In veruit de meeste boeken over militaire geschiedenis gaat de aandacht uit naar oorlogshandelingen van Amerikaanse of Britse eenheden en daarbinnen exclusief naar de dunne schil van aanvallende gevechtstroepen. Dit resulteert in boekenplanken vol met titels over de Somme, Overlord en Market Garden, waaraan elk jaar titels worden toegevoegd met op de kaft de ronkende claim dat sprake is van geheel nieuwe inzichten op basis van volstrekt nieuwe bronnen.

Was het maar waar. De bovenmatige aandacht voor aanvallende geallieerden is een van de onhebbelijkheden van het genre militaire geschiedenis. Alleen al om die reden valt het toe te juichen dat er boeken verschijnen zoals die van Jack Didden (tekst) en Maarten Swarts (beeldredactie) over het Duitse vijftiende leger. The Army that got away beschrijft de Duitse wijze van verdedigen in de tweede helft van 1944 tegen de geallieerde opmars die plaatsvond tussen Normandië en Nederland. Het vult daarmee een lacune in de literatuur. Vrijwel alle boeken over het westfront in de Tweede Wereldoorlog springen van Overlord (juni 1944) naar Market Garden (september 1944) en Infatuate in Walcheren (november 1944) alsof er daartussen niets gebeurde. Gelukkig wordt de fascinerende tussenfase nu diepgravend bestudeerd in The Army that got away.

Vertragende gevechten of vlucht?

Het interessante en relevante van deze casus is dat het Duitse vijftiende leger de terugtocht overleefde. Het vijftiende leger wist veel langer weerstand te bieden dan men voor mogelijk houdt, gezien de gevechtsverhoudingen. Natuurlijk werd het zeer zwaar gesleten door de talloze confrontaties met Britten, Polen en Canadezen. Maar desondanks ontsnapte het leger, na de wekenlange terugtocht via het Albertkanaal en Walcheren, om eind 1944 opnieuw de strijd aan te gaan tegen de legers van Montgomery. Hoe kon dit Duitse vijftiende leger na negen maanden felle strijd nog steeds in staat zijn tot gecoördineerde tegenstoten en terugvallen? Of was dat misschien niet zo? Ging het wellicht om geïmproviseerde vertragende gevechten die maskeren dat het uiteindelijk toch allemaal neerkwam om een chaotische vlucht voor de geallieerde troepen uit?

Voor dat laatste lijkt veel te zeggen. Men zou goed kunnen verdedigen dat het Duitse vijftiende leger na juli 1944 langzamerhand tot militair gruis uiteenviel en overleefde door puur geluk. Uiteindelijk, zo zou de conclusie kunnen zijn, begon de geallieerde opmars bij de Belgische grens te haperen om logistieke redenen en vergat Montgomery prioriteit te geven aan de vernietiging van de restanten van het vijftiende leger. Fascinerend genoeg is Jack Didden het daarmee oneens. Zijn interpretatie is dat het Duitse vijftiende leger gedurende de terugtocht van 500 kilometer juist steeds weer opnieuw blijk gaf van opmerkelijke groepscohesie, volharding en onverminderd professionele aansturing. Ondanks voortdurend schaarser wordende middelen en een bijkans hopeloze militaire situatie brak het leger niet. Didden probeert met behulp van steeds nieuwe voorbeelden in elk hoofdstuk opnieuw aannemelijk te maken dat het Duitse vijftiende leger zich karakteriseerde door initiatiefrijkheid, improvisatievermogen, onverminderd hoog moreel en intrinsieke militaire kwaliteit en dat het daardoor in staat bleef om effectief te vechten in de moeilijke maanden tussen juli en november 1944.

Dit is een interessante these. Het ontbreekt in The Army that got away helaas wel aan een instrumentarium c.q. criterium voor het meten en beoordelen van die veronderstelde hoge Duitse gevechtskwaliteit en -effectiviteit. Het heeft alles te maken met de aard en opzet van The Army that got away. Didden opteert voor een klassieke vorm van geschiedschrijving, waarin het hoofdaccent ligt op de chronologische beschrijving. The Army that got away is een feitelijke en verhalende studie. Didden schreef al eerder vergelijkbare boeken, waaruit zijn voorkeur voor de beschrijvende ‘eenheidsgeschiedenis’ ook blijkt.[1] Niet het vechtende individu met zijn oorlogservaring staat erin centraal, of de bredere strategische en maatschappelijke context, noch de krijgswetenschappelijke analyse, of het comparatieve perspectief, maar een legereenheid en haar ‘geschiedenis’. Didden wenst, naar eigen zeggen, de day-to-day fighting van een eenheid in kaart te brengen. Vervolgens richt hij zich op de beoordeling van de kwaliteit van de keuzes erbij van de militaire hoofdrolspelers en de effectiviteit van het optreden van de betrokken eenheden. De optelsom van de passages daarover moet de lezer overtuigen van het gelijk van zijn interpretatie over een ongebroken Duitse gevechtskracht.

Fundgrube

De vraag dringt zich op of herhalen niet iets heel anders is dan verklaren. Maar The Army that got away is hierdoor in ieder geval wel een absolute Fundgrube geworden. Het is volledig, nauwgezet en zeer rijk aan interessante details. Het boek biedt nieuwe feiten en inzichten over een oorlogsfase die normaliter in een halve pagina wordt afgedaan. Direct na de inleiding bevat het boek boeiend onbekend materiaal over de gevechten op de oostelijke flank van Overlord. Didden komt erna te spreken over de onderbelichte gevechten bij Mantes-Gassicourt (Seinegebied) en die in de omgeving van Rouen. Vervolgens zijn de operaties rond Parijs en richting Amiens aan de beurt. Ook komt de reactie ter sprake op operatie Supercharge (Parijs, Beauvais en noordwaarts). Daarna volgen nog de gevechten in het Sommegebied rond Amiens, Arras en Cambrai, die aan de grens met België rondom Lille, in de pocket Mons, en rondom operatie Sabot (de gevechten richting Brussel). Het boek eindigt met de gevechten bij Antwerpen, de Schelde en in Zeeuws-Vlaanderen.

Didden geeft hierbij blijk van een fenomenale kennis van zaken. De orders, routes, gevechten, successen en tegenslagen tijdens de terugtocht van het vijftiende leger komen heel goed uit de verf. Bijzonder krachtig is dat alles steunt op origineel archiefonderzoek. The Army that got away is gebaseerd op de Kriegstagebücher van de deelnemende eenheden. Dit tilt het boek ver uit boven de middelmaat van de militairhistorische studies. Didden houdt verder goed greep op de materie en verliest de samenhang tussen de onderdelen van het verhaal nooit uit het oog. De fotoredactie, onder verantwoordelijkheid van Maarten Swarts, is eveneens indrukwekkend. Elke pagina biedt gemiddeld wel 3 tot 4 boeiende foto’s. Hiermee is The Army that got away ook een prachtig kijkboek geworden. Kort en goed, The Army that got away is ongetwijfeld het te raadplegen boek voor wie zich wil gaan verdiepen in de oorlogsfase aan het westfront tussen de operaties in Normandië en Nederland in.

Een keerzijde is wel dat dit een boek is geworden voor de ingewijde enthousiasteling, die een kloeke feitelijk-verhalende interpretatie verkiest boven een abstractere generaliserende analyse. Het is bijna onmogelijk om niet te bezwijken onder de 500 pagina’s boordenvol met feiten. Didden beseft dit zelf gelukkig ook. Met een vette knipoog erkent hij dat zijn boek het karakter heeft van ‘an avalanche of facts’.

Misschien had Didden er goed aan gedaan om net iets meer ruimte te besteden aan de betekenis van alle beschreven verplaatsingen en gevechten en de koppeling van de gebeurtenissen aan de context daarvan. De vergelijking met andere Duitse terugtochten bijvoorbeeld, de connectie met de specifiek Franse situatie, of aandacht voor de pikante en veel bediscussieerde relatie tussen fascisme, indoctrinatie en ‘gevechtskracht’, waren op zijn plaats geweest. Legers vechten niet in een vacuüm.

Kampfgruppen

Ondertussen kent Diddens boeiende boek weldegelijk een impliciet achterliggend hoofdthema, dat in potentie alle onderdelen betekenis en samenhang zou kunnen verlenen en een verklaring zou kunnen bieden voor het voortbestaan van het vijftiende leger. Uiteindelijk vertelt The Army that got away het verhaal van de gevechten van Kampfgruppen: samengeraapte Duitse troepen onder leiding van ervaren officieren die de geallieerde opmars trachten te vertragen. Juist deze Kampfgruppen lijken effectief te zijn geweest. Dát is een heel fascinerend gegeven. Didden heeft The Army that got away naar eigen zeggen geschreven als een soort voorgeschiedenis van zijn eerdere studies over Kampfgruppen zoals Chill en Walther. Nu die voorgeschiedenis klaar is zou Didden eigenlijk al zijn studies en kennis eens moeten samennemen en verknopen, en daarbij wat gas terugnemen op het vlak van feitelijke volledigheidsdrang, om meer algemenere uitspraken te doen over het karakter, de ontwikkeling en de vermeende effectiviteit van het alternatief voor de reguliere Duitse commandovoeringsstructuur en gevechtsvormen: de Kampfgruppen. Wat was de relatie precies met de formele organisatie, doctrine, militaire cultuur en Auftragstaktik van het Duitse leger? Waarom vochten de Kampfgruppen zo effectief?

Jack Didden is de aangewezen persoon om die vragen te beantwoorden, nu er meerdere indrukwekkende boeken van zijn hand zijn verschenen waarin Kampfgruppen het hoofdonderwerp vormen. Ik voel nóg een indrukwekkend boek aankomen.

Dr. Henk de Jong, Faculteit Militaire Wetenschappen Nederlandse Defensie Academie

 

[1] Zie bijvoorbeeld: Einddoel Maas. De strijd in zuidelijk Nederland tussen september en december 1944 (Weesp, 1984); Autumn Gale/Herbststurm. Kampfgruppe Chill, schwere Heeres Panzerjäger-Abteilung 559 and the German recovery in the autumn of 1944 (Drunen, 2013; eerder ook als dissertatie verschenen) en Kampfgruppe Walther and Panzerbrigade 107. A thorn in the side of Market Garden (Drunen, 2016).

The Army that got away

The 15. Armee in the summer of 1944

Door Jack Didden en Maarten Swarts

Drunen (Zwaardvisch Publishers) 2022

532 blz. – ISBN 9789080039392

Over de auteur(s)