventionele wapens, zouden de NAVO-lidstaten een minder grote strijdmacht hoeven op te bouwen. Overigens bleef afschrikking, voorkomen dat de tegenstander militair agressief zou optreden, het uitgangspunt van de NAVO-strategie.

De NAVO – hier een bijeenkomst van het Militair Comité in 1989 – ging er vanuit dat de Sovjet-Unie hoogstwaarschijnlijk nooit een massale nucleaire aanval zou inzetten. Foto NAVO

Nucleaire houdgreep

De logica van de ‘nuclearisering’ bleek spoedig een illusie. Vanaf de tweede helft van de jaren vijftig hadden beide kampen zulke grote kernwapenarsenalen opgebouwd dat ze in staat waren elkaar wederzijds geheel te vernietigen, ook als zij niet als eerste zouden beginnen. Met duizenden te land en op onderzeeboten gestationeerde lange-afstandsraketten, elk met meerdere zware kernkoppen, hielden ze elkaar onder schot. Tegelijkertijd bouwden ze in het belangrijkste confrontatiegebied, Europa, troepenmachten op voorzien van tactische nucleaire en de modernste conventionele wapens. Ook de NAVO-lidstaten versterkten hun conventionele troepen. Zij waren tot het inzicht gekomen dat de ‘nuclearisering’ hun opties om te reageren op eventuele acties van het Warschaupact beperkte. De NAVO zou zich al in een vroeg stadium van een lokale of regionale confrontatie gedwongen zien als eerste kernwapens in te zetten. Het risico dat het conflict vervolgens zou escaleren in een totale nucleaire oorlog was te groot geworden. Zodoende kwam er van de gehoopte kostenbesparingen niets terecht. Integendeel, er was sprake van een wedloop in zowel nucleaire als conventionele wapensystemen.

De strategische nucleaire houdgreep kende een eigen logica, die beklijfde in het vervolg van de zogenoemde Cubacrisis in 1962. De supermogendheden kwamen in dat jaar dicht bij een militaire confrontatie toen Sovjetleider Chroesjtjov probeerde middellange-afstandsraketten op Cuba te laten plaatsen, maar uiteindelijk het schip met deze wapens rechtsomkeer liet maken. Sindsdien zijn dergelijke risico’s niet meer genomen. Voor de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten was een directe militaire confrontatie geen optie meer. In 1972 sloten zij zelfs het Anti-Ballistic Missile Treaty (ABM-verdrag), waarin zij overeenkwamen met opzet kwetsbaar te blijven voor elkaars verwoestende aanval. De paradox was dat hun veiligheid alleen was gegarandeerd als de wederzijdse vernietiging verzekerd bleef.

Uitsluitend aandacht voor militaire capaciteiten

Doordat beide blokken in de Koude Oorlog elkaar fundamenteel wantrouwden richtten zij hun aandacht uitsluitend op elkaars militaire capaciteiten. De intenties van de tegenpartij waren minder relevant, omdat die – volgens de logica van de Koude Oorlog – altijd als ten diepste vijandig werden beschouwd. Het bespioneren van de tegenstander en het vergaren van inlichtingen in brede zin waren er minder op gericht te weten te komen wat hij van plan was en meer op waartoe hij in potentie in staat was. Daartegen moesten dan maatregelen worden genomen. Zo werd de wapenwedloop door diep wantrouwen voortgedreven, met de snelle voortgang van de technologie als extra aanjager. Raketten konden steeds grotere afstanden overbruggen, werden met meer en zwaardere kernkoppen voorzien en kregen een steeds kortere reactietijd. Daartegenover stond dat ook de bescherming van hun lanceerinrichtingen steeds beter werd. Geschut werd steeds sneller, preciezer en dodelijker, terwijl tegelijkertijd de bepantsering tegen artillerie-inslagen voortdurend verbeterde. Vliegtuigen werden sneller en wendbaarder, ontwikkelden in de loop der jaren mogelijkheden om onder alle omstandigheden en dag en nacht te vliegen en probeerden met wisselend succes buiten het radarbeeld van de tegenstander te blijven. Hiertegenover stonden de verbeteringen bij het luchtdoelgeschut. De voortgang op het terrein van de informatie- en communicatietechnologie zorgde ervoor dat relevante informatie steeds sneller en in behapbare hoeveelheden op de juiste tijd en op de juiste plaats aanwezig kon zijn. De keerzijde was de toenemende kwetsbaarheid van de communicatie voor vijandige ‘stoorzenders’. Onder water, tot slot, speelden onderzeeboten een gevaarlijk kat-en-muisspel van ontdekken en ontdekt worden.

Percepties en strategieën

Het diepe wederzijdse wantrouwen en de eenzijdige, maar begrijpelijke aandacht voor elkaars militaire capaciteiten leidden vaak tot verkeerde percepties en soms tot gevaarlijke misverstanden. Het laatste was vooral begin jaren tachtig het geval, toen de internationale verhoudingen zeer gespannen waren. In de Sovjet-Unie beschuldigden politici de Verenigde Staten en de NAVO openlijk van het voorbereiden van een aanvalsoorlog, terwijl zeer hoge militairen zelfs een kernoorlog als een mogelijk alternatief bespraken. Van beide zijden zijn verhalen bekend over vermeende dreigende aanvallen en reeds in gang gezette raketaanvallen, waarbij direct betrokkenen het hoofd koel hielden en de wereld maar net aan een ramp is ontkomen.[4]

Bronnen die na de Koude Oorlog beschikbaar zijn gekomen laten zien dat aan beide zijden verkeerde percepties van elkaars bedoelingen de overhand hadden. Zo was Stalin ten tijde van de Koude Oorlog niet serieus van plan West-Europa aan te vallen en door te stoten tot de Atlantische oceaan. Ook in latere jaren heeft de Sovjet-Unie nimmer aanvallende intenties gehad, niet in de jaren vijftig en, zoals gezegd, zeker niet nadien, toen de wederzijdse vernietiging verzekerd was. Het Warschaupact bereidde wel een aanval voor, maar dan in de vorm van een grootschalige preventieve nucleaire aanval in het geval er overtuigende informatie was dat een vijandelijke aanval op handen was. De aanval als verdediging dus.[5] De NAVO baseerde haar strategie echter op een ander scenario. Het Warschaupact zou volgens haar gezien de wederzijds verzekerde vernietiging, hoogstwaarschijnlijk nooit een massale nucleaire aanval inzetten. Daarentegen zou regionale of lokale agressie met conventionele troepen – als reactie op foutieve inlichtingen, als gevolg van een onjuiste perceptie of in een poging plaatselijk een fait accompli te forceren – wel degelijk een reële mogelijkheid kunnen zijn. Hierop baseerde de NAVO sinds de jaren zestig haar nieuwe strategie van flexible response, voor het geval afschrikking zou falen. De vijand zou volgens deze strategie op gelijk militair niveau tegemoet worden getreden en in het onzekere worden gelaten wanneer de alliantie het conflict zou escaleren door tactische, en in een volgende fase zo nodig strategische, nucleaire wapens in te zetten.[6] Het Kremlin en Warschaupactgeneraals interpreteerden deze strategie en de grootschalige oefeningen die daarbij hoorden evenwel als agressief en als pogingen om een nucleaire oorlog toch mogelijk te maken. De ingebouwde onzekerheid over het aangepaste antwoord leidde bij hen tot meer onzekerheid over intenties van de tegenstander. Dit zorgde ervoor dat zij maar aan één scenario vasthielden: het grootschalige nucleaire conflict. Zij zouden dan – in tegenstelling tot wat in NAVO-kringen werd verondersteld – de oorlog niet tot Europa beperkt houden, maar onmiddellijk ook nucleaire raketten op de Verenigde Staten afvuren.[7] Dit spoorde allemaal niet met de veronderstellingen die ten grondslag lagen aan de strategie van flexible response. Daarnaast hadden de NAVO-lidstaten er tevens weinig of geen oog voor dat de leiders in het Kremlin vanaf eind jaren vijftig China, de communistische ‘concurrent’ op het wereldtoneel, als een veel groter direct gevaar waren gaan beschouwen.[8]

Ook aan communistische zijde leefden zeer hardnekkige vooroordelen. Volgens de marxistisch-leninistische logica zouden de kapitalistische imperialisten vroeg of laat een keer moeten aanvallen. Ervaringen met invallen uit het westen in het recente en verdere verleden zetten deze aanname kracht bij. Dit was niet alleen propaganda van de partij- en staatsleiding om de steun van de bevolking te behouden, maar velen waren er werkelijk van overtuigd dat de NAVO ten principale agressieve bedoelingen had. Hoe goed de Oost-Europese inlichtingendiensten ook van de defensieve intentie van de politieke en militaire plannen van de NAVO op de hoogte waren, zij interpreteerden deze informatie vanuit hun ideologisch gekleurde invalshoek.[9] Dit behoorde eveneens tot de logica van de Koude Oorlog.

Oppervlakkige toenadering

De elkaar uitsluitende ideologieën, politieke opvattingen en economische structuren, het daarmee samenhangende diepe wederzijdse wantrouwen en de logica van de wapenwedloop zorgden ervoor dat een voorzichtige verbetering van de betrekkingen tussen de blokken, zoals tijdens de periode van detente van 1969-1979, hooguit slechts van oppervlakkige aard kon zijn. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten sloten weliswaar akkoorden over de beperking van hun strategische wapenarsenalen en het eerder genoemde ABM-verdrag, maar tegelijkertijd liepen de onderhandelingen over wederzijdse troepenreducties in Europa vast en ging de uitbreiding en verbetering van andere wapensystemen onverdroten voort. De Sovjet-Unie voltooide in deze periode de opbouw van een wereldwijd opererende vloot. De Koude Oorlog ging in Azië, Afrika en Latijns-Amerika door. In Europa verschafte de detente wel ruimte voor enige toenadering tussen Oost- en West-Duitsland (de Ostpolitik van bondskanselier Willy Brandt) en meer samenwerking tussen de Europese landen in het algemeen (de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa, uitmondend in de Slotverklaring van Helsinki, 1975). Maar ook deze episode was van korte duur. In 1979 kwam er met de Sovjetinval in Afghanistan in 1979 een definitief einde aan de detente. De Verenigde Staten waren toen al begonnen met wat zij beschouwden als een inhaalslag op de toename van de nucleaire en conventionele slagkracht van de Sovjet-Unie in de voorgaande jaren – een toename die de Sovjet-Unie op haar beurt juist noodzakelijk had gevonden voor het verkrijgen van een nieuw evenwicht tussen de beide supermachten.[10]

Nieuwe fase

De wapenwedloop ging begin jaren tachtig een nieuwe fase in. De Verenigde Staten en de andere NAVO-lidstaten concentreerden zich op de ontwikkeling en toepassing van allerlei nieuwe, vooral computergerelateerde, technologieën om hun kwalitatieve overwicht op de getalsmatig sterkere tegenstander – zeker op het Europese operatietoneel – te vergroten. In beide blokken waren ondertussen in de voorgaande decennia grote delen van de economie en maatschappij zeer nauw met de wapenindustrie verbonden geraakt. In de Sovjet-Unie was tweederde van de industrie direct of indirect met defensie verbonden. Een drastische daling in de defensie-uitgaven zou tot ontwrichting van de samenleving hebben geleid en daarmee tot ondermijning van het politieke systeem. Bij de NAVO-bondgenoten zou een dergelijke stap vergelijkbare economische en sociale problemen hebben veroorzaakt en politieke zelfmoord hebben betekend. De wapenwedloop kende zo behalve militaire en technologische, ook economische, sociale en politieke drijfveren. Ook deze ‘logica’ hield de Koude Oorlog in stand – maar droeg uiteindelijk, zoals eerder beschreven, ook bij aan de val van de Sovjet-Unie en daarmee aan het einde van de Koude Oorlog.

Opvallende aspecten

De logica van de Koude Oorlog kende een aantal opvallende aspecten. Die betroffen onder meer de waarde van de militaire operatieplannen, de spanning tussen bondgenootschappelijke eenheid en nationale belangen, de tegenstelling tussen woorden en daden in beleid, en, tot slot, de daadwerkelijke mondialisering van de Koude Oorlog.

Om te beginnen de waarde van de operatieplannen.[11] De Sovjetleiders gingen uit van een preventieve grootschalige nucleaire en conventionele aanval in het geval een aanval van de NAVO hun onvermijdelijk leek. Een onderdeel was dat Europa zou worden ‘overspoeld’ door ‘golven’ van legereenheden, eerst vooral die van de kleinere Warschaupactlidstaten en vervolgens die van de Sovjet-Unie. De echte operatieplannen van het Warschaupact bevinden zich momenteel in archieven in Moskou en kunnen nog niet worden ingezien. In hoeverre de plannen die de militaire leiding van de afzonderlijke lidstaten onder ogen kregen hiermee correspondeerden, kan daarom niet worden vastgesteld. Hoogstwaarschijnlijk stemden de echte plannen en deze deelplannen, waarover wel meer bekend is, grotendeels met elkaar overeen. De plannen voor deze deeloperaties waren echter in hoge mate onrealistisch, fictief. Binnen een week zouden Warschaupacttroepen de Noordzee en de Atlantische Oceaan bereiken, zonder, zo leek het wel, veel acht te slaan op de NAVO-verdediging en de gevolgen van de inzet van nucleaire wapens. Hoewel toenmalige generaals van kleinere Warschaupactlidstaten eveneens ernstige twijfels hadden over de haalbaarheid van de plannen, protesteerden zij nauwelijks. Dat was riskant en zinloos. Zij beseften dat het werkelijke verloop van een nucleaire oorlog niet voorstelbaar was en waarschijnlijk het einde van alles zou betekenen. Zolang evenwel deze Apocalyps niet was aangebroken, waren optimistische scenario’s beter voor de motivatie dan pessimistische.

De NAVO, zich baserend op de strategie van flexible response, kampte met vergelijkbare dilemma’s. De operatieplannen voor het Europese strijdtoneel beperkten zich tot de eerste dagen van de oorlog, totdat het bondgenootschap als eerste kernwapens zou moeten inzetten om het vijandelijke offensief langer te kunnen tegenhouden. Deze plannen traden pas in werking als de afschrikking zou hebben gefaald, om, tegen beter weten in, er het beste van te maken.

Oefening van Nederlandse Leopard-tanks in de Noord-Duitse Laagvlakte: de operatieplannen van de NAVO beperkten zich in Europa tot de eerste dagen van een oorlog. Foto Beeldbank NIMH

Bondgenootschappelijke eenheid en nationale belangen

De strategie van flexible response raakte ook een tweede aspect van de Koude Oorlog dat aandacht verdient, de spanning tussen enerzijds noodzakelijke eensgezindheid binnen de allianties en anderzijds de verschillende regionale en nationale belangen en verlangens. Een geloofwaardige afschrikking vereiste een uitstraling van eensgezindheid. De NAVO was echter dikwijls diep verdeeld over de te volgen koers.[12] De Europese lidstaten waren bijvoorbeeld voortdurend bevreesd voor een ontkoppeling van hun veiligheidsbelangen en die van de Verenigde Staten. Zo waren zij bang dat de Amerikanen, zich beroepend op de strategie van flexible response, zich bij een eventuele oorlog afzijdig zouden houden om deze tot Europa beperkt te houden. Voor Frankrijk was dit reden om een eigen kernmacht op te bouwen en zich uit de militaire organisatie van het bondgenootschap terug te trekken. Deze verdeeldheid was ook de tegenstander bekend. Daarvoor hoefde hij slechts de media goed te volgen. Voor de NAVO was het heel wat lastiger om de verhoudingen binnen het Warschaupact goed te peilen. Meestal was dat onmogelijk. Daardoor was het destijds nauwelijks bekend dat er ook binnen het Warschaupact grote verschillen van opvatting bestonden en dat deze alliantie minder van bovenaf uit Moskou werd gedirigeerd dan werd verondersteld.[13]

Tegenstelling tussen woorden en daden

Een derde opvallend punt dat samenhing met de logica van de Koude Oorlog, was de tegenstelling tussen woorden en daden. Beide grootmachten en allianties pretendeerden bepaalde waarden en universele belangen te vertegenwoordigen. De Sovjet-Unie beschouwde zich als de wegbereider van de marxistisch-leninistisch geïnspireerde wereldrevolutie, terwijl de Verenigde Staten de mondiale verspreiding van de democratie voorstond. De praktijk stond hiermee vaak in schril contrast. De Sovjet-Unie was in de meeste opzichten een normale staat, die zijn eigen belangen voorop stelde. Haar binnen- en buitenlandse legitimiteit ontleende zij evenwel aan haar leiderschap in de wereldrevolutie en haar hegemoniale strijd tegen de Verenigde Staten. Haar leiders motiveerden alles in ideologische bewoordingen, maar handelden bovenal ook als opportunistische politici die de macht wilden behouden. De Verenigde Staten, die zeiden overal ter wereld de democratische waarden en de mensenrechten te verdedigen, handelden daarmee in tegenspraak door dictatoriale regimes te steunen, met als argument dat zo het communisme een halt werd toegeroepen. Ook voor Amerikaanse politici gold dat zij vóór alles wereldwijd de nationale belangen behartigden, daarbij soms botsten met hun verkondigde idealen en deze discrepantie verdedigden met kromme, ideologisch getinte redeneringen, waarin zij overigens vaak zelf geloofden. Ook andere NAVO-lidstaten, die dezelfde waarden zeiden te vertegenwoordigen, kwamen in de jaren zestig en zeventig in de problemen door het lidmaatschap van Portugal en Griekenland, waar militaire dictaturen heersten.

Mondialisering Koude Oorlog

Een laatste opmerkelijk facet van de Koude Oorlog was het toenemende mondiale karakter, zeker nadat er tussen de supermogendheden en in Europa een patstelling was ontstaan.[14] Al vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog waren diverse landen in het Midden-Oosten speelbal van de grootmachten in hun zucht naar invloedsferen. De latere oorlogen tussen Arabische landen, gesteund door de Sovjet-Unie, en Israël, geholpen door de Verenigde Staten en andere Westerse landen (1956, 1967 en 1973), waren, bij gebrek aan rechtstreekse militaire confrontaties tussen de NAVO en het Warschaupact, in feite gelegenheden in het ‘zijterrein’ om de effectiviteit van elkaars wapensystemen te testen. De Verenigde Staten geloofden in de dominotheorie: als het communisme in één staat zou overwinnen, dan zou spoedig ook het buurland als een dominosteen omvallen en communistisch worden. De ontwikkeling in enkele net onafhankelijk geworden koloniën in Zuid-Oost-Azië werd eveneens in dit perspectief bezien. De slepende oorlog in Indochina, waar de Verenigde Staten, China en de Sovjet-Unie met man en macht bij betrokken waren, is hiervan het meest bekende gevolg. Deze oorlog liet zien hoe de Koude Oorlog zich dikwijls meester maakte van lokale of regionale conflicten. Dit gebeurde eveneens met conflicten in jonge staten in Afrika, alsook in vele landen in Midden- en Zuid-Amerika, waar marxistisch geïnspireerde revolutionairen de wapens opnamen tegen de dictatoriale regimes in hun landen.

Het mondiale politieke en militaire zwaartepunt van de Koude Oorlog bleef echter Europa, waar dit conflict werkelijk ‘koud’ bleef, maar waar de zwaarbewapende allianties van de supermachten elkaar dag en nacht in de gaten hielden, klaar om elkaar onmiddellijk met alle middelen militair te lijf te gaan – en het continent in een smeulende, levenloze puinhoop te veranderen.

De auteur bedankt zijn collega’s prof. dr. P.M.H. Groen en drs. H. Roozenbeek voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

[1] Zie o.a.: Odd Arne Westad, ed., Reviewing the Cold War: Approaches, Interpretations, Theory (Londen, 2006).

[2] Twee goede naslagwerken over de Koude Oorlog zijn: Spencer C. Tucker, ed., The Encyclopedia of The Cold War. A Political, Social, and Military History, 5 Volumes (Santa Barbara, 2008), en Melvyn P. Leffler en Odd Arne Westad, eds., The Cambridge History of the Cold War, 3 Volumes (Cambridge, 2010).

[3] Een van de beste studies over het ontstaan van de Koude oorlog blijft Wilfried Loth, Die Teilung der Welt. Geschichte des Kalten Krieges 1941–1955 (erw. Neuausgabe; München, 2000).

[4] Zie o.a..: Vojtech Mastny, “How AbleWas “Able Archer”? Nuclear Trigger and Intelligence in Perspective”, Journal of Cold War Studies, XI-1 (Winter 2009) 108-123, en Richard Rhodes, Arsenals of Folly. The Making of the Nuclear Arms Race (New York, 2007) 138-167.

[5] Zie o.a.: de bijdragen van Matthias Uhl, Viktor Gavrilov en Torsten Diedrich in: Jan Hoffenaar en Dieter Krüger, eds., Blueprints for Battle. Planning for War in Central Europe, 1948-1968 (Kentucky, 2012).

[6] Voor een kritische beschouwing van de strategie van flexible response zie: Francis J. Gavin, “The Myth of Flexible Response: American Strategy in Europe during the 1960s”, The International History Review, XXIII (2001) 847-875.

[7] Zie o.a.: Jan Hoffenaar en Christopher Findlay, eds., Military Planning for European Theatre Conflict during the Cold War (Zürich, 2007).

[8] Zie o.a.:  Xiaoyuan Liu and Vojtech Mastny, eds., China and Eastern Europe, 1960s-1980s. Proceedings of the International Symposium: Reviewing the history of Chinese-East European relations from the 1960s to the 1980s, Beijing, 24-26 March 2004 (Zürich, 2004).

[9] Zie o.a.: Jan Hoffenaar, “East German Military Intelligence for the Warsaw Pact in the Central Sector” in: Hoffenaar en Krüger, Blueprints for Battle, 75-92.

[10] Zeer in het oog springend was dit bij de defensie-inspanningen op zee. Zie: J.B. Hattendorf, The Evaluation of the U.S. Naval Strategy, 1977-1986 (Newport, 2004).

[11] Zie noot 5.

[12] Zie o.a.: Christian Nuenlist and Anna Locher, eds., Transatlantic Relations at Stake. Aspects of NATO, 1956-1972 (Zürich, 2006).

[13] Laurien Crump, “Closing Ranks or Drifting Apart? The Warsaw Pact on Thin Ice (1961–1969)” (2010), http://www.php.isn.ethz.ch/publications/E-dossiers/Crump.cfm.

[14] Zie o.a.: Bernd Greiner, Christian Th. Müller, Dierk Walter, eds., Heiße Kriege im Kalten Krieg (Hamburg, 2006), en Odd Arne Westad, The Global Cold War (Cambridge, 2007).

Over de auteur(s)

Prof. dr. J. Hoffenaar

De auteur is hoofd van de Afdeling Wetenschappelijk Onderzoek van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en bijzonder hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.