De Franse Revolutie en de daarop volgende Napoleontische Oorlogen brachten zoveel schok, verandering en bloedvergieten teweeg, dat het bijna ondoenlijk is dat samen te vatten in één allesomvattende studie. Denk alleen al aan het feit dat hét standaardwerk over de oorlogen die Napoleon voerde – David Chandlers uitmuntende The Campaigns of Napoleon – een kleine 1200 pagina’s telt, en de gemiddelde biografie over de Corsicaan daar qua aantal niet ver bij achter blijft. De driedelige, uitstekende serie The Cambridge History of the Napoleonic Wars is mede daarom meer dan welkom en verdient een plaats op de boekenplank van eenieder die geïnteresseerd is in deze voor de Europese en wereldgeschiedenis – dat wordt uit meerdere bijdragen duidelijk – zo cruciale periode in de geschiedenis. In een kleine tweeduizend pagina’s komt een bijna duizelingwekkend aantal onderwerpen voorbij, van diplomatie tot geneeskunde, en van herinneringscultuur tot – er is terecht een heel deel aan gewijd – de oorlogen zelf.

Global wars

In de algemene inleiding tot de drie delen stelt Alan Forrest dat de Napoleontische Oorlogen veel meer waren dan een strijd om gebied en hulpbronnen op het Europese continent. Ze waren ‘global wars, fought in Europe’s colonies as much as on the continent itself. And they would leave their mark on countries across the globe, not least across the Atlantic, where Napoleonic officers migrated to extend their military careers when peace returned to Europe, and where much surplus weaponry would end up, sold off to the warring parties of revolutionary Central and Southern America’ (blz. 6). Forrest wijst er terecht op dat hoewel de militaire technologie weinig was veranderd sinds de achttiende eeuw, de sterk toegenomen aantallen soldaten op het slagveld (deels weer het gevolg van de levée-en-masse in het revolutionaire Frankrijk) leidden tot een geweldsspiraal die als een schok kwam voor tijdgenoten. In zijn woorden: ‘The Napoleonic Wars spread suffering and death on a scale that can be compared with the First World War’ (blz. 8).

Een van de sterke punten van The Cambridge History of the Napoleonic Wars is de aandacht voor de transnationale, mondiale context. Daarmee volgen de verschillende bijdragen een trend die al langer zichtbaar is, niet alleen in de geschiedschrijving over de Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen, maar bijvoorbeeld ook over de slavernij, de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Een mooi voorbeeld is The Napoleonic Wars. A Global History van Alexander Mikaberidze uit 2020, een van de redacteuren van het tweede deel van de hier besproken serie. Zoals Michael Broers en Philip Dwyer stellen in de inleiding tot het eerste deel Politics and Diplomacy: ‘Some military historians now realise just how interconnected Europe and in particular the colonial worlds really were, as indeed they were for earlier periods’ (blz. 16).

Horst Carl laat in zijn bijdrage zien dat de verschillende grootmachten in de tweede helft van de achttiende eeuw zochten naar steeds meer aanzien. Dat laatste stond gelijk aan oorlog en het leger. De agressieve buitenlandse politiek van het revolutionaire Frankrijk – dat de idealen van ‘liberté, egalité en fraternité’ grotendeels óók met geweld exporteerde – leidde ertoe dat de andere staten elkaar vonden in coalities om Frankrijk te verslaan. Bij de coalitieoorlogen raakten uiteindelijk alle belangrijke Europese machten betrokken (blz. 42). Carl stelt dat ondanks de mondiale verbanden na 1763 de focus van al deze belligerenten toch ‘Eurocentrisch’ bleef, een terecht punt (blz. 44). Jeremy Black – een autoriteit op het gebied van oorlogvoering – stelt bovendien dat de verschillende legers niet één pad van ontwikkeling volgden: ‘The variety of European warfare certainly emerges from a consideration of particular decades, and therefore the problematic nature of assuming acommon trajectory’ (blz. 86).

Effecten

Lynn Hunt, die eerder baanbrekende studies schreef over de culturele geschiedenis van de Franse Revolutie, biedt een bijdrage over de Franse Revolutionaire Oorlogen, waarin zij de vraag aan de orde stelt die historici al langer bezighoudt: waren deze oorlogen revolutionair, of waren het slechts oorlogen die plaatsvonden tijdens een revolutionaire tijd (blz. 128)? Ja, stelt Hunt, de oorlogen waren revolutionair in hun effecten, ‘just not in the ways intended’. Ze komt tot de conclusie dat ‘The wars of 1792-9 carried revolutionary ideas and practices far from France, but from the ‘meatgrinder’ that was this new ‘war of the masses’ what came out on the other end was something altogether different from liberty, equality and fraternity […] For those who did serve, death, injuries, and disease loomed as constant threats, not to mention boredom, hunger, loneliness, and homesickness or nostalgia […] The rates of venereal disease may have reached 20-30 per cent. War was dangerous even off the battlefield’ (blz. 144 en 145).

Tegelijkertijd brachten de Revolutionaire en Napoleontische Oorlogen ook goede dingen. De Code Napoléon is er een treffend voorbeeld van, alsmede de modernisering van het rechtssysteem, zo schrijven Xavier Rousseaux en Antione Renglet overtuigend in hun artikel. De Napoleontische wetgeving combineerde revolutionaire waarden (individuele vrijheid en gelijkheid van alle burgers, om er maar twee te noemen) met een meer conservatief herstel van de orde. Rousseaux en Renglet stellen: ‘Extended to conquered territories, this legal, judicial and penal modernity influenced the bourgeois classes soon to be at the helm of Western nations – among friends and foes alike’ (blz. 231).

Modern karakter

Het centrale element van de Napoleontische Oorlogen was precies dat: oorlog. Niet verwonderlijk daarom dat een van de drie delen van de Cambridge-serie daarover gaat; het is met bijna 800 pagina’s ook meteen het dikste. Bruno Colson en de eerdergenoemde Mikaberidze stellen terecht dat de Napoleontische Oorlogen niet het eerste conflict was dat andere delen van de wereld raakte, maar dat ze wél een veel groter deel van de planeet (in)direct beïnvloedden dan eerdere conflicten. Zo wijzen ze er bijvoorbeeld op dat er meer Britten stierven tijdens de jarenlange campagnes in ‘the West and East Indies than during the famed Peninsular War in Spain and Portugal’ [...]. Op het continent was de strijd minstens zo bloedig: ‘In Europe alone, as many as 4 million people died during the tempestuous period between April 1792 and June 1815; well over a third of the generation of Frenchmen born between 1786 and 1795 had died on the Napoleonic battlefields’ (beide citaten op blz. 5).

Jean-François Brun biedt een analyse van het al dan niet moderne karakter van Napoleons Grande Armée, dat ‘belonged to a pre-industrial age when travel occured at the speed of a walking man or horse’ (blz. 89). Lang zo goed als onverslaanbaar, nam de slagkracht van Napoleons leger af, zowel door interne als externe factoren, al was het maar omdat Napoleons tegenstanders efficiënter werden en modernere structuren aannamen: grotere aantallen manschappen, een groter strijdgebied, grotere coalities. Toch, zo concludeert Brun: ‘The Grande Armée still remains the instrument used for the greatest march of modern times. Foreshadowing the conventional armies of the nineteenth and twentieth centuries, it enabled Napoleon to develop the means for, and practice of, military operations, and thus show himself a true innovator’ (blz. 105).

Die innovatie lag niet – en dat gold feitelijk voor alle legers in de Napoleontische Oorlogen – in techniek. Gareth Glover laat bijvoorbeeld zien dat veel minder dan 1 procent van alle schoten afgevuurd uit een musket doel trof en slachtoffers veroorzaakte, al kon het effect verwoestend zijn: ‘The lead ball, despite its many shortcomings, was a fearsome projectile if it struck flesh, often flattening on impact and shattering bone or tearing through soft tissue and organs’ (blz. 256). De meeste veranderingen vonden plaats bij de artillerie: ‘It is perhaps at this point in history that artillery began its long road to real dominance of the battlefield, which culminated in the horrors of the First World War’ (blz. 261). Glover concludeert overtuigend: ‘The Napoleonic Wars can perhaps be summarised as a period of steady progression and step-by-step improvement with tactical nuances, rather than ground-breaking inventions which dramatically altered the course of war’ (blz. 272).

Het oorlogsverloop werd waarschijnlijk het meest bepaald – de aanzetten waren al wel zichtbaar in de campagne van 1809 – door Napoleons rampzalige invasie van Rusland in 1812. Daarover zijn letterlijk boekenkasten volgeschreven, maar toch biedt Mikaberidze een goede analyse. Net als bij de Wehrmacht in juni 1941 lijkt de grootste achilleshiel van de Grande Armée logistiek te zijn geweest, zeker tijdens de opmars naar Moskou: ‘In the first few weeks of the campaign it was not so much a lack of supplies that affected so many of Napoleon’s men as the inability to transport the stocks in a timely fashion to where they were needed’ (blz. 458).

Totale oorlog?

Het deel Fighting the Napoleonic Wars is duidelijk van toegevoegde waarde, omdat er ook aandacht is voor minder bekende fronten, zoals die in Scandinavië, de oorlog tussen Groot-Brittannië en de VS in 1812, de campagne in Egypte, en de gebeurtenissen in de Caraïben. Ook noemenswaardig is de aandacht voor de campagne van 1813 en zeker die in Frankrijk zelf in 1814, waar Napoleons talent als militair nog eenmaal naar voren kwam, al eindigde deze campagne met zijn abdicatie en verbanning naar Elba, waarvan hij overigens al snel weer ontsnapte. De erop volgende Honderd Dagen en zijn definitieve einde bij Waterloo zijn bekend en veelvuldig geanalyseerd (‘Wat als Napoleon de slag bij Waterloo had gewonnen’ blijft één van de meest gestelde vragen in de militaire geschiedenis/geschiedschrijving), maar wordt kundig besproken door Tim Clayton.

Het laatste hoofdstuk in Fighting the Napoleonic Wars is van de hand van David Bell en positioneert de Napoleontische Oorlogen in de bredere geschiedenis van de geschiedenis van de oorlogvoering. Was dit de eerste ‘Totale Oorlog’, of kan dat label pas geplakt worden op de Amerikaanse Burgeroorlog of de Eerste Wereldoorlog? Veel hangt af van de definitie, zo stelt Bell. Maar als gekeken wordt naar het veranderen van grenzen en gebied, zo schrijft hij ‘In all of European history, no other ruler, with the possible exception of Adolf Hitler, did more than Napoleon to alter regimes and borders’ (blz. 677). Dit en de toegenomen aantallen soldaten waren revolutionair, stelt Bell, maar maken de Napoleontische Oorlogen nog niet ‘totaal’. Toch wil hij ze wel als zodanig kwalificeren, al is hij daarin niet altijd overtuigend: ‘The reason they deserve that label is because the wars grew more intense and destructive as they continued, demanding greater and greater efforts of mobilisation from all the combatants and exposing populations to greater suffering’ (blz. 678). Dat is zeker een provocatieve gedachte, maar of dit te vergelijken valt met de Eerste en zeker de Tweede Wereldoorlog lijkt me op zijn minst voer voor discussie: tussen 1939-1945 werden hele bevolkingsgroepen bewust doelwit gemaakt van de strijd en was het op grote schaal vermoorden van burgers een kernelement, zeker in Oost-Europa en aan het Oostfront.

Bredere gevolgen

De Franse Revolutionaire Oorlogen en de Napoleontische Oorlogen maakten grote indruk op tijdgenoten. In het derde deel, Experience, Culture and Memory, worden vooral bredere sociale en culturele gevolgen besproken van de periode 1792-1815. Hoe de soldaten de oorlog persoonlijk ervoeren is soms lastig te achterhalen, al was het maar omdat lang niet alle soldaten konden lezen of schrijven. Dat gold ook voor hun vrouwen, kampvolgers en mensen die de legers allerlei spullen verkochten; zij produceerden, schrijft Leighton S. James, ‘little in the way of an autobiographical record’ (blz. 19). Hij toont ook aan dat vrouwen een belangrijke rol speelden in het aanbieden van diensten, variërend van gezelschap tot seks, en van de was doen tot het dragen van munitie en het verzorgen van gewonden (blz. 19-20). Dat laatste was hard nodig, want met de stand van de medische wetenschap betekende gewond raken vaak een doodvonnis, zo schrijft Martin R. Howard in zijn bijdrage. Met de gewone zorg was het weinig beter gesteld. Hoewel het stereotype van dokters als niet-opgeleide slagers niet klopt, ‘there was still much deficient practice. There were brave, pioneering and competent army doctors but there were also many ignorant and clumsy ‘chirurgiens de pacotille’ [‘goedkope rotzooi’, ML] and ‘butcher’s boys’’ (blz. 51). Opvallend genoeg boekten Napoleons chirurgen vaak goede resultaten; 60-80 procent van degenen die een amputatie moesten ondergaan, overleefde dit. Howard constateert dat de grootste vijand van de Napoleontische soldaat wellicht niet de oorlog zelf was, maar de ziekte die erop volgde: ‘In the tropics men died of malaria and yellow fever, in Egypt of plague, and in the Iberian Peninsula and Northern Europe cold and deprivation brought the misery of typhus and dysentery’ (blz. 67). Naar schatting stierven 200.000 soldaten aan de tyfus in de campagne tegen Rusland in 1812 (blz. 70).

De Napoleontische Oorlogen hebben ook hun weg gevonden naar de populaire cultuur, denk aan Ridley Scotts recente – op zijn zachtst gezegd gemengd ontvangen – film over Napoleon. Wolfgang Koller becijfert dat er meer dan 250 films gemaakt zijn over de periode 1792-1815: ‘The Napoleonic Wars represented an epochal threshold that permanently changed the everyday lives and imaginations of millions of contemporaries and had an enduring impact up until the era of the picture palaces of modern Europe in the twentieth century’ (blz. 395). Koller zegt het niet met zoveel woorden, maar de boodschap is duidelijk: perfecte ingrediënten voor films.

Grote winnaar

Over de erfenis van de Napoleontische Oorlogen is veel geschreven, zowel door tijdgenoten als door historici en andere wetenschappers. Beatrice de Graaf toont aan dat de ‘Napoleontische storm’, zoals zij het terecht omschrijft, de zaadjes plantte voor een nieuw, modern systeem van Europese collectieve veiligheid ‘and increased territorial expansion at the expanse of the non-European world’ (blz. 549). Ook concludeert zij: ‘The actual gatekeepers of the transformation of the international states system after 1815 were therefore not necessarily the sovereigns and princes of that era, but their bureaucrats, deputies, officers, diplomats, experts, managers, bankers and lawyers’ (blz. idem). Het Congres van Wenen dat een einde maakte aan de Napoleontische Oorlogen betekende bijna honderd jaar geen oorlog op de schaal van de conflicten tussen 1792-1815. Dat wil zeggen: de Europese grootmachten raakten nog geregeld slaags (denk aan de Krimoorlog en de Pruisisch-Franse oorlog van 1870-71), maar niet allemaal tegelijkertijd. Dat zou pas weer gebeuren in de Eerste Wereldoorlog.

De grote winnaar – als het zo geformuleerd kan worden – van de Napoleontische Oorlogen was ontegenzeggelijk Groot-Brittannië, dat na 1815 uitgroeide tot een wereldwijde supermacht, daarbij geholpen door zijn marine die de zeeën domineerde en wellicht voor de Industriële Revolutie. In zijn bijdrage getiteld ‘Global Empire: Britain’s Century, 1815-1914’  onderezoekt de gerenommeerde historicus Gregory Fremont-Barnes hoe die ‘superpower status’ tot stand kwam. Hij valt meteen met de deur in huis: ‘In short, whatever the – indisputably many – benefits that accrued to the colonised, the imperial relationship must be acknowledged as invariably and, essentially, exploitative’ (blz. 568). Technologische verbeteringen/doorbraken speelden een essentiële rol, bijvoorbeeld wat betreft communicatie: ‘Prior to mid-century, officials in Calcutta required two or three months to send messages to, and receive them from, the India Office by a combination of sea and train; by the 1870s information could be transmitted in twenty-four hours or less via the undersea cable system that criss-crossed the world’s oceans’ (blz. 583).

The Cambridge History of the Napoleonic Wars biedt fascinerende analyses van deze formatieve periode in de Europese- en wereldgeschiedenis. Hoewel niet alle bijdragen even leesbaar zijn, biedt deze serie een diepgaand overzicht van de stand van zaken in de historiografie en vaak een uitstekend vertrekpunt voor verder onderzoek/analyse. Deze serie kan gerust een standaardwerk genoemd worden, essentieel voor een begrip voor de moderne geschiedenis.

Dr. Martijn Lak, Universiteit van Amsterdam

The Cambridge History of the Napoleonic Wars

Volume I: Politics and Diplomacy

Door Michael Broers en Philip Dwyer (red.)

Cambridge (Cambridge University Press, 2022)

495 blz.

ISBN 9781108424370

 

Volume II: Fighting the Napoleonic Wars

Door Bruno Colson en Alexander Mikaberidze (red.)

Cambridge (Cambridge University Press, 2022)

744 blz.

ISBN 9781108417662

 

Volume III: Experience, Culture and Memory

Door Alan Forrest en Peter Hicks (red.)

Cambridge (Cambridge University Press, 2022)

673 blz.

ISBN 9781108417679

Over de auteur(s)

Dr. Martijn Lak

Martijn Lak is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.