Ruim honderd Nederlandse militairen verleenden in 1994 noodhulp in de vluchtelingenkampen rondom Goma, Zaïre. Deze interventie was opgezet naar aanleiding van een vluchtelingenstroom van 850.000 Hutu’s, die op gang kwam nadat Tutsi-rebellen Rwanda veroverden. Maar dit was niet zomaar een vluchtelingencrisis. Voor Hutu-extremisten, degenen die de massamoord op 800.000 Tutsi’s pleegden, was Zaïre een tijdelijke basis van waaruit zij de genocide wensten te voltooien. Nederland stortte zich vanuit morele gronden overhaast op de missie. Vanuit Defensie was er amper een plan toegerust op het geweld van de vluchtelingenkampen. Genocideplegers terroriseerden de vluchtelingenbevolking, eigenden noodhulp toe en intimideerden Nederlanders. Een verhaal van een vergeten humanitaire missie.
B. Nauta, MA*
Tussen eind juli en begin september 1994 verleenden 106 Nederlandse militairen noodhulp in de vluchtelingenkampen in Zaïre. De aanleiding hiervoor was een vluchtelingenstroom van 850.000 Hutu’s die op gang kwam nadat Tutsi-rebellen Rwanda veroverden. De Hutu’s settelden zich in vluchtelingenkampen rondom de stad Goma. De humanitaire ramp, waarvan de afgrijselijke beelden Nederland bereikten, kostte in de eerste maand het leven van 50.000 vluchtelingen. Zij stierven van uitputting, ziekte en dorst. De wereld moest iets doen en kwam in actie. De Nederlandse krijgsmacht ondersteunde de noodhulpoperaties met medische zorg, watertransport en een logistieke eenheid op het vliegveld. Deze interventie heette operatie Provide Care.
Niet zomaar een vluchtelingenstroom
De vluchtelingencrisis was niet zomaar een stroom van mensen die een burgeroorlog ontvluchtten. Voor Hutu-extremisten, degenen die de massamoord op 800.000 Tutsi’s pleegden, was Zaïre een tijdelijke basis van waaruit zij de genocide wensten te voltooien. Ze sleurden daarbij gewone Hutu-burgers mee. In deze context van genocide en oorlog werkten Nederlandse militairen. Onder meer een artikel over Provide Care van het NIMH besteedde aandacht aan de Rwandese soldaten van het verslagen regeringsleger. Het NIMH schreef dat de Nederlanders grote moeite hadden met Rwandese soldaten die regelmatig voedseldistributiecentra overvielen en voedseltransporten tegenhielden.[1] De gewelddadige kant van Provide Care is echter niet uitvoerig behandeld. Dit artikel tracht een antwoord te geven op de vraag hoe de aanwezigheid van genocideplegers het werk van de Nederlandse militairen heeft beïnvloed.
Een Nederlandse verpleegkundige van Artsen zonder Grenzen verleent geneeskundige hulp in een opvangkamp voor Rwandese vluchtelingen in Goma, Zaïre, 1994. Foto Beeldbank NIMH
Opzet artikel
Voor de beantwoording van deze vraag onderzoekt dit artikel ten eerste de oorsprong van de vluchtelingencrisis. Vervolgens komen de VN-vredesmissie in Rwanda en de Nederlandse houding ten opzichte van het uitzenden van militairen naar dat land aan bod. De vraag is waarom Nederland wel militairen uitzond naar Zaïre terwijl het eerder weigerde militairen uit te zenden naar Rwanda. Daarna volgt er een reconstructie van Provide Care, van de omstandigheden waarin de Nederlanders werkten en wat zij merkten van de aanwezigheid van génocidaires. Rwandese milities en soldaten waren zeer actief en daarom zal er uitgebreid stil worden gestaan bij de volgende twee vragen. Is Nederlandse hulpverlening misbruikt door Hutu-extremisten? En liepen Nederlandse militairen gevaar in de vluchtelingenkampen, zowel fysiek als mentaal? Het antwoord op die vragen schetst een zorgelijk beeld. Om die reden tot slot de vraag: hadden we überhaupt naar Zaïre moeten gaan?
Informatiebronnen
Negen veteranen en een voormalig hulpverlener van de niet-gouvernementele organisatie (ngo) Memisa zijn tijdens het onderzoek geïnterviewd. Ook zijn de archieven van het ministerie van Defensie en het ministerie van Buitenlandse Zaken onderzocht. Krantenartikelen van - internationale - correspondenten, verslaglegging van de aanwezige ngo’s en secundaire literatuur vormen verder belangrijke bronnen van informatie.
Voetbal en de oorsprong van de vluchtelingencrisis
Het leed in Zaïre dat Nederland probeerde te verzachten, was een direct gevolg van de plannen van mannen als Hutuleider Théoneste Bagosora. In november 1994, vijf maanden nadat Tutsi-rebellen Rwanda hadden veroverd, verklaarde hij: ‘[to] wage a war that will be long and full of dead people until the minority Tutsi are finished and completely out of the country’.[2] Deze haute génocidaire was een aanstichter van de genocide op 800.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s tussen april en juli 1994. Het was Bagosora die de voortrekkersrol nam nadat het vliegtuig met de Rwandese president Habyarimana werd neergehaald op 6 april 1994. De Hutu-politieke partij van de president, de Mouvement Révolutionaire National pour le Développement (MRND), werd sinds het begin van de jaren negentig bedreigd door de opkomst van het Rwandan Patriotic Front (RPF). Het RPF bestond voornamelijk uit Tutsi’s en opereerde vanuit Oeganda. Na een korte periode van relatieve rust dankzij de Arusha-Akkoorden, herstarte het RPF zijn offensief op 6 april 1994.
Hutu-leider Théoneste Bagosora wordt voor het VN-tribunaal gebracht, februari 1997. Foto ANP
Burgeroorlog
In deze burgeroorlog die sinds de vroege jaren negentig gaande was, koos de extremistische Hutu-elite ervoor haat en angst te zaaien om zo zichzelf aan de macht te houden. In hun extremistische ideologie stond de angst voor de Tutsi’s centraal. De angst bestond uit het idee dat het RPF de Hutu’s wilde gaan overheersen en dat Hutu’s het toekomstig slachtoffer van genocide zouden worden.[3]
In het machtsvacuüm van de dagen na 6 april creëerden hardliners van de MRND een tijdelijke regering. Dit Hutu-extremistisch leiderschap implementeerde een tweevoudig plan van genocide. Ten eerste werd, omdat het Rwandese leger (FAR) niet in staat was zich te verdedigen, de gehele Hutu-bevolking ingezet als laatste front tegen het goed georganiseerde RPF. In de tweede plaats legde de regering de Tutsi’s een collectieve straf op. Mocht het RPF Rwanda veroveren, dan zou een totale massamoord van de Tutsi’s betekenen dat de RPF zijn machtsbasis compleet zou verliezen.[4]
Het moorden van Tutsi en gematigde Hutu’s was goed gecoördineerd en volgde de bevelen van de hoogste echelons. Rwanda was een uiterst gecentraliseerde staat met vergaande macht van zowel het leger als het lokale ambtelijke apparaat. Veel genocideplegers waren soldaten van de FAR, militieleden of paramilitairen. De jeugdbeweging van de MRND, de Interahamwe, was met name berucht.
Genocideplegers
Er was sprake van grootschalige participatie van Hutu-burgers. Geschat wordt dat 200.000 Rwandezen direct participeerden in de genocide.[5] Dit deden zij uit angst voor het RPF, onder dwang van andere Hutu’s en uit gehoorzaamheid aan autoriteit. Anderen waren juist opportunistisch en zagen de chaos als de kans om macht te grijpen, te plunderen en te verkrachten.[6] Toen in juli 1994 het RPF de strijd om Rwanda zo goed als gewonnen had, beschouwde het extremistische Hutu-leiderschap zich echter niet als verliezer. Mannen zoals Bagosora settelden zich in Zaïre, nabij de steden Goma en Bukavu. Zij namen daarbij hun leger en staatskas mee. Veel belangrijker was het meesleuren van de machtsbasis: zo’n 850.000 Hutu-burgers. Het Hutu-leiderschap was niet alleen hoofdverantwoordelijke van de genocide, ze had ook de Hutu-bevolking in haar greep.
Stapel machetes
Deze vluchtelingenstroom was een georganiseerde massa-mobilisatie vanuit politieke drijfveren. Voor het genocidale leiderschap was Zaïre een tijdelijke uitvalsbasis. Daarvandaan konden zij hun leger hergroeperen om de strijd tegen het RPF te hervatten. Oorlog is als een voetbalwedstrijd, verklaarde een generaal van de FAR: ‘one [side] scores, they play on and equalize or more. There is always attack and counterattack. (…) It is the same in our war with the Inkotanyi [RPF].’[7]
Gedreven door angst namen Hutu-burgers hun hele huisraad mee, inclusief metalen daken geroofd van hun vermoorde Tutsi-buren. Bij de Rwandese-Zaïrese grens lag een stapel machetes en een hoopje granaten. De angst voor het RPF, die eerder Hutu’s overtuigde om mee te doen aan de moordpartijen, was nu ook een reden om te vluchten. Hutu-extremisten verspreidden het idee dat juist de Tutsi’s verantwoordelijk waren voor de slachtingen. Als propaganda en angst niet voldoende waren, dan zorgde bureaucratische en sociale controle wel voor de massa-emigratie. Het kwam voor dat hele dorpen door FAR-soldaten gedwongen werden hun koffers te pakken. Een vluchteling vertelde: ‘Very clever people have pushed us into fleeing two months ago. FAR troops were opening the way with a lorry and we had to follow them, forced from behind by other solders with guns. They pushed us like cows’.[8]
Tien Belgen
Waar de inzet van de internationale gemeenschap tijdens de vluchtelingencrisis zo overweldigend was, sprak haar afwezigheid tijdens de genocide boekdelen. Sinds de Arusha-Akkoorden van 1993, poogde een VN-vredesmacht (UNAMIR) onder leiding van Roméo Daillaire de rust te bewaren. UNAMIR had echter geen hoge status en kampte met een gebrek aan munitie, medische benodigdheden en gekwalificeerde troepen.[9] De dag nadat het vliegtuig met de president was neergehaald, werden tien Belgische blauwhelmen op gruwelijke wijze vermoord door Rwandese soldaten. Dallaire en zijn Nederlandse adjudant Robert van Putten vonden de naakte lichamen van de Belgen in een hoopje in het ziekenhuis van Kigali terug.[10] Dallaire vroeg met klem om troepenversterkingen, maar België trok al zijn militairen terug. Daarmee verloor hij zijn beste manschappen.
Luitenant-generaal Roméo A. Dallaire, voormalig commandant van de United Nations Observer Mission in Uganda and Rwanda (UNOMUR), vroeg met klem om troepenversterkingen. Foto VN
De VS, Groot-Brittannië en Frankrijk waren na de moord op de Belgen fel tegen troepenversterking van UNAMIR. Al snel besloot de VN de troepenmacht drastisch te verkleinen van 3.000 tot slechts enkele honderden blauwhelden. Het omkomen van nog meer VN-soldaten in Rwanda zou een groot falen zijn. Het concept van VN-vredesmissies kon zich na het mislukken in Somalië niet nog meer doden permitteren, anders zou de steun voor vredesmissies snel wegvallen.[11]
Dallaire en de overgebleven troepen waren gereduceerd tot toeschouwers van massamoord. Het gevoel van machteloosheid en de psychologische druk was enorm. Bij zijn terugkeer naar Canada werd Dallaire gediagnosticeerd met posttraumatische stressstoornis. In zijn memoires beschrijft hij zijn zelfmoordpogingen. Hij sneed zijn armen en dijen met een scheermes door, en dronk overmatig alcohol terwijl hij aan medicatie zat.[12]
Oproep van de VN
Toen de genocide al een maand gaande was werd het voor de VN en de internationale gemeenschap eindelijk duidelijk dat er iets meer aan de hand was dan slechts een burgeroorlog. Begin mei benaderde de secretaris-generaal van de VN lidstaten om nieuwe troepen voor Rwanda te leveren. Een oproep die veel te laat kwam. Het moorden ging ongehinderd door. Ook Nederland kreeg een aanvraag om veertig mensen te leveren, maar weigerde dat verzoek. Defensie meende dat: ‘het onverantwoord zou zijn Nederlanders naar Rwanda te sturen. Dit met name vanwege de ervaringen van de middels vertrokken Belgische UNAMIR-troepen – onder meer werden tien van hen op gruwelijke wijze vermoord (…) De Belgische-Nederlandse parallel speelt hierbij een dusdanig grote rol.’[13] Nederlanders zouden teveel op Belgen lijken en liepen daarom extra gevaar. Er werd met dit besluit voorgoed afgezien van Nederlandse militairen in Rwanda. Bevelhebber der Landstrijdkrachten luitenant-generaal Hans Couzy vertelde later aan de Volkskrant: ‘Ik was fel tegen. (…) Zo’n missie was onuitvoerbaar in een gebied waar totale gekte heerste. Ik heb thuis gezegd: “Als het doorgaat, neem ik ontslag”’.[14]
‘Waarom eerst een verkenningsteam?’
In juli had de Rwandese Hutu-staat, compleet met gewapende militairen en milities, zich verplaatst naar Zaïre. Een gebied dat Nederland als veilig genoeg beschouwde om humanitaire hulp te verlenen. Waarom besloot Nederland om troepen naar Zaïre te sturen, terwijl het eerder troepen naar Rwanda weigerde? Tussen 14 en 18 juli streken 850.000 vluchtelingen neer in Zaïre. De vluchtende Hutu’s vormden een vluchtelingenstroom van wel 25 kilometer lang.[15] Ze nestelden zich in een onherbergzaam vulkanisch gebied nabij een actieve vulkaan, waarvan werd gedacht dat hij elk moment zou kunnen uitbarsten. Door een gebrek aan sanitaire voorzieningen en schoon drinkwater stierven er in de eerste maand van de ramp 50.000 vluchtelingen aan dysenterie, cholera, dorst en uitputting.[16] Naast overvolle wegen lagen eindeloze rijen lijken opgerold in stromatten, vastgebonden met touwtjes.
Media-aandacht
De media, inclusief de Nederlandse, waren massaal aanwezig. Beelden van stervende kinderen werden wereldwijd live uitgezonden. Gedurende de genocide waren diezelfde media grotendeels afwezig en slaagden er niet in om het conflict te interpreteren als een massamoord. In Zaïre beschouwden de media de crisis als een puur humanitair drama, veelal zonder toelichting van de politieke context en de ware oorzaken van de vluchtelingenstroom.[17] Vanwege de uitgebreide media-aandacht was Nederland plotseling zeer begaan met Rwanda. Een nationale hulpactie leverde 72 miljoen gulden op. Een soortgelijke acties voor Rwanda tijdens de genocide bracht slechts 5,5 miljoen op. Bij een live concert op het Museumplein zong Ruth Jacott een tragisch lied over een Rwandese jongen met een eigenaardige niet-Rwandese naam: Buseruka. Een Nederlandse organisatie die adoptie faciliteert, ontving tientallen telefoontjes van mensen die een Rwandees kind wilden adopteren.[18] Niets doen was geen optie. Nederland voelde oprechte compassie voor het lot van de Rwandese vluchteling. Minister voor Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk bezocht Zaïre om polshoogte te nemen van de behoeften van de hulpverleners van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) en Artsen zonder Grenzen (AZG). Pronk spoorde zijn collega’s van Defensie en Buitenlandse Zaken via de media voortdurend aan om troepen in te zetten in Zaïre en Rwanda.[19] Op het moment dat Pronk zich in Zaïre bevond, besloot de ministerraad op 21 juli nogmaals om geen troepen naar Rwanda te sturen. Dat land werd te gevaarlijk geacht.[20]
Op het vliegveld van Goma (stad in het noordoosten van de Democratische Republiek Congo) verlaat een terreinwagen van AZG het laadruim van een Lockheed Hercules. Foto Beeldbank NIMH
Een ‘strikt humanitaire missie’
Een dag later stuurde de Amerikaanse president Bill Clinton een brief naar minister-president Ruud Lubbers, met daarin een vurig pleidooi om, zoals de VS, militairen uit te zenden naar Zaïre.[21] Door het Amerikaanse verzoek, de aanhoudende roep van Pronk en de betrokkenheid van de Nederlandse bevolking besloten Lubbers en minister van Defensie Relus ter Beek in een spoedvergadering op 22 juli tot een strikt humanitaire missie in Zaïre. Ter Beek liet weten dat een kleine groep militairen vijf weken lang uitgezonden kon worden. De Nederlandse krijgsmacht zorgde ervoor dat ze een haalbare operatie kon aanbieden. Praktische problemen werden hierbij genegeerd en risico’s geminimaliseerd.[22] Omdat het echter niet precies duidelijk bleek hoe Nederlandse militairen de noodhulpoperaties in Zaïre konden steunen, reisde op 29 juli een verkenningsteam (recce) naar Goma. Voor overijverige politici duurde dit te lang. ‘We weten toch al dagen wat daar nodig is? Waarom kunnen die teams nu niet gaan en moeten er eerst weer verkenners naar toe’, vroeg VVD-kamerlid Erica Terpstra zich af.[23]
Minister van Defensie Relus ter Beek besloot in een spoedvergadering tot een strikt humanitaire missie in Zaïre. Foto Beeldbank NIMH
De Nederlandse empathie zorgde voor een overhaaste voorbereiding van het recce-team en de hoofdmacht (main party). Omdat er eerder aan de Chef Defensiestaf was geadviseerd geen militairen naar de regio te sturen, waren er onvoldoende inlichtingen over Zaïre en de veiligheidssituatie. Volgens het evaluatierapport van Provide Care ‘bestond er geen enkele vorm van plan toegesneden op de situatie rondom Goma’.[24] Een marinier herinnerde zich: ‘Kaarten hadden we niet. Nou ja, nagenoeg getekende kaarten, gekopieerd in zwart-wit. De details van de omgeving waren niet bekend. We wisten waar de kampen waren, maar veel mensen wisten verder dan ook helemaal niks van de omgeving, en van wat er in het zij-terrein aan strijdende partijen zat’.[25]
Vrijwillig
Na een aantal dagen vernam het recce-team dat de main party eerder zou aankomen dan verwacht. Hoewel het verkenningsteam adviseerde om geen jong personeel uit te zenden vanwege de kans op psychologische trauma’s door de gruwelijke omstandigheden in de kampen, gingen er toch jonge, onervaren militairen mee. ‘Er liepen jonge meiden bij (…) Die meiden gingen zwemmen tot er een paar lijken voorbij dreven. Dat doe je meiden van een jaar of 18 niet aan’, herinnerde een Goma-ganger zich.[26] De regel was dat militairen zich vrijwillig voor de missie mochten aanmelden. Sommigen werden echter vrijwillig door hun officier gekozen.[27]
Een grote hel
Op 6 augustus arriveerde de hoofdmacht van het Nederlandse aandeel in Provide Care met mannen en vrouwen van alle drie de krijgsmachtonderdelen.[28] Het Nederlandse werk richtte zich op verlenen van medische hulp, het transport van water en hulpgoederen, en logistieke ondersteuning op het vliegveld van Goma. Een groep van zeven mariniers was toegevoegd voor veiligheid en bewaking. Het basiskamp was gelegen in de tuin van Hotel Karibu aan de paradijselijke groene oevers van het Kivumeer. Buiten het basiskamp werkte het Nederlandse medische personeel samen met de ngo’s Memisa en AZG, en personeel van het Israëlisch veldhospitaal. Het veldhospitaal van Memisa was gevestigd in Mugunga, een kamp van blauwwitte plastic tentjes in een waas van rook met 175.000 vluchtelingen. Het veldhospitaal van AZG bevond zich in Katale, een kamp met meer dan 200.000 mensen.
Nederlandse militaire hulpverlening in een opvangkamp voor Rwandese vluchtelingen in Goma in het kader van operatie Provide Care, september 1994. Foto Beeldbank NIMH
In de hospitaaltenten waar Nederlandse artsen en verplegers hielpen, was het een grote hel, aldus een chauffeur van de luchtmacht. Hij schreef: ‘Zo staan er veldbedjes waar wel vijf of zes kinderen op liggen die allemaal stervende zijn. Ze liggen in hun eigen ontlasting, die zo dun is als water en vaak nog is vermengd met bloed’.[29] Als de chauffeurs in de kampen aankwamen, stonden de vluchtelingen al de hele dag in de hete zon met hun jerrycans te wachten op voedsel en water. Met roestige blikjes schepten kinderen water uit modderige poelen. Niets werd verspild.[30]
Sterftecijfers
Gemiddeld stierven er in de eerste weken van de crisis rond de 45 mensen per dag op een bevolking van 10.000.[31] Nederlandse militairen hebben zich tot het uiterste ingespannen om het leed te verzachten. Het sterftecijfer in de kampen daalde door het werk van ngo’s en westerse troepen, waaronder Nederland, Amerika, Frankrijk, Israël en Canada. De Nederlandse militairen hebben een grote rol gespeeld bij het tegengaan van dysenterie en cholera - een belangrijke doodsoorzaak - door het op gang brengen van de watertoevoer en het toedienen van orale rehydratie. Gelet op de dalende sterftecijfers waren de internationale inspanningen succesvol.[32]
In de loop van augustus veranderden de omstandigheden in de kampen aanzienlijk. Dankzij noodhulp maakte chaos plaats voor betrekkelijke ordentelijkheid. Een hulpverlener van Memisa, die van juli tot oktober 1994 in Zaïre verbleef, herinnerde zich hoe vluchtelingen bars en restaurants openden. Hij hoorde het ronken van naaimachines met generatoren. Een provisorische bioscoop vertoonde de film Rambo.[33]
Terwijl westerse militairen bezig waren met het verlenen van hulp, had het genocidale leiderschap zich gesetteld in luxe hotels aan het meer.[34] De legertop van het voormalige Rwandese leger zat in een kamp op tien kilometer afstand van het Nederlandse basiskamp.[35] Twee Nederlandse militairen zagen de politieke leiders en generaals rondrijden in een konvooi van tien tot twaalf auto's, Mercedessen en luxe terreinwagens, begeleid door motoren.[36]
Rwandese soldaten
Ongeveer 50.000 Rwandese soldaten en militieleden – degenen die direct betrokken waren bij de genocide – verbleven in de kampen rondom Goma.[37] Eind juli was het voormalige Rwandese leger alweer actief bezig met rekruteren, onder wie kinderen.[38] Terwijl Nederlanders inkomende vluchten afhandelden op het vliegveld, arriveerden er ook wapens voor de FAR.[39] Rwandese soldaten liepen rond in hun militaire uniform en waren, in tegenstelling tot de vluchtelingen, in gezonde staat. Dit kwam omdat zij op intimiderende wijze hulpgoederen eisten van hulpverleners en vluchtelingen als een vorm van oorlogsbelasting. De Nederlandse situational reports maken duidelijk dat er in Mugunga een civiel en militair bestuur bestond.[40] Een hulpverlener van Memisa vermoedde dat zodra de nacht viel, een machtsstructuur in Mugunga tot leven kwam en dat er een oorlogsbelasting op de vluchtende burgerbevolking werd geheven.[41] De Nederlands troepen rapporteerden dat gewapende Rwandese soldaten de vluchtelingen bedreigden om goederen te overhandigen.[42]
Incidenten
Is Nederlandse hulp misbruikt door Hutu-extremisten? Het is moeilijk na te gaan in hoeverre hulp direct door militanten is toegeëigend omdat Nederland zorg en water verstrekte in plaats van materiële goederen. Kleine incidenten van diefstal bij het Nederlandse basiskamp zijn voorgekomen.[43] Nederlanders zagen mannelijke vluchtelingen gewapend met stokken vooraan in de rijen staan bij punten voor waterdistributie.[44] Soms leek het er ook op dat mannen vaten met water en voedsel, afkomstig van Nederlandse transporten, aan de bevolking verkochten.[45]Het zou ook zo kunnen zijn dat Nederlandse artsen Hutu-soldaten en militieleden hebben behandeld, maar over het geheel genomen is er weinig reden om te geloven dat de Nederlandse hulp substantieel is misbruikt.[46]
Keerzijde internationale hulp
Wel droeg de internationale hulp, waaronder dus ook die van Nederland, bij aan het in leven houden van een genocidale Rwandese staat. De genocidale leiders sleurden hun families, aanhangers en duizenden gewone burgers mee naar Zaïre. Het Hutu-leiderschap droeg daarom in eerste instantie de verantwoordelijkheid voedsel, gezondheidszorg, sanitaire voorzieningen en water te verstrekken aan haar burgers. De internationale gemeenschap en de honderden ngo’s namen deze taak van hen over. In conflictgebieden is humanitaire hulp niet neutraal maar heeft altijd een politieke en economische impact.[47]
‘Massacres are the rule, not the exception’
Voor het genocidale leiderschap waren de vluchtelingen een menselijk schild, een bruikbare bron van inkomsten, en een politieke troef waar de internationale gemeenschap rekening mee moest houden. Daarom trachtte het leiderschap met terreur en horrorverhalen over de daden van het RPF de Hutu-bevolking in Zaïre te houden. Ook intimideerden en vermoordden Hutu-soldaten en milities mensen die wensten te repatriëren. Een Nederlander zag een lichaam van een man langs de weg in Katale, met zijn schedel open, het brein naast zijn hoofd en twee armen in de lucht alsof hij om hulp schreeuwde. De Interhamwe had het lijk neergelegd als waarschuwing. Vluchtelingen liepen passief voorbij.[48]
Vierduizend mensen omgekomen
Ook Tutsi’s werden aangevallen en gedood. Nederlanders konden dan weinig doen. Het was niet hun mandaat, ingrijpen was te gevaarlijk. Een marinier zag op enkele meters afstand de steniging van een Tutsi-vrouw door een menigte, waarna de stemming in het kamp kalm bleef, alsof er niets was gebeurd. Hij vertelde: ‘Je ziet wat armen omhoog gaan en vervolgens ga je kijken en zie je daar een lichaam liggen. Volledig gedeformeerd, onherkenbaar.’[49] Men schat in dat er ongeveer 4.000 mensen zijn omgekomen door het geweld van milities, ongedisciplineerde soldaten en andere vluchtelingen.[50] Dit was geen standaard humanitaire ramp. Een rapport van het Amerikaanse leger noteerde daarom: ‘Massacres are the rule, not the exception’. [51]
Intimidatie van Nederlanders
De intimidatie richtte zich ook op Nederlandse militairen. Meer dan eens bedreigden de vluchtelingen watertransporteurs. De vergelijking van Nederlanders met Belgen kwam op eigenaardige wijze terug. Zo vroegen vluchtelingen aan Nederlanders of zij uit België kwamen. De Nederlanders wezen dan op het Pays-Bas op hun vrachtwagens en daarmee was de kous af.[52] Drie Nederlanders reden door een kamp toen de motor van hun landrover plotseling afsloeg. Honderden vluchtelingen sloten hen in. Hutu-mannen begroetten de Nederlanders zoals Hutu-milities de Belgen in Rwanda verwelkomden: door gebaren te maken alsof ze hun keel doorsneden. Een woordvoerder van Defensie zat achterin met een pistool in zijn hand, maar wist dat ze hulpeloos waren als er iets zou gebeuren. 'Het was niet plezierig om daar te werken, het was niet altijd safe’, herinnerde hij zich.[53] De gebeurtenissen zijn demonstratief voor de soms vijandige sfeer in de kampen en voor de agressiviteit die westerse aanwezigheid opwekte.
Aanvaardbare risico’s?
In hoeverre liepen de Nederlanders gevaar? Waren, in de woorden van Ter Beek, de risico’s aanvaardbaar? Hiervoor is geen objectieve meetlat; het is maar de vraag waar de grens betreffende de gevaren precies getrokken moet worden.[54] Voor een missie in Rwanda waren die volgens Defensie hoe dan ook onaanvaardbaar hoog. In augustus 1994 lag dat anders. ‘We gingen niet naar Rwanda, wij gingen naar Zaïre. Als we naar Rwanda waren gegaan dan hadden ze operationele militairen meegestuurd die doodgewoon moesten helpen de orde te bewaken’, verklaarde een arts.[55]
Defensie had beperkte veiligheidsmaatregelen getroffen. De strikt humanitaire operatie werd immers uitgevoerd in een ‘veilig verklaard gebied’, aldus het info-bulletin van de mariniers.[56] Buiten het basiskamp droegen de militairen een handwapen met dertien patronen. Na zonsondergang moesten de Nederlanders in het basiskamp blijven. Het basiskamp was met een hek omheind, maar kende geen aanvullende voorzieningen zoals prikkeldraad of een wachtpost. Verder ontbrak het aan een inlichtingeneenheid en was er gebrek aan communicatiemiddelen. Indien er een geweldsexplosie zou plaatsvinden dan was er slechts een route naar het vliegveld. ‘Dat was mijn grootste zorg, dat wij op zouden moeten breken en crash move dienden te maken naar het vliegveld’, uitte een marinier.[57] Hoewel er zeven mariniers mee waren voor veiligheid was dit een kleinere groep dan de honderdtwintig die het Korps Mariniers in eerste instantie had aangeboden.[58]
Er is een aantal argumenten te bedenken voor het standpunt dat het gevaar meeviel. Allereerst reorganiseerden Hutu-soldaten en milities zich met behulp van hulpgoederen. Ze hadden daarom geen reden om westerse troepen aan te vallen die in de regio hulp verleenden. Er zijn geen internationale troepen omgekomen tijdens de humanitaire interventie. Gewelddadig gedrag tegen militaire of civiele hulpverleners was beperkt tot intimidatie of zinloze agressie.
Luitenant-kolonel A.N. van de Graaf leidt in het kader van de humanitaire operatie ten behoeve van de Rwandese vluchtelingen het KLu-detachement in Goma. Foto Beeldbank NIMH
Tot eind augustus was er een groot aantal westerse troepen in de buurt van Goma, waaronder Amerikanen en goedbewapende Franse soldaten. Het was om welke reden dan ook uiterst onverstandig voor Hutu-militanten om een aanval op militaire contingenten te plegen. De aanwezigheid van de Amerikanen en Fransen zorgde ook voor de veiligheid van het minder goed uitgeruste Nederlandse contingent. Aan de andere kant nam het gevoel van veiligheid af toen de Amerikanen en Israëli's eind augustus vertrokken. Tegelijkertijd nam het geweld in de kampen toe nadat de Zaïrese autoriteiten aankondigden dat de vluchtelingen aan het eind van de maand Zaïre dienden te verlaten. Door de explosieve sfeer, met het groeiende aantal schietpartijen in de kampen en kogelgaten in de Nederlandse tenten van het basiskamp, liep de spanning onder de Nederlanders op.[59]
Geïsoleerd in een kamp
We weten door de moord op de Belgen dat Rwandezen geweld tegen westerse troepen niet schuwden. Het is niet onwaarschijnlijk dat ongedisciplineerde Hutu-milities, wanhopige vluchtelingen of Rwandese soldaten overwogen om Nederlanders gewelddadig te overvallen. Zo’n aanval was voorstelbaar als Nederlandse militairen zich in het midden van een vluchtelingenkamp bevonden, geïsoleerd en op afstand van Goma waren, met een gebrek aan middelen voor veiligheid en communicatie.
‘Save a soul, save a nation’
Uiteindelijk zijn er onder het personeel van operatie Provide Care geen dodelijke slachtoffers gevallen. Op 4 september keerde het merendeel van het Nederlandse contingent terug; de logistieke eenheid op het vliegveld bleef tot begin november. De mogelijkheden van psychologische trauma’s voor het Nederlandse personeel was met oog op de gruwelijkheden vanaf het begin iets om rekening mee te houden. Daarom zijn er tegen het eind van de missie twee psychologen overgekomen. Voor twee militairen, die eerder in Joegoslavië hadden gediend, bleek de psychologische druk te hoog te zijn. Zij kwamen voortijdig terug.[60]
Spagaat
De mentale druk kwam onder andere uit het gevoel van onveiligheid. 'Sommige militairen hebben zes weken met een pistool onder hun kussen geslapen omdat ze zo bang waren', zei een van de officieren.[61] Psychologische druk kwam ook van de machteloosheid die sommigen ervoeren bij het verlenen van hulp in een uitzichtloze crisis. ‘Dan ga je naar zo’n kamp en zie je vrouwen en kinderen met hun teiltje en jerrycans wachten. Die staan er morgen weer, maar jij weet dat je morgen in een vliegtuig terug naar Nederland bent. (…) Dan kom je erachter dat je een instrument bent van de politiek. Dat is ook wel zo, maar geeft voor het personeel een ontzettend onbevredigend gevoel.’[62]
Een arts verklaarde: ‘Mensen op individueel niveau helpen is heel bevredigend, maar als je het groot bekijkt is het afgrijselijk onbevredigend. Dat staat naast elkaar. Voor jezelf moet je dat een plekje geven. In het Westen hebben wij een individuele benadering: save a soul, save a nation. Je wordt geacht het individu te redden, die mag je niet aan zijn lot overlaten. Maar dat individu kan ook Hitler of Stalin zijn. Het is de spagaat tussen jezelf machteloos voelen, en toch wat willen doen. Eindelijk zie je het grote geheel. Waar heb ik mij naartoe laten sturen? Had ik dat wel moeten doen?’[63]
Een missie met een grote impact
Wat betreft risico's voor de geestelijke gezondheid zijn er geen data die aantonen dat Provide Care tot onevenredig veel psychologische problemen heeft geleid.[64] Wel is duidelijk dat de missie voor velen een grote impact heeft gehad en bij een onbekend aantal militairen lichamelijke of mentale problemen heeft veroorzaakt. Het is verder belangrijk te beseffen dat niet iedereen machteloosheid of angst heeft ervaren. Voor velen was de uitzending van betekenis, niet alleen omdat ze er in slaagden het leed van de vluchtelingen te beperken, maar ook op persoonlijk vlak meenden ze dat de ervaring hun leven heeft verrijkt.[65]
De ervaringen van machteloosheid waren deels terecht. De internationale gemeenschap slaagde er niet in een plan te ontwikkelen om de extremistische Hutu’s in de vluchtelingenkampen te ontwapenen. Tussen 1994 en 1996 infiltreerden Hutu-militanten regelmatig Rwanda en vielen daarbij burgers aan. Het RPF maakte in oktober 1996 een einde aan de activiteiten van de Hutu-militairen. Met gelieerde rebellengroeperingen trok het RPF Zaïre binnen en slaagde er vervolgens in om de Zaïrese president Mobutu af te zetten. Dankzij de inval van Zaïre konden 600.000 vluchtelingen terugkeren naar Rwanda.
Ongeveer 200.000 Hutu’s die juist verder Zaïre invluchtten, werden zonder pardon door het RPF en gelieerde rebellen vermoord.[66] De invasie zette een jarenlange oorlog in gang met honderdduizenden doden tot gevolg. In het eerste decennium van de 21-ste eeuw bestonden de Hutu-rebellengroepen die hun oorsprong in de genocide hadden, nauwelijks uit genocideplegers of ideologische aanhangers. Geweld was kortweg hun enige bestaansmiddel. De meeste rebellen in de bossen van Congo groeiden op in de vluchtelingenkampen.[67]
United Nations Assistance Mission for Rwanda (UNAMIR), 1994. Rwandese vluchtelingen keren terug naar huis. Foto VN
Tot slot: hadden we überhaupt moeten gaan?
In het licht van de toe-eigening van hulpgoederen door genocideplegers, het gebrek aan politieke en militaire besluitvaardigheid, het uitblijven van een duurzame oplossing voor het conflict en de risico's voor de Nederlandse militairen is het de vraag of deze missie verstandig en noodzakelijk was. Een argument vóór de missie is het feit dat Defensie een organisatie is die snelle en effectieve hulp kan verlenen bij een immense humanitaire ramp, en dat het immoreel zou zijn om niet in te grijpen.[68] In diezelfde trant schreven de historici Christ Klep en Richard van Gils over militaire interventies: was niets doen uiteindelijk niet erger of verwerpelijker dan deelnemen?[69]
Sceptici kunnen opmerken dat de interventie in Zaïre gedeeltelijk overschaduwd is door het ontbreken van een politieke oplossing van de internationale gemeenschap. Het is ongetwijfeld waar dat humanitaire interventie geen vervanging is van een politieke oplossing. Desondanks moeten de positieve effecten van de hulpverlening niet over het hoofd worden gezien. Gelet op de verbetering van de situatie voor ‘gewone vluchtelingen’ was de Nederlandse interventie humanitair gezien succesvol. Bovendien konden honderdduizenden Rwandezen, onder wie mensen die wellicht door Nederlanders zijn gered, terugkeren naar Rwanda nadat het RPF Zaïre binnenviel.
Aan de andere kant kan worden opgemerkt dat de Nederlandse autoriteiten zich bewust hadden moeten zijn van de mogelijkheid dat Hutu-militanten hulp zouden toe-eigenen. Twee jaar eerder in Bosnië maakten Nederlandse soldaten al mee dat strijdende partijen hulpmiddelen wegkaapten als vorm van belasting.[70] Nederland kon weten dat hulpverlening in Zaïre geen onpartijdige uitwerking zou hebben.
Het ter discussie stellen van de missie, zoals hiervoor, is voor de betrokkenen ongemakkelijk, juist omdat Provide Care goede bedoelingen had. Wat het verder ongemakkelijk maakt is dat Provide Care overeenkomsten heeft met de noodlottige missie in Bosnië. Met betrekking tot de VN-interventie in Bosnië constateerde het Srebrenica-Rapport dat het Nederlandse beleid over het algemeen werd bepaald door het verlangen om internationaal een belangrijke rol te spelen. Ook hechtte Nederland uit morele gronden belang aan mensenrechten en humanitaire steun. Net zoals in Bosnië heeft het publieke debat de regering op basis van morele en humanitaire gronden overtuigd om in te grijpen. Diepgaande analyses van de achtergronden van de crisis en maatregelen toegepast om de oorzaken van het conflict op te lossen speelden echter geen belangrijke rol.[71] Bovendien had Nederland in beide gevallen nauwelijks inlichtingen van het gebied, zodat de troepen in Goma en Srebrenica meestal onwetend waren van de activiteiten van strijdende partijen om hen heen. De Nederlandse politiek, de media en de publieke opinie overschatten het eigen morele prestige en - belangrijker nog - onderschatten de vastberadenheid van de genocideplegers.[72] In Zaïre moesten gedurende vijf weken Nederlandse militairen compenseren voor de naïviteit van Nederland. Door hartstochtelijke barmhartigheid en de toenemende oproep om haast te maken, stonden honderd Nederlandse militairen er alleen voor – onbeschermd tegen kwaadwilligheid, kwetsbaar in een zee van menselijke ellende.
* Bart Nauta is historicus en junior onderzoeker bij Arq Kenniscentrum voor Oorlog, Vervolging en Geweld. Hij studeerde geschiedenis en Holocaust & Genocide Studies aan de Universiteit van Amsterdam en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies.
[1] Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), Inzet in het Grote Merengebied, Centraal Afrika (1994-1998) (online PDF-editie op de website van het ministerie van Defensie, 2010) 11.
[2] Human Rights Watch Arms Project, ‘Rwanda/Zaire: Rearming with Impunity’, 1995, Website Human Rights Watch. https://www.hrw.org/reports/1995/Rwanda1.htm.
[3] Allison Des Forges, Leave None to Tell the Story (online PDF-editie op de website Human Rights Watch) 93.
[4] A. Guichaoua, From War to Genocide: Criminal Politics in Rwanda, 1990-1994 (Madison, The University of Wisconsin Press, 2015) 210.
[5] S. Straus, ‘How many perpetrators were there in the Rwandan genocide? An estimate’, in Journal of Genocide Research 6 (2004) (1) 93.
[6] S. Straus, The Order of Genocide. Race, Power, and War in Rwanda (Ithaca, Cornell University Press, 2006) 96.
[7] African Rights, Rwanda: Death, Despair and Defiance (London, African Rights, 1995) 658.
[8] F. Aubenas, ‘La longue marche vers Kigali’, La Liberation, 2 augustus 1994. Dit krantenartikel is gebruikt door G. Prunier, From Genocide to Continental War. The ‘Congolese’ Conflict and the Crisis of Contemporary Africa (London, Hurst, 2011) 25.
[9] S. Power, ‘Bystanders to Genocide: Why the United States Let the Rwandan Tragedy Happen’, 2001. Zie: https://www.theatlantic.com/magazine/archive/2001/09/bystanders-to-genocide/304571/..
[10] R. Dallaire, Shake Hands with the Devil: the Failure of Humanity in Rwanda (Toronto 2003; eBook editie), hoofdstuk 10 ‘An Explosion at Kigali Airport’.
[11] M. Barnett, Eyewitness to a Genocide. The United Nations and Rwanda (Ithaca, Cornell University Press, 2002) 124.
[12] S. Hampson, ‘Romeo Dallaire’s new memoir explores his battles with PTSD’, The Globe and Mail, 27 oktober 2016.
[13] Memorandum, Onderwerp: UNAMIR/Nederlandse Deelname, 18-05-1994, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Crisisrapportage rwanda; dav / 1985-1994 / 01602.
[14] J. Hoedeman en Th. Koelé, ‘(On)aanvaardbaar risico’, De Volkskrant, 8 juli 2006.
[15] ‘Mayhem as Rwandans stampede to Zaire’, The Independent, 17 juli 1994.
[16] Goma Epidemiology Group, ‘Public health impact of Rwandan refugee crisis: what happened in Goma, Zaire, in July, 1994?’, The Lancet 345 (1995) (8946) 339.
[17] L. Polman, De Crisiskaravaan. Achter de Schermen bij de Noodhulpindustrie (Amsterdam, Balans, 2008) 23.
[18] ‘Adoptieverzoek uit Rwanda vergeefs’, De Telegraaf, 29 juli 1994.
[19] ‘Pronk bepleit steun Nederland aan Rwanda’, NRC Handelsblad, 21 juli 1994; ‘Nederland stuurt geen soldaten naar Rwanda’, Limburgs Dagblad, 22 juli 1994.
[20] ‘Pronk bepleit steun Nederland aan Rwanda’, NRC Handelsblad, 21 juli 1994.
[21] Message to the Prime Minister drs. R.F.M. Lubbers from Bill Clinton, 22-07-1994, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Crisisrapportage Rwanda; dav / 1985-1994 / 01602.
[22] Dit zal later in het artikel blijken. Dit blijk overigens ook de algemene gang van zaken te zijn. Zie: A. Kristić, De Staten-Generaal en de Inzet van de Nederlandse Krijgsmacht. Een Onderzoek naar de Parlementaire Betrokkenheid bij de Besluitvorming over Deelname aan Internationale Militaire Operaties (Deventer, Kluwer, 2012) 211.
[23] ‘Kamer verdeeld over vredesmacht Rwanda’, NRC Handelsblad, 29 juli 1994.
[24] Evaluatierapport Operatie Provide Care – Humantaire steunverlening aan Rwandese vluchtelingen in Zaire, Ministerie van Defensie, Koninklijke Marine, VN-Operaties, UN-Mission Defensiestaf-Ops, Zaire-Ruanda, div. onderwerpen. Periode: 1994 t/m 1996, doos 13.
[25] Interview met de chief security officer van het Korps Mariniers, 06-04-2017.
[26] Interview met de voorlichter van Directie Voorlichting, 03-02-2017.
[27] H. van Leest, Ik ben even weg voor Provide Care (persoonlijke publicatie 2004), 11.
[28] In 1994 kende de Nederlandse strijdkrachten drie krijgsmachtsonderdelen. Vanaf 1998 is de Koninklijke Marechaussee een afzonderlijk krijgsmachtdeel.
[29] Van Leest, Ik ben even weg voor Provide Care, 26.
[30] Interview met een hulpverlener van Memisa, 03-04-2017.
[31] Goma Epidemiology Group, ‘Public health impact of Rwandan refugee crisis’, 340.
[32] Ik volg hier een Amerikaanse politicoloog die hetzelfde concludeerde over de Amerikaanse interventie. Zie: Taylor B. Seybolt, Humanitarian Military Intervention. The Conditions for Success and Failure (New York, Oxford University Press, 2008) 77.
[33] Interview met een hulpverlener van Memisa, 03-04-2017; Linda Polman schreef dat de bioscopen Rambo vertoonden. Zie: Polman, De Crisiskaravaan, 28.
[34] Polman, De Crisiskaravaan, 30;
[35] F. Terry, Condemned to Repeat? The Paradox of Humanitarian Action (Ithaca, Cornell University Press, 2002) 157.
[36] Interview met de chief security officer van het Korps Mariniers, 06-04-2017; Interview met de voorlichter van Directie Voorlichting, 03-02-2017.
[37] S. Kenyon Lischer, Dangerous Sanctuaries: Refugee Camps, Civil War and the Dilemmas of Humanitarian Aid (Ithaca, Cornell University Press, 2006) 81.
[38] The Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR), The Democratic Republic of the Congo 1993-2003 UN Mapping Report (online PDF-editie op de website van OHCHR, 2010) 347.
[39] Human Rights Watch Arms Project, ‘Rwanda/Zaire: Rearming with Impunity’, 1995, Website Human Rights Watch. https://www.hrw.org/reports/1995/Rwanda1.htm.
[40] Sitrep, 26-08-1994, Ministerie van Defensie, Koninklijke Marine, VN-Operaties, UN-Mission Defensiestaf-Ops, Zaire-Ruanda, div. onderwerpen. Periode: 1994 t/m 1996, doos 13.
[41] Interview met een hulpverlener van Memisa, 03-04-2017.
[42] Infomap Goma ‘Provide Care’. Directie Operatiën. Koninklijke Landmacht, afdeling Inlichtingen en Veiligheid, Sectie Inlichtingen, Ministerie van Defensie, Hoofdkwartier Korps Mariniers Zaire/Rwanda doos 10.
[43] Interview met de chief security officer van het Korps Mariniers, 06-04-2017.
[44] Interview met de plaatsvervangend hoofd afdeling transport van de Luchtmacht, 24-02-2017.
[45] Van Leest, Ik ben even weg voor Provide Care, 26; Interview met de commandant van de transporteenheid 10-02-2017.
[46] In het Herinneringsboek van Provide Care staat een foto van een gewonde man die behandeld wordt in het Israëlisch veldhospitaal. Hij had meerdere mensen gedood voordat hij zelf werd neergehaald, vermoedelijk met een machete. Zie: Care Provided, ministerie van Defensie (Reusel, Kempisch Contact, 1994) 26.
[47] Seybolt, Humanitarian Military Intervention, 279.
[48] Van Leest, Ik ben even weg voor Provide Care, 33.
[49] Interview met de chief security officer van het Korps Mariniers, 06-04-2017.
[50] Overseas Development Institute, The Joint Evaluation of Emergency Assistance to Rwanda. Study III: Principle Findings and Recommendations (London, Overseas Development Institute, 1996) 11.
[51] JTF Support Hope to Entebbe, 28-08-1994, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Crisisrapportage Rwanda; dav / 1985-1994 / 01601.
[52] Interview met de plaatsvervangend hoofd afdeling transport van de Luchtmacht, 24-02-2017.
[53] Interview met de voorlichter van Directie Voorlichting, 03-02-2017.
[54] R. van Gils en C.P.M. Klep, Van Korea tot Kabul: de Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag, Sdu, 2005), 111.
[55] Interview met een medisch officier van de Marine, 01-02-2017.
[56] Voorwoord voor het info-bulletin, 02-08-1994, Ministerie van Defensie, hoofdkwartier Korps Mariniers Zaire/Rwanda doos 10.
[57] Interview met de chief security officer van het Korps Mariniers, 06-04-2017.
[58] Aantekening Hulpverlening Ruandese vluchtelingen in Zaire, 27-07-1994, Ministerie van Defensie, hoofdkwartier Korps Mariniers Zaire/Rwanda doos 10.
[59] Van Leest, Ik ben even weg voor Provide Care, 32.
[60] ‘Nederlandse militairen keren terug uit de ellende van Goma’, NRC Handelsblad, 5 september 1994.
[61] M. Bollen, Working Apart Together. Civiel militaire samenwerking tijdens humanitaire operaties (Alblasserdam, Haveka, 2002) 109.
[62] Interview met de commandant van de transporteenheid 10-02-2017.
[63] Interview met een medisch officier van de Marine, 01-02-2017.
[64] Gesprek met B. Hopman, stafmedewerker beleid en projecten bij Stichting De Basis, over psychosociale problemen bij Goma-gangers, 06-06-2017.
[65] Rapport Afwikkeling Provide Care, 11-11-1994, Ministerie van Defensie, Koninklijke Marine, VN-Operaties, UN-Mission Defensiestaf-Ops, Zaire-Ruanda, div. onderwerpen. Periode: 1994 t/m 1996, doos 13.
[66] Straus, Making and Unmaking Nations: War, Leadership, and Genocide in Modern Africa (Ithaca, Cornell University Press, 2015) 103.
[67] S. Autesserre, The Trouble with the Congo. Local Violence and the Failure of International Peacebuilding (New York, Cambridge University Press, 2010) 61.
[68] A.J. van Leusden, ‘Ethiek bij noodhulp. Reflectie op normen en waarden naar aanleiding van ervaringen bij recente (noodhulp) operaties’, Militaire Spectator 165 (1996) (4) 163.
[69] R. van Gils en C.P.M. Klep, Van Korea tot Kabul: de Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag, Sdu, 2005) 185.
[70] Ibid, 110.
[71] Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Srebrenica, een ‘veilig gebied’. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area (Amsterdam, Boom, 2002), 3130.
[72] Ik volg hier de ideeën van Michael Ignatieff, die schreef dat de westerse interventies van de jaren 90 ‘consistently overestimated our moral prestige and consistently underestimated the resolve of those bend upon ethnic war’. Zie: M. Ignatieff, The Warrior’s Honor. Ethnic War and the Modern Conscience (London, Chatto & Windus, 1998) 94.