Veiligheid en privacy gaan niet samen. Dit zou je kunnen concluderen uit de perikelen rondom bijvoorbeeld het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het afgelopen jaar.[1] Is meer ruimte voor de krijgsmacht nodig? Onlangs stelde demissionair defensieminister Kamp in relatie tot cyberdreiging: ‘...eigenlijk zijn wij met de handen op de rug gebonden. Landen als Rusland en China kunnen doen wat ze willen, maar wij hebben ethische principes en regels’.[2]  Hij voegde daaraan toe dat toezicht betekenisvol moet blijven, maar wel zodanig dat we ons kunnen verdedigen.

In breder perspectief geplaatst is de krijgsmacht één van de instrumenten ter bescherming van onze veiligheid. Om informatiegestuurd optreden (IGO) mogelijk te maken is adequate informatievoorziening en daarmee verbonden inlichtingencapaciteit een vereiste. De krijgsmacht ontwikkelt voortdurend nieuwe capaciteiten op informatievoorzieningsvlak om relevant te blijven voor de nationale veiligheid. En daar zit een probleem, want deze capaciteiten raken snel aan privacyoverwegingen en vereiste bevoegdheden. Vandaar dat het vergaande mandaat van de inlichtingendiensten strenge waarborgen kent en stevig toezicht – vooraf, tijdens en na afloop van inzet.

In een democratische rechtsstaat horen duidelijke grenzen en effectieve controle. Zijn daarmee de genoemde nieuwe capaciteiten ineffectief? Met andere woorden, staan we met de handen op de rug gebonden in de Nederlandse boksring? De vraag is of de krijgsmacht in deze ring moet staan. Of eerder de politie en NCTV? Of onze diplomaten? Of het Nationaal Cyber Security Centrum? En is de beeldspraak wel correct? Is het waar dat onbegrensde  activiteiten van bijvoorbeeld LIMC, Defensie Cyber Commando, of 109 Open Sources Intelligence Compagnie – dus met twee armen vrij – de informatiebehoefte van de krijgsmacht beter weten in te vullen en daarmee IGO mogelijk zullen maken? Dit scenario is verre van realistisch. Allereerst omdat de capaciteiten daarvoor veel te beperkt zijn; de krijgsmacht weet ook dan nog steeds niet wat de Russen en Chinezen uitspoken. Ten tweede omdat IGO een grensverleggende sprong voorwaarts op ICT-gebied vereist, iets wat nog jaren op zich zal laten wachten.

De huidige praktijk is allesbehalve zaligmakend; het moet beter. Maar hoewel veiligheid en privacy geen gemakkelijke combinatie vormen, dient het principe overeind  te blijven: bevoegdheden en toezicht moeten hand in hand gaan. Van dit besef gaf Kamp op een gezonde manier blijk door in de NRC duidelijk te maken dat militairen in Nederland alleen na een steunverzoek door civiele autoriteiten informatie kunnen verzamelen. Uitoefening van taken kan alleen maar binnen de regels.[3] Er is geen sprake van keuze. Het gaat niet om veiligheid of privacy, maar om veiligheid én privacy. Immers, één ding is zeker: zonder vertrouwen van de samenleving in de krijgsmacht geen bewegingsruimte.

 

[1] Zie ook: editorialen ‘De vraag die niet werd gesteld’ (Militaire Spectator 190 (2021) (7/8) 353) en ‘Duiding boven emotie’ (Militaire Spectator 191 (2022) (1) 1).

[2] Steven Derix en Karel Berkhout, ‘Defensieminister Henk Kamp: ‘De handen zijn ons op de rug gebonden’’, NRC.nl, 3 januari 2022.

[3] Zie ook: ‘Kamerbrief over onafhankelijk onderzoek LIMC’ (1 februari 2022) van minister Ollongren over een nieuw onafhankelijk LIMC-onderzoek, dat tevens moet bijdragen aan heldere juridische kaders in het informatiedomein.

Over de auteur(s)