De westerse ervaringen van de afgelopen dertig jaar laten zien dat ‘winnen’ in vredesoperaties en stabilisatie- en reconstructiemissies zich moeilijk laat vaststellen. Wie heeft er, goed beschouwd, gewonnen in Bosnië? Wie in Irak? Afghanistan? Wie in Libië? Wat is eigenlijk ‘winnen’? Deze vraag vormde aanleiding voor een breed opgezette studie onder redactie van Matthias Strohn, een Duitse wetenschapper en reserveofficier die al lange tijd is verbonden aan Sandhurst en nu leiding geeft aan het historical analysis programme van het Centre for Historical Analysis and Conflict Research van het Britse leger. Strohn vond een breed scala aan gerenommeerde wetenschappers, onder wie Hugh Strachan en Rob Johnson, bereid hun medewerking te verlenen aan de bundel Winning Wars. Het is een uitermate rijk boek geworden, dat een veelheid aan inzichten bevat. Het eerste deel schetst de ontwikkeling van Europese, later westerse ideeën vanaf de Romeinse tijd tot het eind van de Koude Oorlog; daarnaast komen niet-westerse opvattingen aan de orde: wat betekent ‘winnen’ voor Iran, China, Syrië en Rusland? Wat betekent het in Afrika? Ten slotte wordt ingegaan op moderne westerse ervaringen – peacekeeping, Noord-Ierland, en Irak en Afghanistan.
Verschijningsvormen
Strohn c.s. maken duidelijk dat ‘winnen’, net als het verschijnsel oorlog zelf, vele verschijningsvormen kende. Voor de Romeinen vereiste ‘overwinnen’ bijvoorbeeld de totale onderwerping of fysieke vernietiging van de tegenstander. Een compromisvrede was onaanvaardbaar, hoeveel nederlagen de Romeinen ook leden. Hoe ver ze hun macht ook uitbreidden, ze zeiden bovendien altijd uit zelfverdediging of ter verdediging van de eer van hun goden te handelen. In de periode daarna, tot aan de Franse Revolutie (1789), was de eer van de vorst de belangrijkste drijfveer; vorsten vochten om hun dynastieke belangen te bevorderen; er bestond geen strikt onderscheid tussen oorlog, bendegeweld en vrede en de beschikbare middelen waren weinig geëigend om op het slagveld een beslissing af te dwingen. Enerzijds vroeg het in stand houden van een krijgsmacht veel van de financiële mogelijkheden van de vorst. Anderzijds lieten de wapentechnologie en C2 veel te wensen over. Na de introductie van het buskruit duurde het anderhalve eeuw voor het zijn nut bewees bij belegeringen en nog langer voordat vuurwapens ook in veldslagen bepalend werden. Belegeringen waren bovendien lange tijd riskanter voor de belegeraar dan voor de belegerde. ‘Niet verliezen’ was belangrijker dan ‘winnen’.
In de periode na de Franse Revolutie maakten nieuwe organisatievormen, nationalisme en ook wapentechnologie de beslissende slag mogelijk, die bepalend werd voor de lens waardoor de inzet van het militaire middel in het Westen werd bezien. Iedereen waande zich een Napoleon. En de beslissende slag werd gezien als voorwaarde voor het winnen van de oorlog. Vaststellen wie er gewonnen heeft (en op grond van welke criteria) bleek echter ook toen niet altijd even gemakkelijk. Wie won de Eerste Wereldoorlog? Het uitgeputte Frankrijk dat ternauwernood de totale ineenstorting had weten te voorkomen en het zonder Britse en Amerikaanse steun niet gered had? Amerika dat de economische hegemonie van de Britten overnam, of Duitsland, dat door het wegvallen van Rusland voorlopig geen tweefrontenoorlog hoefde te vrezen en langs economische weg het naoorlogse Franse alliantiesysteem wist te ondermijnen? En wie won de Konfrontasi (1963-1966) tussen Indonesië en het Britse Commonwealth? Het Indonesische leger, dat erin slaagde de oorlog te voeren die het wilde, en in 1965 in eigen land de macht greep, of de Britten, die zich na dit conflict militair uit Oost-Azië terugtrokken? Winning Wars bevat daarmee een belangrijke boodschap: winnen is niet alleen in hoge mate tijd- en cultuurgebonden, maar draait – ook en misschien wel vooral – om perceptie. Je hebt pas gewonnen als (en zolang!) de tegenstrever jouw zege erkent.
Niet-westerse opvattingen
Wat winnen is, houdt echter ook verband met de middelen die kunnen worden aangewend en de mate van effectieve controle die een statelijke entiteit kan uitoefenen over zijn grondgebied. Dat komt sterk naar voren uit de historische hoofdstukken, maar ook in de thematische hoofdstukken waarin niet-westerse opvattingen worden besproken. Waar in hedendaagse westerse opvattingen doel en middel gescheiden zijn, en winnen de beoogde uitkomst is, is dat in Afrika anders, betoogt Richard Reid. Daar is destabiliseren zowel doel als middel (blz. 223-225); het kan zelfs ‘winnen’ zijn omdat het duidelijk maakt dat de tegenstrever geen controle heeft en geen bescherming kan bieden.
Dat is een belangrijk inzicht. Niet alleen oorlogen beginnen, om de Preambule van de Constitution van de UNESCO te citeren, ‘in the minds of men’; dat geldt, hoe ook geconcipieerd, ook voor ‘winnen’. De sleutel daartoe ligt in een diepgravende analyse van de beweegredenen, denkwijzen en belangen van de tegenstander. De auteurs houden de westerse lezer ook op andere wijze een spiegel voor, al heb ik niet kunnen achterhalen of dat de bedoeling was: in het Westen bestaat sterk de neiging om het gedrag van anderen te duiden aan de hand van culturele eigenaardigheden, maar de eigen aannames te objectiveren en voor onweerlegbaar feit te houden. In dat licht moest ik denken aan het westerse superioriteitsdenken en het geloof dat we, als we winnen, dat te danken hebben aan ons technologisch overwicht. Hoe houdbaar is dat idee eigenlijk?
Versimpelingen
Dat neemt niet weg dat er ook wel een aantal kritische noten te kraken valt. Het boek schetst de ontwikkeling en diversiteit in het ‘westerse’ denken in een aantal afzonderlijke hoofdstukken. Daaruit blijkt, het is al gezegd, dat er een veelheid aan visies bestond. In de hoofdstukken over niet-westerse opvattingen is de voorgeschiedenis echter in de analyse geïntegreerd. Dat leidt weliswaar tot een coherent plaatje, maar ongetwijfeld ook tot onverantwoorde versimpelingen. Zo wordt in Ali Parchami’s hoofdstuk over Iran, waarin drie intellectuele tradities worden besproken, niet afdoende duidelijk wie de huidige dragers zouden zijn van de Achaemenidentraditie (die de Iraniërs ziet als erfgenamen van het Perzische Rijk uit de Oudheid en daarmee als de natuurlijke leiders in het Midden-Oosten). Deze opzet suggereert onbedoeld ook dat de Oudheid de voorgeschiedenis van het Westen is, terwijl de erfenis van de Grieken en de Romeinen aantoonbaar ook haar weg gevonden heeft naar andere cultuurgebieden.
Een ander minpunt is dat niet alle artikelen even sterk zijn. Kerry Browns artikel over China is erg interessant omdat het andere vormen van ‘winnen’ bespreekt, zoals het binnenhalen van de Olympische Spelen. Dat geldt ook voor Kuno’s artikel over Assads Syrië. Daartegenover staat het hoofdstuk over ‘winnen’ in VN-vredesoperaties dat weinig toevoegt. Kleinere punten zijn dat de annotatie niet overal consistent is, en dat er incidenteel zetfouten voorkomen. Doorgaans zijn die niet storend, behalve op blz. 65, waar ‘successors’ staat, maar evident ‘predecessors’ wordt bedoeld. Dat gezegd zijnde, is Winning Wars een prikkelend boek, dat ik iedere officier en beleidsmaker ter lezing zou willen aanraden.
Dr. Floribert Baudet, NLDA
Winning Wars
The Enduring Nature and Changing Character of Victory from Antiquity to the 21st Century
Door M. Strohn (red.)
Oxford en Philadelphia (Casemate Academic) 2021
336 blz. – ISBN 9781952715006