Wouter Kuijl gaat in zijn artikel ‘Warmlopen voor de Koude Oorlog’ in op de structuur en taakstelling van het Nederlands stay-behind-netwerk Inlichtingen & Operatiën (O&I) binnen het Nederlandse defensiebeleid (de Nationale Militaire Onderstellingen, NMO) tussen 1950-1980. Daarbij is het vertrekpunt de Koude Oorlog en de inbedding binnen de NAVO.[1] Tevens memoreert hij het geheel ‘eigen nationaal-georiënteerd karakter’ op basis van initiatieven uit 1945. Het artikel is een goede inleiding in de Nederlandse stay-behind-organisatie.
Hadewych Jansen op de Haar (namens het Werkverband 'Stay Behind')
De auteur valt niet genoeg te prijzen dat hij zich op dit onderwerp heeft gestort en hopelijk zal hij verder onderzoek en spitwerk verrichten om de vele vragen en geheimen, die deze organisatie nog omhullen, te helpen ontrafelen. Eenvoudig zal dat niet zijn, want de vertrouwelijkheid is zo ver doorgevoerd, dat het archief van stay-behind, na de plotselinge opheffing begin jaren 90, naar verluidt grotendeels werd vernietigd, in strijd met geldende wettelijke bepalingen. Een ingestelde Tweede Kamer-commissie was hier terecht ontstemd over. Slechts een beperkt deel van het archief zou zijn behouden en dat is nog gesloten tot 2050.
Het Werkverband ‘Stay Behind’ constateert dat er nog vele aspecten zijn die om nader onderzoek vragen. We noemen er hier een paar.
Waarom achtte de minister-president het legitiem om zo’n geheim netwerk op te zetten? Dit zonder enige betrokkenheid van de Staten-Generaal, en zonder de reguliere institutionele checks and balances. En waarbij zelfs op geheime wijze geld werden toegewezen voor de praktijken van O&I? (zie Pivot-rapport 166: ‘Deze opleidingsactiviteiten en de aanschaf van materiaal zoals radio’s werden met goedvinden van de minister-president (Schermerhorn, later Beel) gefinancierd uit de geheime fondsen van het Bureau voor Nationale Veiligheid (BNV) en vanaf april 1946 uit die van de Centrale Veiligheidsdienst (CVD). Zo nam Einthoven in 1947 met machtiging van Beel een bedrag van 15.000 gulden op uit de geheime middelen van de CVD ‘voor een bijzonder doel’’).[2]
Waarom liet het Nederlandse parlement zich begin jaren 90 afschepen met een simpele verklaring van de minister-president (Lubbers) over de opheffing van de stay-behind-organisatie en is er nooit publiek onderzoek gedaan naar en regeringsverantwoording afgelegd over de operationele gang van zaken van dit netwerk? Wat zijn de feitelijke activiteiten en operaties geweest? Heel anders gebeurde dit in vele andere Europese landen bij de openbaarmaking van de diverse stay-behind-organisaties. Zie hiervoor het Journal of Strategic Studies, jaargang 30, nummer 6 (2007). Zo werd in België een parlementair onderzoek ingesteld. Waarom werd in verschillende landen zo verschillend gereageerd?
Wat is de impact van dit werk geweest op de betrokken medewerkers van de stay-behind-organisatie en hun families? Wat heeft het gedaan met een persoon die daar jarenlang in opereerde? Wat doet het met een familie en alle andere sociale verhoudingen? Hoe leef je überhaupt een geheim leven, waarbij je niet weet wie er allemaal onderdeel zijn van jouw organisatie? Het is opmerkelijk dat de vrijwillig betrokkenen bij deze geheime organisatie (zo’n 160-200 personen) tientallen jaren hun eigen belangen en die van hun familie op de tweede plaats zetten en het ‘nationaal belang’ een eerste plaats gaven, doordrongen van de noodzaak de eigen rol en het functioneren in deze vertrouwelijke verzetsorganisatie geheim te houden. Hun plichtsbetrachting, toewijding en inzet verdienen alle respect en bewondering.
Dit laatste is sinds enkele jaren specifiek onderwerp van onderzoek door het Werkverband ‘Stay Behind’, dat veelal bestaat uit kinderen van oud-medewerkers van de stay-behind-organisatie. Gebleken is dat de zeer strak geleide vertrouwelijkheid, in samenhang met de voortdurende spanning en angsten waaronder deze vrijwilligers hebben geleefd, een keerzijde heeft gehad. Er zijn duidelijk trauma’s binnen de eerste en tweede generatie van families en gezinnen. Het Werkverband wil (eindelijk) klaarheid krijgen over de feitelijke rol, verantwoordelijkheid en activiteiten van de betrokken vaders, aandacht krijgen voor hun respectabele inzet, en lessons learned verkrijgen ten behoeve van overheidsdiensten met vergelijkbare aandachtsgebieden. Daarmee wil het Werkverband een bijdrage leveren aan het functioneren van een verantwoordelijke en zorgzame samenleving.
Reacties op deze ingezonden brief worden zeer gewaardeerd.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------
Antwoord op Meningen van anderen
Wouter Kuijl
Het doet mij deugd dat Hadewych Jansen op de Haar mijn artikel zo positief heeft ontvangen en ik waardeer de voorzetten die zij geeft voor verder onderzoek. Zij leggen de juiste druk op de zere plekken in het debat, waarvan ik hier enkele punten van belang noem.
De vraag waarom minister-president Willem Schermerhorn zijn goedkeuring gaf aan de oprichting van het netwerk in 1945 belicht een tekortkoming in de hedendaagse stay-behind-perceptie: hoe verhouden individuele besluiten zich tot internationale ontwikkelingen? Auteurs in het genoemde Journal of Strategic Studies verklaren het ontstaan van de netwerken met de veronderstelling van nationale angst voor een communistische invasie en bezetting. De netwerken zijn echter ontstaan vanuit individuele initiatieven, die werden voorgelegd aan Schermerhorn. Het is de vraag welke rol individuele besluiten speelden in de totstandkoming van de netwerken en hoe zij werden beïnvloed door ontwikkelingen op internationaal niveau.
De onvrede van Jansen op de Haar over de manier waarop de Tweede Kamer de zaak I&O eind 1990 behandelde is terecht. In onderzoek naar de beweegredenen van de Kamer tot bepaalde beslissingen ontbreekt voornamelijk een verklaring voor de afwijzing van de twee moties die waren ingediend door de fractievoorzitter van GroenLinks, Ria Beckers, om het netwerk op te heffen en te onderwerpen aan een parlementair onderzoek. De specifieke redenen voor de afwijzing zijn niet bekend; het is enkel gissen naar mogelijke factoren. Wilden kabinetsleden de eenheid bewaren gezien het escalerende Golf-conflict in het Midden-Oosten? Werd de reactie beïnvloed door de onpopulaire positie van het op pacifistische en communistische leest geschoeide GroenLinks? Zagen sommige Kamerleden het tot dan toe onbekende stay-behind-netwerk als een prettige bijkomstigheid op het gebied van nationale veiligheid, en welke individuele belangen van partijleiders en partijen speelden mee?
Rond het vraagstuk naar de impact van het stay-behind-netwerk op zijn agenten is duidelijk geworden dat de overheid na de ontbinding ernstig tekortschoot in het geven van nazorg. Dit is een terecht punt van kritiek en ik ben zeer verheugd te horen dat het Werkverband ‘Stay Behind’, waarvan ik hoop dat het bredere bekendheid zal krijgen, zich hierover buigt.
[1] Wouter Kuijl, ‘Warmlopen voor de Koude Oorlog. De Nederlandse stay-behind-organisatie Inlichtingen en Operatiën, 1950-1980’, in: Militaire Spectator 189 (2020) (1) 28-39.
[2] De Nederlandse stay behind-organisatie in de koude oorlog 1945-1992. Een institutioneel onderzoek (Den Haag, ministerie van Algemene Zaken, ministerie van Defensie en Rijksarchiefdienst/PIVOT, 2005) 26.