In de jaren voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was er in de Militaire Spectator veel aandacht voor de reorganisaties binnen de Nederlandse strijdkrachten, de kans op een strategische overval, de neutraliteitspolitiek en de verwachte rol van het luchtwapen in een nieuwe oorlog.

In de ‘Spectatoriale Beschouwingen’ van juni 1939 sprak de redactie van een ‘spannend tijdsgewricht’.[1] Zij vestigde de aandacht op het pact dat Duitsland en Italië een maand eerder gesloten hadden en op een artikel in de Kölnische Zeitung, waarin minister van economische zaken Max Steenberghe de vriendschappelijke banden met de oosterburen benadrukte en de hoop uitsprak dat de ‘daadkrachtige samenwerking’ voortgezet zou worden. De redactie citeerde ook de Deutsche Diplomatische Korrespondenz, waarin stond dat Duitsland de onafhankelijkheid van België en Nederland zou respecteren, zolang andere landen dat ook zouden doen.

Om te illustreren dat het met de oorlogsdreiging meeviel, haalde de redactie de Financial Times aan, die meende dat Duitsland vanwege een eigen tekort aan grondstoffen nooit een langdurige oorlog zou kunnen voeren. Tevens werd van Frankrijk en Engeland verwacht dat zij bondgenootschappen zouden sluiten, ‘zodat het voor Duitschland duidelijk onmogelijk zou zijn een bliksemsnellen oorlog te winnen’.

De redactie wees naar ‘onverantwoordelijke persorganen’ die onder ‘vertroebelende invloeden’ toch over oorlogsdreiging bleven schrijven. Zulke berichten kwamen neer op ‘anti-Duitsch gestook uit onzuivere bron’, dat in het buitenland niet aangenomen mocht worden als de stem van het Nederlandse volk.

Over de auteur(s)