Militaire geologie en geografie zijn ‘van het grootste belang’, niet alleen op ‘operatief gebied’, maar ook ‘reeds in het stadium van voorbereiding, bij de uitrusting der eventueel in te zetten troepen.’ Dit schreef res. Kapitein der Artillerie dr. D.G. Montagne in de jaren na de Tweede Wereldoorlog.[1]

Montagne onderscheidt in militair opzicht geologie van geografie, waarbij de eerste wetenschap zich richt op ‘dié onderwerpen, welke van belang zijn voor een juiste kennis van het natuurlijke landschap en de mogelijkheden, die het in militair opzicht biedt’. Militaire geografie is ‘de studie van de wijze, waarop de mens gebruik gemaakt heeft van de hem van nature geboden mogelijkheden’.

De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een stroomversnelling in het vakgebied. Zo hielpen de Amerikanen mee met ‘studies over de mogelijkheden van verplaatsing van de Russische industrie uit de bedreigde gebieden naar achter de Oeral gelegen landstreken’.

Het werd duidelijk dat vooral de Amerikanen lessen trokken en waarde hechtten aan de nieuwe geografische diensten. Volgens Montagne was dat bij de andere landen waarschijnlijk ook het geval. ‘De steeds meer doorgevoerde specialisatie, vooral op materieel gebied, der moderne legers immers maakt het zeer waarschijnlijk, dat in een eventueel volgend gewapend conflict in nog veel sterkere mate dan in de afgelopen oorlog het geval was, gebruik gemaakt zal moeten worden van alle mogelijkheden, die het terrein biedt.’

Montagne voorzag ten slotte dat door de oprichting van en nauwe samenwerking binnen de NAVO Nederlandse eenheden moesten kunnen oefenen met Amerikaanse geografische studies, die hierin koploper waren. ‘Hiervoor echter is het onderhouden van een nauw contact door een deskundige op dit gebied met de Amerikaanse (en Engelse) militair-geologische en -geografische instanties een eerste vereiste’.


[1] Dr. D.G. Montagne, ‘De ontwikkeling van de militaire geologie en –geografie', Militaire Spectator 121 (1952) (6) 370-380.

Over de auteur(s)