Het artikel ‘On mind war. Manoeuvreren op het internetslagveld’ van kolonel J.A. van Dalen beschrijft de maatschappelijke gevolgen van de disruptieve werking van informatie(technologie) en schetst daarmee een bedreigend, maar ook realistisch (toekomst)beeld.[1] Het conceptuele kader en de aanknopingspunten om te kunnen handelen in het informatieveld zijn overtuigend. De crux van ‘On mind war’ zit in wie vervolgens moet handelen, en hoe.

‘On mind war’ betoogt dat de krijgsmacht, met gebruik van Information Manoeuvre als gevechtsvorm van de toekomst, de ‘strijd’ op alle niveaus moet aangaan. Informatie is het wapen, ‘waarheid’ de munitie.[2] Het informatieslagveld is altijd live en iedereen is combattant. Het succes van militaire operaties wordt niet langer afgemeten aan het behalen van militaire doelstellingen, maar aan de perceptie onder de bevolking. Het gaat niet meer om fysiek winnen, maar om de battle of the narritive, waarbij elk militair handelen moet passen in de informatiedoelstellingen. Information Manoeuvre Forces zijn voortaan leidend en informatiespecialisten zijn niet langer adviseur, maar strijder, met de sleutel tot de overwinning in hun handen.

Onder deze revolutionaire visie op de inzet van de krijgsmacht ligt echter geen enkel fundament. De beschreven problematiek gaat over maatschappelijke en politieke processen; de conclusies gaan over militair optreden ‘op alle niveaus’. Aannames over de aard van oorlog en over militaire operaties worden niet onderbouwd. ‘On mind war’ mist militaire context. Een analyse van een daadwerkelijke toekomstige operationele omgeving ontbreekt.

Dat het bijvoorbeeld niet langer zou gaan om wiens leger fysiek wint is een drogreden. Uitmanoeuvreren, of een zwak punt aangrijpen (fysiek of anders), waardoor een tegenstander niet meer kan of wil vechten, is van oudsher de kern van (militaire) strategie en tactiek. Het is alleen niet altijd haalbaar of succesvol. Ook een tegenstander heeft nog een zegje in waar, wanneer en hoe de strijd wordt gestreden. Als puntje bij paaltje komt is het nog steeds essentieel dat een krijgsmacht fysiek kan winnen.

Ik vervolg mijn reactie met enkele andere conclusies voor Defensie. Daarna licht ik toe waarom informatiebedreigingen niet zonder meer een militaire aangelegenheid zijn en waarom de gekozen richting in ‘On mind war’ afbreuk doet aan de kern van de krijgsmacht. Vervolgens geef ik aan waarom informatie niet hét wapen van de toekomst is en ik sluit af met enkele opmerkingen.

Belangrijkste conclusies voor de krijgsmacht

‘On mind war’ maakt duidelijk dat bepaalde maatschappij-ontwrichtende ontwikkelingen nu al leiden tot vergaande en wereldwijde polarisatie en destabilisatie. Militair gezien is de belangrijkste vaststelling dat het niet langer ondenkbaar is dat bepaalde triggers (bewust of onbewust) een niet te stoppen neerwaartse spiraal kunnen inleiden, mogelijk resulterend in een (grootschalig) gewapend conflict. Hoofdconclusie voor de krijgsmacht: wees voorbereid! Dat is meteen de beste bijdrage van een leger aan het voorkomen van een oorlog.[3]

Daarnaast moet de krijgsmacht aandacht hebben voor de veranderende impact van informatie op het (eigen) optreden. Hoe bijvoorbeeld om te gaan met verrassing of misleiding als elke grote verplaatsing wordt gezien of gemeld? Als laatste dient de krijgsmacht zichzelf ook in vredestijd te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. In maatschappelijke context moet worden bijgedragen aan het tegengaan van desinformatie over de eigen krijgsmacht. Omdat de krijgsmacht voor haar kerntaken over bepaalde capaciteiten beschikt, zou zij op incidentele basis de staat kunnen ondersteunen bij het tegengaan van desinformatie of beïnvloeding die niet aan de krijgsmacht zijn gerelateerd. Dit is echter een gevoelig onderwerp.

‘On mind war’ draait deze conclusies echter om en plaatst de krijgsmacht in een soort permanente staat van oorlog. Binnen de informatieoorlog beschermt Defensie de staat en zijn inwoners tegen desinformatie. In de praktijk richt de krijgsmacht zich daarmee op een virtuele ‘oorlog’ ter voorkoming van een echte. Het grootste probleem daarbij is natuurlijk dat die werkelijke oorlog nog steeds kan komen.

DIME

‘On mind war’ stapt daarmee volledig over het onderscheid tussen de verschillende niveaus van (militair) optreden heen, te beginnen het politiek-strategisch niveau.[4] Hier vormen de nationale instrumenten Diplomatie, Informatie, Militair en Economie het bekende acroniem DIME.[5] ‘On mind war’ zet de krijgsmacht plotseling in binnen het element Informatie, een ander instrument van de staat. Deze instrumenten zijn bij specifieke departementen belegd. Informatie is een uitzondering, want het verstrekken van informatie en het tegengaan van desinformatie is de verantwoordelijkheid van álle departementen en overheidsorganisaties (op hun eigen vakgebied). Als het gaat om de digitale bescherming van de maatschappij heeft bovendien de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid een overkoepelende rol.[6] Dit deel van de competitie tussen staten ligt daarom bijna volledig buiten de verantwoordelijkheid van Defensie, en terecht. De inzet van het militaire instrument dient te allen tijde een last resort te zijn. Het militariseren van informatie doet daar afbreuk aan en levert de ongewilde perceptie op van militaire escalatie.

Los daarvan stuurt deze voorgestelde paradigmaverschuiving dus weg van waar het bij het militaire instrument om gaat, namelijk de (mogelijke) inzet van militair geweld. Niet-militair gerelateerde politiek-strategische bedreigingen worden direct vertaald naar conclusies op het tactische niveau. Enkele adviezen uit ‘On mind war’ heeft u in mijn inleiding gelezen.

Daarbij wordt ook geen onderscheid meer gemaakt tussen campagnethema’s, met grote generalisaties als gevolg.[7] Zo suggereert ‘On mind war’ dat het bij militaire operaties ‘altijd’ draait om de perceptie van de bevolking. Dat is bij de huidige (security/peace support)missies nog verdedigbaar, maar is dat ook zo bij oorlog (combat), of bij nationale operaties (peacetime military engagement)? Gaat het bij een dijkdoorbraak niet meer om het dichten van het fysieke gat, maar om de perceptie dat het allemaal wel goedkomt?

Oorlog

In tegenstelling tot de voorstelling van zaken in ‘On mind war’ is de gewelddadige aard van oorlog niet veranderd. Informatie(technologie) heeft invloed op de verschijningsvorm, maar dat geldt voor een heleboel ontwikkelingen. ‘On mind war’ laat deze buiten beschouwing. Bewapende drones (UAS), robotisering en autonome systemen, laser- en microtechnologie, geavanceerde anti-access/area denial (A2/AD) en ook strategische afstanden en internationale samenwerking hebben allemaal impact op het toekomstige slagveld.

Bij een daadwerkelijke oorlog treden tactische eenheden nog steeds een wereld van vernietiging, angst, onzekerheid en chaos binnen. Uitmanoeuvreren of niet, het gaat erom de tegenstander fysiek de wil op te leggen. Hele bataljons zijn in enkele minuten gehalveerd. Ondanks alle hightech informatie- en communicatiesystemen domineren frictie en gebrekkige informatie de besluitvorming ‘op alle niveaus’.[8] Onder die omstandigheden richten commandanten zich slechts op het overleven van de eenheid en op het behalen van de fysieke opdracht.

Als de krijgsmacht zich volledig (in)richt op Information Manoeuvre, op strategisch- of ander niveau, dan zijn de gevolgen bij een omschakeling naar een daadwerkelijke oorlog niet te overzien. Op die zwaarste inzetoptie moet een krijgsmacht van huis uit conceptueel, fysiek en mentaal zijn ingericht en voorbereid. Zo niet, dan start zij die oorlog met onnodig veel slachtoffers en met een mogelijke nederlaag als gevolg.

Het wapen van de toekomst

‘On mind war’ richt het militaire vermogen op informatie als wapen. Daarmee doet het de integraliteit van het gevecht zwaar tekort. Geen enkel losstaand systeem of wapen kan de gehele bandbreedte aan bedreigingen en kansen afdekken.[9] Kiezen voor één technologisch – of in dit geval zelfs virtueel – wapen van de toekomst betekent altijd dat dat het niet gaat worden: het is immers niet meer onze zwakte en de strijd verplaatst zich vanzelf in een andere richting.

De krijgsmacht inrichten op een concept dat ogenschijnlijk weinig slachtoffers oplevert verkoopt politiek natuurlijk erg goed. Vechten met informatie doodt niemand, het is oorlogvoeren zonder bloed en nog goedkoop ook. Het is alleen niet reëel. Dit blinde vertrouwen in technologie heeft in het verleden al vaker geleid tot legers die gevaarlijk uit balans waren. Het artikel ‘The Lure of Strike’ van Conrad Crane beschrijft dit fenomeen van het geloof in bijvoorbeeld sea- of airpower als allesbepalende wapens van de toekomst.[10] De aantrekkingskracht (lure) van stand-off-wapens (strike) werd telkens betaald met het bloed van de soldaat op de grond. Oorlog vindt plaats tussen mensen en is niet netjes te maken.

Afhankelijkheid van technologische systemen die de uitwerking van oorlog mogelijk niet doorstaan, maakt ons ook kwetsbaar. ‘On mind war’ benoemt dit zelf ook, maar vervolgens is Information Manoeuvre voor een groot deel afhankelijk van diezelfde technologie. Eenheden of specialisten die op sociale media tegenstanders en bevolking beïnvloeden, komen van een koude kermis thuis als een tegenstander de internetstekker eruit trekt.

Niemand kan een volgende oorlog voorspellen. Niet waar, niet wanneer, maar vooral niet welke wapens of tactieken doorslaggevend zullen zijn. Dus als informatie al een (militair) wapen is, dan is het niet zomaar het wapen van de toekomst. Pas tijdens een volgend (grootschalig) gewapend conflict leren we het nieuwe karakter van oorlog echt kennen. Alles draait om aanpassingsvermogen: adapt or die, in de meest letterlijke zin van het woord.

Afsluitend

De huidige informatieoorlog is niet de oorlog van de toekomst. Veel desinformatie komt niet eens van tegenstanders. Waar dat wel het geval is maakt die beïnvloeding deel uit van de competitie (tussen staten). De krijgsmacht speelt een rol in die competitie, maar de belangrijkste taak is om tegenstanders ervan te weerhouden over te gaan op grootschalige militaire inzet. Net als bij een handelsoorlog is de term informatieoorlog een analogie om de impact ervan te duiden, maar het is aan de staat en niet het leger om een antwoord te geven op deze bedreigingen. Want als binnen die geopolitieke competitie de M van DIME al is ingezet op de I, dan blijft op voorhand slechts het acroniem DIE over.

Het promoten van een centrale (allesbepalende) rol van information-eenheden doet hen zelf ook geen goed. Het maakt een karikatuur van deze capaciteiten en het draagt bij aan de polarisatie binnen de krijgsmacht. Concepten als Information Manoeuvre moeten snel handen en voeten krijgen, want dat helpt om weg te komen van het idee van de heilige graal. Wat zijn de concrete effecten, hoe worden die bereikt, hoeveel tijd kost dat en hoe zeker is dat effect? Hoe effectief is informatie als benodigde technologie niet meer werkt of als de tegenstander besluit om niet meer te luisteren? Werkt informatie als wapen ook in een oorlog? Is de inzet van informatie op deze wijze überhaupt legaal?

Informatie als wapen werkt naar verwachting vooral op strategisch niveau, al was het maar vanwege de tijd die kost om mensen te ‘beïnvloeden’. Of daarmee sprake is van een ‘wapen’, of toch vooral een uitstekende metafoor, is een andere discussie. Laten we in discussies daarover wegblijven van dooddoeners als ‘alles is informatie’. Elementen als misleiding en verrassing maken nog steeds deel uit van militaire tactiek en zijn geen eigendom van de informatiespecialist.

Een ‘echte’ oorlog blijft een reële optie. En dat terwijl jaren van bezuinigen grote gaten heeft geslagen in de organisatie. Kijken we naar de landmacht, dan zijn nog drie gevechtsbrigades over. Deze zijn niet zelfstandig inzetbaar en beschikken over onvoldoende gevechtssteun en gevechtskracht. Information Manoeuvre kan een aanvulling zijn op de militaire toolbox, maar het is wel essentieel dat de basis wordt gerepareerd, want informatie houdt nog steeds geen enkele vijandelijke divisie tegen.

Revolutionaire visies, zoals in ‘On mind war’, zijn nodig om de krijgsmacht professioneel verder te ontwikkelen. We moeten echter altijd de lessen uit het verleden toepassen en met beide benen op de grond blijven staan. Laten we vooral in discussie blijven, niet om de battle of the narritive te winnen, maar om er beter van te worden. Anders voeren we onze eigen informatieoorlog en voor je het weet vergeten we: mind the war!

Marnix Felius, luitenant-kolonel der Infanterie

-------------------------------------------

Antwoord op Meningen van anderen

Ik wil luitenant-kolonel Marnix Felius allereerst dank zeggen voor zijn uitvoerige en scherpe reactie op mijn artikel ‘On mind war’. Een scherp gevoerde discussie helpt om het gedachtegoed Information Manoeuvre beter te begrijpen en te duiden. Wat het wel is en vooral wat het niet is. Wat het moet zijn en wat het niet moet worden. Information Manoeuvre wordt hierdoor tastbaarder en beter hanteerbaar voor politieke en militaire beleidsmakers en besluitvormers. Voor de duidelijkheid begin ik met een korte samenvatting van de betooglijn van mijn artikel ‘On mind war’, waarna ik Felius’ voornaamste kritiek samenvat. Ik eindig daarna met mijn tegenargumenten.

Kern ‘On mind war’

In mijn artikel betoog ik eigenlijk vijf dingen. Ten eerste dat de disruptieve informatietechnologie (smartphonetechnologie) de huidige machtsordening verstoort, waardoor verticale machtsstructuren (zoals de staat en het leger) terrein verliezen ten opzichte van horizontaal georganiseerde netwerken. Ten tweede dat hierdoor het slagveld niet langer uitsluitend het prerogatief van (staats)legers is, maar dat vele vormen van georganiseerde en ongeorganiseerde actoren het slagveld (vaak digitaal) betreden. Ten derde dat informatie een wapen is geworden, waarmee op massale, met kunstmatige intelligentie ondersteunde, geïndustrialiseerde en gepersonifieerde wijze vaak ongemerkt percepties van personen en doelgroepen kunnen worden beïnvloed. Hiermee kan het onderlinge vertrouwen in zijn maatschappelijke samenhang en legerorganisatie worden verstoord en zijn vermogen tot oorlogvoering beschadigd, waardoor wij toekomstige conflicten in ons voordeel kunnen beslissen. Dit brengt als vierde met zich mee dat westerse legers zich enerzijds tegen deze machtige vorm van beïnvloeding moeten kunnen verdedigen en anderzijds zelf dit machtige wapen in hun arsenaal zouden moeten opnemen. Als vijfde en laatste beargumenteer ik dat informatie ook een ‘duistere kant’ heeft, die ons vertraagt, uiteendrijft, oppervlakkiger maakt en ons angst inboezemt. Informatie maakt ons wantrouwend en dreigt onze democratie en welvaartsstaat te eroderen. Van deze ‘duistere kant’ moeten we ons veel beter bewust worden. Samenvattend: informatie is een machtig wapen dat centraal moet staan bij oorlogvoering en conflictbeslechting, maar waartegen we ons ook moeten verdedigen. Zowel fysiek als mentaal.

Kern ‘Mind the war’

Ik probeer nu de voornaamste kritiekpunten van Felius samen te vatten. Hij erkent weliswaar het disruptieve en destabiliserende karakter van de huidige informatietechnologie, maar vindt dat de verdediging hiertegen vooralsnog een rol van de staat is. Defensie mag en kan pas na het uitbreken van een openlijke fysieke oorlog een rol spelen op dit gebied. Informatie blijft volgens hem namelijk één van de machtsinstrumenten van de staat en dit deel van de préconflictfase van competitie tussen staten ligt bijna volledig buiten de verantwoordelijkheid van Defensie. Felius zegt ten tweede dat de verschillende niveaus van militair optreden niet gewijzigd zijn en dat de informatie-oorlogvoering weliswaar een grote rol speelt op het strategische niveau, maar veel minder op het operationele en tactische niveau. En als het al een grote rol speelt is dit vooral bij de campagnethema’s peace support operations en security en nauwelijks bij peace time military engagement en combat. Bij combat kun je volgens hem een tegenstander niet ‘de wil opleggen met informatie’ en draait het volgens hem nog steeds om fysieke manoeuvres, gekenmerkt door angst, onzekerheid, chaos en vernietiging. Een krijgsmacht moet zich volgens hem dus vooral blijven concentreren op fysieke gevechtskracht en niet op ‘informatie-gevechtskracht’.

Ten derde stelt Felius dat de krijgsmacht niet moet kiezen voor informatie als ‘hét wapen van de toekomst’. Dit verengt volgens hem de inzetmogelijkheden, beschadigt het aanpassingsvermogen en maakt de krijgsmacht kwetsbaar. Omdat toekomstige conflicten in hun aard altijd onvoorspelbaar blijven, mag één bepaald wapen volgens Felius nooit een té centrale positie krijgen. Samenvattend zegt Felius dus dat Information Manoeuvre weliswaar een rol speelt, maar dan vooral op het strategisch staatsniveau en veel minder op het operationele en tactische niveau.  Volgens hem moet de krijgsmacht niet te snel meegaan met ‘moderne ideeën’ en met beide benen op de grond blijven staan. Information Manoeuvre kan een aanvulling zijn op de militaire toolbox, maar niet het hoofdwapensysteem worden. Er zijn volgens hem nog voldoende andere belangrijke investeringsgebieden om de krijgsmacht gereed te blijven houden voor de toekomst. Hij sluit af met de mooi gevonden zinsspeling op ‘On mind war: ‘Mind the war’.

Tegenargumenten

Felius gaat in zijn betoog voorbij aan de significante veranderingen die nu gaande zijn, veroorzaakt door disruptieve informatietechnologie (internet, smartphones, artificial intelligence). Diverse studies laten zien dat de wereldwijde verbondenheid van de mensheid (internet) en het vermogen van individuele mensen om ‘invloed en macht’ met een druk op de knop uit te oefenen (smartphonetechnologie) de huidige machtsordening omdraait. Verticale bureaucratische instituten verliezen aan macht tegenover adaptieve horizontale netwerken. Hoewel de ‘Westfaalse’ staat terugvecht en niet zonder meer ten onder gaat, is er toch duidelijk een trend waarneembaar dat westerse overheden steeds vaker een faciliterende of volgende rol spelen en initiatieven van bevolkingsgroepen, industrieën of invloedrijke belangengroeperingen sanctioneren. Ook bij de huidige coronacrisis is dit waarneembaar. De overheid regeert niet meer, maar reageert slechts en legt steeds vaker (vormen van) burgerinitiatieven in wetgeving vast. Ook de traditionele machtsinstrumenten van de staat (DIME of meer accuraat DIMEFIL) zijn intussen niet langer meer uitsluitend in handen van de staat. De diplomatieke internationale agenda wordt gedreven door invloedrijke, op informatietechnologie gebouwde, belangengroeperingen. Informatieverspreiding wordt niet langer beheerst door de staat, nieuwsagentschappen of redacteuren, maar door iedereen met een smartphone. Economische regelgeving is eveneens niet langer uitsluitend van de staat, maar wordt meer en meer beheerst door machtige internationale bedrijven. Zelfs het geweldsmonopolie van de staat (militair machtsapparaat) bestaat niet meer. Informatietechnologie stelt namelijk iedereen in staat in digitale of fysieke vorm deel te nemen aan conflicten vanuit elke plaats op de wereld. DIME is dus niet langer van de staat, maar maar van de straat.

Natuurlijk valt er op bovenstaande argumenten het nodige af te dingen en gaat de ene ontwikkeling harder dan de andere, maar de trend is onmiskenbaar: informatietechnologie verandert de huidige machtsordening. Omdat tegenwoordig dus iedereen (vaak ongefilterd) informatie genereert en ‘invloed’ of zelfs ‘macht’ kan uitoefenen, moet het gebruik van informatie als wapen niet langer beperkt blijven tot de staat, maar moet ook Defensie dit wapen gaan gebruiken om militaire doelstellingen te behalen. Al was het maar om zich er tegen te kunnen verdedigen. En waarom ook niet? Als we in staat zijn om informatie als wapen tegen tegenstanders in te zetten (teveel aan informatie, te weinig informatie, gefalsificeerde informatie, gedegradeerde informatiesystemen, beschadigde data, et cetera) kunnen we de legitimiteit van zijn optreden beschadigen, de effectiviteit van zijn militaire eenheden teniet doen of zelfs de samenhang in zijn staat te verbreken. Het zou toch raar zijn om dit krachtige (en goedkope) wapen niet in te zetten? Het verleden heeft ons immers geleerd hoe gevaarlijk het kan zijn om een bepaald wapen niet in bezit te hebben, terwijl tegenstanders hier wel over beschikken. Daarnaast is beïnvloeding met informatie altijd beter dan fysiek doden en vernietigen, hoewel dit laatste natuurlijk nog altijd nodig kan zijn. Geweldtoepassing is immers ook beïnvloeding. Dit wordt overigens duidelijk in de doctrines van onze tegenstanders. De nieuwste doctrines van Rusland, China , Iran en Noord-Korea stellen allemaal het belang van informatie en communicatiesystemen centraal en zien technologische en psychologische informatiesuperioriteit als essentieel.

Als tweede argument haalt Felius het onderscheidend belang van de niveaus van militair optreden aan: het strategische, operationele en tactische niveau. Dit argument is natuurlijk verbonden aan zijn eerdere argument, namelijk dat informatie een machtsinstrument van de staat is en moet blijven. Ik onderschrijf het door hem genoemde belang van de niveaus van militair optreden. Het is immers van groot belang om de vaststelling van strategische doelstellingen (strategisch niveau) te onderscheiden van operatieplanning en toewijzing van resources (operationeel niveau) en uitvoering van daadwerkelijke operaties en activiteiten (tactisch niveau). Maar Information Manoeuvre speelt niet alleen op het strategische niveau een hoofdrol, maar op alle drie de niveaus. De wijze waarop verschilt echter. Terwijl bij Information Manoeuvre de nadruk op het strategische niveau vooral ligt op beïnvloeding van doelgroepen, ligt dit op het tactische niveau meer op het degraderen van zijn vermogen om met informatie om te gaan. Op het operationele niveau zijn beide vormen van even groot belang. De Russische doctrine maakt hetzelfde onderscheid, namelijk informatie-psychologische oorlogvoering (Информационно-психологическая война) en informatie-technische oorlogvoering (Информационно-технoлогическая война). Maar let wel: op alle niveaus van militair optreden spelen alle vormen van Information Manoeuvre een rol. Slechts het zwaartepunt verschilt, wat voornamelijk dus met tijd/ruimtefactoren te maken heeft.

Maar ik maak op dit punt nog een kanttekening. In de militaire vakliteratuur wordt vaak geschreven dat de strategische compressie (onderlinge verwevenheid) van niveaus van militair optreden tot gevolg heeft dat tactische ontwikkelingen vaak strategische gevolgen kunnen hebben. Ik stel dat dit het gevolg is van ‘de duistere kant’ van informatie, die  besluitnemers ongemerkt verleidt tot te veel aandacht voor het tactische niveau, terwijl hierdoor onvoldoende aandacht overblijft voor strategische dilemma’s. Strategisch analfabetisme: informatietechnologie creëert geen strategische korporaals, maar juist tactische generaals. Ik argumenteer dus dat we de bovengenoemde compressie moeten bestrijden en de niveaus van militair optreden weer uit elkaar moeten halen, door ‘gepast’ met informatie om te gaan. Informatie moet geoptimaliseerd worden op het uitvoerend niveau en uitsluitend ‘geschaald’ naar het strategische niveau worden gebracht. Ook moeten we maatregelen nemen tegen de ‘duistere, corrumperende zijde van informatie’. Iets wat volgens mij nu te weinig gebeurt. 

Ik ben het overigens wel eens met Felius dat fysieke manoeuvre nog altijd een belangrijke rol speelt. Zonder fysieke manifestatie van ‘kracht’, ‘macht’ en ‘vastbeslotenheid’ wordt elke vorm van beïnvloeding ongeloofwaardig. Maar hierbij merk ik wel op dat elke vorm van fysiek optreden een rol heeft in het informatiedomein. Dus ook de traditionele militaire (gevechts)eenheden. Elke (gevechts)actie creëert immers een beeld. Dus ook een verplaatsing of militair geweld. Doden en vernietigen hebben immers niet tot doel vijanden te doden, maar vooral om zijn gedrag te veranderen of zijn militaire acties te stoppen. En dit moet dus passen in onze te bereiken perceptiedoelstellingen. Dit betekent dat dus elk fysiek en niet-fysiek militair handelen moet passen in onze overkoepelende informatiedoelstelling. Militair handelen zonder informatiebelang is zinloos en mogelijk zelfs contraproductief.

Als laatste stelt Felius dat we ons niet uitsluitend moeten concentreren op ‘informatie als wapen’ en dit als heilige graal moeten beschouwen. De toekomst is immers fundamenteel onzeker en ‘aanpassingsvermogen’ is misschien wel het belangrijkste vermogen van een krijgsmacht. Een te groot vertrouwen in het nieuwe wapen beschadigt volgens hem dit aanpassingsvermogen. Hierin geef ik Felius deels gelijk. Als ons de geschiedenis iets heeft geleerd is dat aanpassingsvermogen essentieel is voor elke krijgsmacht (net zoals overigens voortzettingsvermogen). Het informatiewapen is misschien niet het enige wapen dat een krijgsmacht nodig heeft, maar wel een wapen wat nu ontbreekt in ons militaire wapenarsenaal. Dit wapen moet de Nederlandse krijgsmacht snel ontwikkelen en centraal plaatsen in het wapenarsenaal en niet uitsluitend overlaten aan de staat. Het is namelijk een wapen dat geschikt is om in te zetten op een altijd ‘live’ zijnd slagveld. Een slagveld dat er nu al is en zich uitstrekt over alle niveaus van militair optreden. Een slagveld dat geen omlijning of begrenzing kent, geen grenzen tussen oorlog en vrede, geen begin en geen einde, maar wel ongeveer zeven miljard potentiële actoren: het perceptieslagveld.

Kolonel J.A. van Dalen

 

[1] J.A. van Dalen, ‘On mind war. Manoeuvreren op het internetslagveld’, in: Militaire Spectator 189 (2020) (9) 404-417.

[2] Elders in ‘On mind war’ wordt ook desinformatie als optie gegeven.

[3] ‘Si vis pacem, para bellum’.

[4] Niveaus van militair optreden: politiek-strategisch, militair-strategisch, operationeel, tactisch (en technisch).

[5] Zie voor DIME: Nederlandse Defensie Doctrine (Den Haag, ministerie van Defensie, 2019) https://www.defensie.nl/downloads/publicaties/2019/06/19/herziene-nederlandse-defensie-doctrine-ndd-2019.

[6] Zie: www.nctv.nl.

[7] De campagnethema’s zijn combat, security, peace support en peacetime military engagement.

[8] F.G. Hoffman, ‘Will War’s Nature Change in the Seventh Military Revolution?’, in: Parameters, Vol. 47, No. 4 (Winter 2017-2018) 27.

[9] Zie ook: lieutentant general Rick Burr, ‘Army in Motion. Accelerated Warfare Statement’ (2019) https://www.army.gov.au/our-work/army-motion/accelerated-warfare.

[10] Conrad C. Crane, ‘The Lure of Strike’, in: Parameters, Vol. 43, No. 2 (2013).

Over de auteur(s)

Luitenant-kolonel M.A. Felius

Marnix Felius is werkzaam als uitwisselingsofficier bij de Abteilung Planung van het Duitse Bundesministerium der Verteidigung (BMVg) in Bonn.