De Koninklijke Marine viert dit jaar twee jubilea: 525 jaar georganiseerde zeemacht in Nederland en 200 jaar predicaat Koninklijk. Aan de hand van vier casestudies uit de zeekrijgsgeschiedenis illustreert dit artikel hoe Nederland zijn seapower de afgelopen vijf eeuwen heeft gebruikt. Voorafgaand aan de casestudies worden de begrippen seapower, maritieme strategie, command of the sea, sea control, sea denial en power projection uiteengezet. De casestudies gaan over de Tachtigjarige Oorlog, de Engelse Zeeoorlogen, de Tweede Wereldoorlog in Azië en de Koude Oorlog. In elke studie gebruikte Nederland zijn zeemacht vooral defensief. Telkens was de maritieme strategie gericht op het beschermen van een bepaalde verworvenheid. De Tachtigjarige Oorlog vormde hierop de uitzondering, want Nederland streed toen om iets te bemachtigen: zijn onafhankelijkheid. Ook voor de toekomst blijft seapower voor Nederland relevant. Een weldoordachte nationale maritieme strategie kan er mede voor zorgen dat de marine ondanks bezuinigingen haar taken effectief kan blijven uitoefenen.
De viering van 525 jaar georganiseerde zeemacht in Nederland en de verlening van het predicaat Koninklijk door Koning Willem I in 1813 vragen om een moment van reflectie; een moment om niet alleen terug te kijken welke rol de marine gedurende die periode heeft gespeeld voor Nederland, maar ook welke rol zij in de toekomst kan blijven spelen. Hoe heeft Nederland door die vijf eeuwen heen zijn zeemacht gebruikt? Welke strategie valt daarbij te ontwaren? Met behulp van de begrippen seapower en maritieme strategie zal ik deze vragen in dit artikel proberen te beantwoorden aan de hand van een analyse van een viertal casestudies uit de Nederlandse zeekrijgsgeschiedenis. Elke studie geeft een korte achtergrond van de machtspolitieke en geostrategische situatie. Daarna volgt een beknopte weergave van de inzet van Nederlandse seapower. Aan het slot van elke casestudie wordt een analyse gemaakt van de gevolgde maritieme strategie. Vervolgens komt een doorkijk naar de toekomst aan bod. Voorafgaand aan de casestudies zet ik beknopt de belangrijkste theoretische beginselen uiteen van de begrippen die ik in dit artikel gebruik.
Maritieme strategie en seapower
Alvorens in de historie te duiken is het goed om te beginnen met een uiteenzetting van enkele begrippen. Meer specifiek gaat het om seapower, maritieme strategie, command of the sea, sea control, sea denial, en power projection. Vaak worden maritieme strategie en seapower door elkaar heen gebruikt alsof het inwisselbare begrippen zijn. Dat de bedenker van het begrip seapower, de Amerikaanse marineofficier Alfred Thayer Mahan, nooit een bevredigende, expliciete definitie achterliet, is hier mede debet aan. Zijn tijdgenoten en opvolgers hebben geprobeerd een eenduidige definitie te geven, maar zo veel mensen, zo veel meningen. Wellicht is de beste synthese van de verschillende definities de volgende: [seapower] is […] the capacity to influence the behaviour of other people or things by what one does at or from the sea.[1] Het begrip seapower maakt onderdeel uit van de militaire strategie, meer specifiek de maritieme strategie. Maritieme strategie kan gedefinieerd worden als: the methods by which countries attempt to maintain or increase their sea power and how they try to use it to achieve desired objectives in peace and war.[2]
Uit deze definities volgt logischerwijs dat men alleen zijn doelstellingen op en vanaf de zee kan bereiken als men deze in voldoende mate beheerst. Dit laatste ligt omsloten in het begrip command of the sea. Daarmee wordt niet de ‘bezetting’ van de zee an sich bedoeld, maar meer de beheersing van de zeeverbindingen voor commerciële dan wel militaire doeleinden.[3] Command of the sea is dus een middel, geen doel op zich. De voortschrijdende technologie en de toevoeging van de onderwater- en luchtelementen in de maritieme oorlogvoering hebben command of the sea tot een theoretische eindstaat gemaakt. Sea control is een begrip dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw door de Amerikaanse admiraal Stansfield Turner is geïntroduceerd ter vervanging van het in de praktijk onbereikbare command of the sea. Sea control poogt de tijdelijkheid in plaats en tijd van het vermogen de zee te beheersen weer te geven.[4] Als beheersing van de zee door een partij niet mogelijk is of niet beoogd wordt maar men wel in staat is de tegenstander het vrijelijk gebruik van de zee te ontzeggen, spreekt men van sea denial.[5] Uit deze definitie volgt dat sea denial een alternatief is voor sea control. Het kan er echter ook complementair aan zijn, bijvoorbeeld als in één zeegebied sea control wordt nagestreefd en in een ander sea denial, zoals de Amerikanen deden in respectievelijk het oostelijk en westelijk deel van de Stille Oceaan gedurende de eerste helft van 1942. Na het realiseren van sea control is men ten slotte in staat over te gaan tot power projection. Power projection is niets anders dan het gebruik van maritieme militaire eenheden om de gebeurtenissen op het land te beïnvloeden.[6] Dit is uiteindelijk wat met name Corbett en indirect ook Mahan als de raison d’être van seapower zag.
De Amerikaanse admiraal Stansfield Turner introduceerde het begrip sea control ter vervanging van het in de praktijk onbereikbare command of the sea. Foto US Department of Defense
Mahan
Aan het einde van de negentiende eeuw zette Alfred Mahan zijn ideeën over seapower uiteen in een tweetal werken, The Influence of Seapower upon History, 1660-1783 en The Influence of Seapower upon the French Revolution and Empire, 1793-1812, waarvan het eerste het bekendste is. Mahan beschreef hierin dat Groot-Brittannië gedurende deze tijdsperioden in de behandelde conflicten vooral dankzij zijn macht op zee telkens zegevierend uit de strijd kwam. Hij concludeerde hieruit dat:
‘Control of the sea by maritime commerce and naval supremacy means predominant influence in the world… [and] is the chief among the merely material elements in the power and prosperity of nations’.[7]
Seapower bracht staten volgens Mahan in vredestijd welvaart en zorgde er in oorlogstijd voor dat een staat zijn tegenstanders uiteindelijk kon overwinnen volgens een eenvoudige causale relatie: handel produceert welvaart die leidt tot maritieme kracht. De daaruit afgeleide kracht van de vloot beschermt op haar beurt de handel weer. Die afgeleide kracht van de vloot is volgens Mahan afhankelijk van een vijftal factoren, die hij afleidde uit zijn historische analyse: geografie, fysieke gesteldheid van de kust (havens et cetera), omvang van het territoir, bevolking, volkskarakter en karakter van de regering.[8] Staten die deze karakteristieken bezaten waren het best gesitueerd om het voorbeeld van Groot-Brittannië te kunnen volgen, aldus Mahan.
Waren de macht en voorspoed van een staat in vredestijd volgens Mahan gebaseerd op de handel en transport over zee, in oorlogstijd maakte de zee het mogelijk de handel van de tegenstander te ontwrichten en de eigen handel te beschermen. Dit was het centrale idee van zijn denken. Beheersing van de zee maakte het voorts mogelijk de belangen van de tegenstander aan land te bedreigen.[9] Een staat diende volgens Mahan zo snel mogelijk de beheersing van de zee te verwerven. Dit kon, analoog aan Von Clausewitz, door de georganiseerde militaire macht van de tegenstander te vernietigen. Mahan stelde dat de snelste, maar zeker niet de enige, weg hiertoe was de vloot van de tegenstander in een allesbeslissende zeeslag te vernietigen. Hij was daarom voorstander van concentratie van de zwaarste eenheden in de vloot in afwachting van deze confrontatie. Andere taken van de vloot, zoals aanvallen op de zeehandel van de tegenstander, waren hier volkomen ondergeschikt aan. Hij meende dat het verstoren van de zeehandel nooit op die manier eigenhandig de tegenstander op de knieën kon krijgen. Bovendien kon de eigen handel het best beschermd worden door de vijandelijke zeestrijdkrachten te elimineren.
Latere interpretaties van zijn werken hebben het obsessief najagen van een allesbeslissende zeeslag tot de kern van Mahans gedachtengoed gemaakt. Mahan was hierin echter aanzienlijk genuanceerder.[10] Een allesbeslissende zeeslag was niet noodzakelijk om een tegenstander te verslaan; een inferieure tegenstander zou een dergelijke zeeslag vrijwel zeker uit de weg gaan. Dit kon hem er vervolgens toe dwingen andere ineffectieve strategieën te volgen, die, net zo goed als de allesbeslissende zeeslag, zijn nederlaag als eindresultaat konden hebben.[11]
Julian Corbett
De Brit Julian Corbett, de andere grote theoreticus op het gebied van seapower (hoewel hij het begrip zelf vermeed in zijn werken), is in de Militaire Spectator al eens uitvoerig besproken.[12] Daarom volstaat het hier kort de kern van zijn gedachtengoed te geven. Corbett heeft gepoogd de permanente beginselen die de oorlogvoering op zee beheersen af te leiden uit zijn onderzoek van de Britse zee(krijgs-)geschiedenis.[13] Vervolgens heeft hij uiteengezet welke bijdrage deze beginselen kunnen leveren aan de verwezenlijking van de nationale strategie. Hij legde, meer dan Mahan, de nadruk op het onderlinge verband tussen oorlog en politiek. Geïnspireerd door Von Clausewitz meende hij dat in oorlog de politieke doelstellingen de bepalende factor zijn. Het doel van de oorlog bepaalt de strategie. Een negatief doel, het behouden van iets, vergt een defensieve strategie; een positief doel, het verwerven van iets, vereist daarentegen een offensieve strategie.[14] Binnen de overkoepelende nationale strategie bepaalt de maritieme strategie de rol van de vloot in verhouding tot het landleger. In de oorlog op zee was het vrijelijk gebruik van de zee de kern van de maritieme strategie volgens Corbett.[15]
Het doel van maritieme oorlogvoering (naval warfare) dient daarom altijd het direct of indirect verwerven van command of the sea te zijn of het voorkomen dat de tegenstander dit verkrijgt.[16] Corbett benadrukte, wederom meer dan Mahan, dat command of the sea een relatief begrip was. Naar zijn mening kon het beperkt worden in tijd, plaats, omvang van gebruik, strategisch gevolg en noodzaak.[17] Zijn nuancering sluit daarom meer aan bij het contemporaine begrip sea control. Corbett zag de beslissende zeeslag als één van de manieren om command of the sea te verwerven. Door middel van de zeeblokkade en de zogeheten fleet-in-being-strategie kon dit eveneens bereikt worden. Met behulp van een zeeblokkade kon een vijandelijke vloot de mogelijkheid ontzegd worden haar zeeverbindingen te gebruiken en te beschermen terwijl dit gebruik voor de blokkerende vloot hierdoor juist volledig vrij stond. De druk op de oorlogsinspanning van de geblokkeerde tegenstander die dit met zich mee zou brengen, zou hem er in bepaalde gevallen zelfs toe kunnen dwingen de confrontatie met de blokkerende vloot alsnog aan te gaan. De fleet-in-being-strategie hield het gebruik van een strategisch defensief in, waarbij de tegenstander door de voortdurende dreiging van de eigen, weliswaar numeriek inferieure vloot, het ongestoord gebruik van de zeeverbindingen ontzegd werd. In hedendaagse terminologie wordt hier ook wel de term sea denial voor gebruikt.
Zowel Mahan als Corbett zag command of the sea als middel, niet een doel op zich. Eenmaal in bezit van command of the sea kon men dit op verschillende wijzen gebruiken om de doeleinden van de maritieme strategie te bereiken. Command of the sea gaf de bezitter vier manieren deze toe te passen: power projection, verdediging tegen power projection, het offensief gebruik van de zeeverbindingen en de verdediging van de eigen zeeverbindingen.[18]
De casestudies
In de afgelopen 525 jaar vocht Nederland als zeemacht diverse conflicten uit. Soms om iets te bemachtigen, maar vaker om iets te behouden. Dit artikel is bepert tot een viertal casestudies die geanalyseerd zullen worden. Gekozen is voor voorbeelden waarbij Nederland zich, als maritieme macht, geconfronteerd zag met continentale machten (Spanje in de Tachtigjarige Oorlog en de Sovjet-Unie en haar Warschaupact-bondgenoten in de Koude Oorlog) en maritieme machten (Engeland in de Engelse Zeeoorlogen en Japan in de Tweede Wereldoorlog). De hierna volgende analyses van elk van de casestudies gaan uit van hedendaagse geopolitieke en strategische concepten, gebaseerd op wat hiervoor is uiteengezet, om te illustreren welke maritieme strategie Nederland toepaste en hoe het land vervolgens zijn seapower gebruikte.
Vanaf de inname van Den Briel door de Watergeuzen komt de Opstand, een conflict tussen de maritieme Nederlanden en het continentale Spanje, pas echt op gang en uiteindelijk weten de Nederlanden command of the sea af te dwingen. Foto Beeldbank NIMH
De Tachtigjarige Oorlog
Achtergrond
In 1568 breekt in de Noordelijke Nederlanden de Tachtigjarige Oorlog uit. Een combinatie van religieuze, politieke en financiële grieven ligt er aan ten grondslag. De opstandige gewesten, die tijdens het conflict uiteindelijk de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gaan vormen, willen losbreken van hun Spaanse landvoogd. De Spaanse Habsburgse vorst Filips II besluit de opstand met harde hand de kop in te drukken. Geostrategisch betekent de Tachtigjarige Oorlog een confrontatie van een continentale macht met een maritieme macht. Want hoewel de Spanjaarden een uitgestrekt koloniaal rijk in Midden- en Zuid-Amerika bezitten, zijn de ambities van de Spaanse Habsburgers gericht op de hegemonie van het Europese vasteland. Het Spaanse leger geldt als het sterkste van Europa en Spanje is een continentale macht met een capaciteit voor seapower.
De opstandige Nederlanden zijn daarentegen een maritieme macht pur sang. De geografische ligging aan de noordwestkust van Europa op het knooppunt van diverse handelswegen maakt van Antwerpen en Amsterdam vooraanstaande handelscentra. De visserij is voorts een belangrijke pijler van de economie van de Nederlanden. Het met vele waterwegen doorsneden laagliggende land geeft hen ook een bepaalde insulaire positie, die een invasie over land bemoeilijkt. Gedurende de loop van het conflict ontwikkelt de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich nog meer tot maritieme macht.
Wat is het strategische probleem in dit conflict? De geografische ligging van de opstandige gewesten ten opzichte van Spanje betekent dat de Spanjaarden twee mogelijkheden hebben om hun militaire macht te ontplooien in de Nederlanden. Zij kunnen door hun talrijke bezittingen in Europa de Nederlanden over land bereiken, maar deze route is lang en niet zonder aanzienlijke logistieke moeilijkheden. De meest directe route wordt bovendien geblokkeerd door Frankrijk, waarmee Spanje gedurende grote periodes van de Tachtigjarige Oorlog in oorlog is. Daarnaast is er de zeeroute, die veruit de gemakkelijkste en snelste is, maar daar heeft Spanje command of the sea of op zijn minst sea control voor nodig. Dit geldt eveneens voor de zeeverbindingen met het Spaanse koloniale rijk in Midden- en Zuid-Amerika, waarvan Spanje de inkomsten hard nodig heeft om zijn hegemoniale ambities te bekostigen. Voor de opstandelingen, later de Republiek, is command of the sea eveneens van belang om ongestoord handel te kunnen drijven en tegelijkertijd de zeeverbindingen van Spanje te kunnen verstoren.
Het karakter van de Opstand leidt er toe dat er in het begin van het conflict nog geen georganiseerde inzet van Nederlandse seapower is. De Opstand komt maar langzaam op gang. Er is allesbehalve een gerichte, nationale maritieme strategie aan de kant van de opstandelingen. Dit en het ontbreken van een vloot die in staat is de Spaanse galjoenen tegemoet te treden, betekent dat de enige resterende strategie de handelsoorlog is door een aanval op de Spaanse zeeverbindingen. Paradoxaal genoeg zou een aanval op die zeeverbindingen de eigen handelspositie alleen maar verslechteren, want het merendeel van de Spaanse handel wordt namelijk nog in Nederlandse schepen vervoerd. Niettemin vinden de eerste uitingen van seapower plaats in de vorm van een handelsoorlog door de Watergeuzen. Vanaf de inname van Den Briel door de Watergeuzen komt de Opstand pas echt op gang. De handelsoorlog tegen de Spaanse koopvaart vormt een belangrijke bron van inkomsten en verhoogt tegelijkertijd de kosten van de oorlog voor de Spanjaarden.
Inmiddels breidt de Nederlandse handel zich – ondanks of misschien wel dankzij de oorlog – geweldig uit. De handel op de Oostzee, de Middellandse Zee, Amerika en het Verre Oosten komt al snel in handen van de Nederlanders. Begin zeventiende eeuw wordt de VOC opgericht. Van de Staten-Generaal krijgt deze private onderneming de vrije hand om een monopolie te vestigen, desnoods met behulp van militaire macht, op de handel naar het Verre Oosten. De VOC fungeert al snel als een soort quasi-statelijke actor. Door een combinatie van koopmansgeest, diplomatie en geweld worden concurrenten als Portugal, Spanje en in mindere mate Engeland opzij gezet. Het nationale maritieme beleid is daarmee gericht op commerciële expansie, gesteund door een buitenlands beleid en – waar nodig – door seapower.
Na afloop van het Twaalfjarig Bestand wordt de oorlog in 1621 hervat. De Republiek is op zee alleen maar sterker geworden. Desalniettemin gaat de oorlog op het land onverminderd door, met gemengd resultaat. Om de oorlog op het land in zijn voordeel te kunnen beslissen, besluit Spanje tot het uitrusten van een tweede Armada. Doel is om via de zee – de landroute is door Frankrijks verbond met de Republiek afgesloten – een leger in de Zuidelijke Nederlanden te landen en zo de Republiek te verslaan. In de zeeslag bij Duins verslaat admiraal Maarten Tromp de Armada, waarop de kans om het tij te keren vrijwel verkeken is voor Spanje. Niet lang daarna beginnen de vredesonderhandelingen, die in 1648 uiteindelijk een einde zullen maken aan de Tachtigjarige Oorlog.
Analyse
De maritieme strategie die de opstandelingen aanvankelijk hanteren kan het best gekenschetst worden als een gelimiteerde vorm van power projection en sea denial. Door de aanvallen van de Watergeuzen op diverse kustplaatsen wordt de Opstand langzaam uitgebreid over het gehele grondgebied van de Noordelijke Nederlanden en door hun aanwezigheid zijn de kusten van de gewesten Zeeland en Holland beveiligd tegen invasie vanuit zee. Van een vrijelijk gebruik van de zeeruimte door de Spaanse vloot is tegelijkertijd geen sprake. In de tweede helft van de Tachtigjarige Oorlog wordt een offensieve strategie gevolgd. Gebruikmakend van haar groeiende seapower zet de Republiek door haar command of the sea de aanval in op de Spaanse koloniale bezittingen en haar zeeverbindingen en betwist zij, in een beslissende zeeslag, met succes command of the sea.
De Engelse Zeeoorlogen
Achtergrond
Na afloop van de Tachtigjarige Oorlog komt de Republiek halverwege de zeventiende eeuw in oorlog met Engeland. Het gaat om drie conflicten, die bekend staan als de Engelse Zeeoorlogen. De op de zeehandel drijvende rijkdom en welvaart van de Republiek wekken de jaloezie van de ontluikende maritieme macht Engeland. Het zijn de hoogtijdagen van het mercantilisme: de gedachte dat de hoeveelheid welvaart en handel in de wereld eindig is en een nationale economie dus slechts kan groeien ten koste van die van anderen.[19] In tegenstelling tot de strijd tegen Spanje gaat het hier om een confrontatie tussen twee maritieme machten. De Republiek bevindt zich op het toppunt van haar macht en welvaart. In Engeland is net een burgeroorlog afgelopen en de nieuwe machthebbers moeten de broodnodige maatregelen treffen om de economie weer op gang te helpen.[20] Aangezien de Nederlanders de vrachtvaarders van de wereld zijn, hebben deze maatregelen per definitie een anti-Nederlands karakter.
Wat is het strategische probleem in dit conflict? De welvaart en het voortbestaan van de Republiek zijn afhankelijk van een vrijelijk gebruik van de zee voor handel en visserij. Maar wat in de Tachtigjarige Oorlog nog een sterkte is geweest voor het gebruik van seapower, wordt nu een geostrategische zwakte: de zeeverbindingen van de Republiek worden compleet gedomineerd door de fysieke ligging van Engeland. Beide toegangen naar de open zee, door het Kanaal of rondom Schotland, lenen zich voor Engelse aanvallen. Bovendien liggen de overzeese bezittingen open voor aanvallen door vloten. De inzet van deze zeeoorlogen is dus command of the sea.
Beide partijen hebben aan het begin van de Eerste Engelse Oorlog geen eenduidige maritieme strategie. De Republiek concentreert zich met name op het konvooieren van binnenkomende handelsschepen.[21] Dit blijkt echter niet voldoende als ook de konvooien doelwit worden van de Engelse vloot. Deze confrontatie leiden tot enkele zeeslagen, waarbij de Republiek duidelijk een defensieve strategie voert: het beschermen van de eigen handel en het ontzeggen van het gebruik van de zee door de Engelsen. De Eerste Engelse Oorlog verloopt over het algemeen niet gunstig voor de Republiek, maar oorlogsmoeheid leidt uiteindelijk tot vrede.
De onderliggende oorzaken van de oorlog zijn echter niet verdwenen en in 1665 breekt de Tweede Engelse Oorlog uit. Deze confrontatie is van begin af aan een duidelijke strijd om de beheersing van de zee.[22] Tijdens een reeks van zeeslagen behalen beide partijen overwinningen, maar geen blijkt er beslissend te zijn, totdat de Nederlanders door een aanval op de Engelse vlootbasis bij Chatham de Engelsen op de knieën krijgen.
De Derde Engelse Oorlog komt naast handelsrivaliteit voort uit de persoonlijke ambitie van de Engelse koning Karel II wraak te nemen voor de voorgaande oorlog. In het geheim sluit hij een verbond met de Franse koning Lodewijk XIV en samen vallen ze de Republiek aan. Engeland zal over zee aanvallen, de Fransen, gesteund door troepen uit Münster en Keulen, over land. De Republiek antwoordt door zich op het land achter een waterlinie terug te trekken. Op zee slaagt de opperbevelhebber van de Nederlandse vloot, Michiel de Ruyter, er in, gebruikmakend van de ondiepten voor de Nederlandse kust, de invasiepogingen van de Engelsen keer op keer af te wenden.
Analyse
In de eerste twee Engelse Zeeoorlogen zijn beide partijen globaal gezien ongeveer even sterk. Voor de Republiek is het van vitaal belang om command of the sea te verwerven, zodat de zeehandel en visserij, de kurk waarop zij drijft, ongestoord doorgang kunnen vinden. Nederland gebruikt zijn seapower dus om de georganiseerde strijdkrachten van de tegenstander te elimineren. Teneinde dit te verwezenlijken wordt de handel tijdelijk stilgelegd, wat leidt tot protesten van de kooplieden. Zij eisen dat de vloot gebruikt wordt om de handelsschepen te konvooieren en zodoende te beschermen tegen aanvallen. Eén en ander leidt er toe dat de Republiek uiteindelijk geen duidelijke keuze tussen een offensieve of een defensieve maritieme strategie maakt. Gedurende de Derde Engelse Zeeoorlog is dit anders. De Republiek is hier qua vlootsterkte duidelijk in de minderheid en wordt eveneens op het land bedreigd. De invasiedreiging en de numerieke inferioriteit dwingen tot een defensieve strategie, gericht op sea denial.
De Tweede Wereldoorlog in Azië
Achtergrond
Na afloop van de Derde Engelse Oorlog in 1674 begint langzaamaan het verval van de Republiek als grootmacht. Na de bestijging van de Engelse troon door stadhouder Willem III in 1689 is de Republiek nog slechts de junior-bondgenoot in de strijd tegen de hegemoniale ambities van het Frankrijk van Lodewijk XIV. Na de Vrede van Utrecht in 1713 is de Republiek definitief grootmacht af. Na afloop van de Napoleontische Oorlogen wordt het Koninkrijk Nederland gesticht en verkrijgt de marine haar predicaat koninklijk. Het bezit van de kolonie Nederlands-Indië verschaft Nederland aan het eind van de negentiende eeuw op het internationale podium nog wel de status van middelgrote mogendheid, maar de verdediging van de overzeese gebiedsdelen in Azië baart Nederland wel zorgen. Het land kan de defensie-inspanning hiervoor eigenlijk niet opbrengen. De opkomst van Japan aan het begin van de twintigste eeuw leidt in Nederland al gauw tot verontrusting. De Japanners voeren een op expansie gerichte, agressieve buitenlandse politiek, die uiteindelijk ten doel heeft Oost-Azië te domineren.
Wat is het strategische probleem in dit conflict? Een conflict met Japan betekent voor Nederland wederom een confrontatie met een maritieme macht. Het Japanse eilandenrijk is zowel voor het offensief als het defensief geheel en al afhankelijk van zijn aanvoerlijnen over zee. Bovendien zijn de meeste strategische grondstoffen als olie, ijzererts en rubber schaars in Japan. Het oplossen van deze schaarste door de verovering van Malakka, de Filippijnen maar met name Nederlands-Indië, is één van de drijfveren achter het Japanse oorlogsplan.[23] De landroute naar toegangspunten tot deze gebieden is omslachtig en wordt door geografische obstakels en Chinese militaire tegenstand bemoeilijkt, waardoor de zeeroute onontbeerlijk is.
Ook de Nederlandse positie in Nederlands-Indië is geheel en al maritiem georiënteerd. Wil Nederland de Indische archipel kunnen verdedigen, dan is het betwisten van command of the sea of een sea denial-strategie noodzakelijk. Al vanaf het begin van de twintigste zien verschillende vlootuitbreidingsplannen het levenslicht en sterven even zo vaak een vroege dood door economische of (internationaal-)politieke omstandigheden. Nederland rekent in de laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog in geval van een Japanse aanval steeds meer op de steun van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten omdat, zo redeneert men blijkens de Defensiegrondslagen van 1927, Nederlands-Indië voor deze twee landen te belangrijk is om in Japanse handen te laten vallen.[24]
Uiteindelijk is de gekozen maritieme strategie er dan ook één van sea denial. Door in de toegangswateren naar Java de Japanse verbindingen aan te vallen, hoopt men de invasievloot tegen te kunnen houden.[25] Hoe deze strategie uitgevoerd moet worden is onderwerp van heftige polemieken in de jaren twintig en vooral dertig tussen voorstanders van het gebruik van zware artillerieschepen en voorstanders van onderzeeboten.
Als de Japanners eind 1941 in Pearl Harbor de Amerikaanse vloot in de Stille Oceaan aanvallen en de Tweede Wereldoorlog ook in Azië losbarst, zijn de Nederlandse zeestrijdkrachten hoe dan ook nog niet lang sterk genoeg om de Japanners tegen te houden. In de slag om de Javazee komt het tot een beslissend treffen tussen oppervlakte-eenheden. Een Geallieerd eskader onder Nederlands commando leidt hierbij een zware nederlaag. Nederlands-Indië ligt hierop open en wordt in rap tempo door de Japanners veroverd.
Analyse
Het is goed op te merken dat Nederland in deze casestudie niet meer eigenmachtig kan optreden. In de internationale krachtsverhoudingen is Nederand ver teruggevallen, wat gevolgen heeft voor de keuzes voor de te volgen maritieme strategie. Verder is van belang dat Nederland na het uitbreken van de oorlog in bondgenootschappelijk verband moet optrekken. Dit beperkt de beschikbare strategische keuzes nog verder. De gevolgde strategie is een defensieve: Nederland en de overige geallieerden zijn numeriek niet in staat direct met de Japanners command of the sea te betwisten. In plaats daarvan trachten zij de Japanse zeestrijdkrachten te neutraliseren om de invasie tegen te kunnen houden, een klassiek voorbeeld van sea denial.
In bondgenootschappelijk verband ziet Nederland zich in de Koude Oorlog geconfronteerd met een continentale tegenstander en heeft de marine mede tot taak de zeeverbindingen tussen de VS en West-Europa te bewaken. Foto Beeldbank NIMH
De Koude Oorlog
Achtergrond
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog valt het bondgenootschap tussen de Sovjet-Unie en de westerse geallieerden al gauw uit elkaar wegens uiteenlopende machtspolitieke en ideologische voorkeuren. In de door het Rode Leger veroverde landen installeren de Sovjets marionetregeringen. De Verenigde Staten committeren zich intussen aan de wederopbouw en verdediging van West-Europa. Dit leidt in 1949 tot de oprichting van het NAVO-bondgenootschap, waarvan Nederland één van de oprichters is. In reactie hierop richt de Sovjet-Unie haar eigen bondgenootschap op, het Warschaupact. Zo komen twee machtsblokken tegenover elkaar te staan in wat al gauw de Koude Oorlog wordt genoemd.
Wat is het strategische probleem in dit conflict? De Koude Oorlog is een confrontatie tussen een maritieme macht, de Verenigde Staten en hun NAVO-bondgenoten en een continentale macht, de Sovjet-Unie en de overige Warschaupact-landen. Omdat Amerika door een oceaan gescheiden is van de rest van zijn bondgenoten is beheersing van de zeeverbindingen naar Europa van cruciaal belang. Alleen dan kunnen de Amerikanen in geval van oorlog voldoende manschappen en materieel naar West-Europa overbrengen om de Warschaupact-strijdkrachten tot staan te brengen. Overigens wordt deze conventionele strategie gedurende de hele Koude Oorlog overschaduwd door het gevaar van nucleaire escalatie van het conflict, een scenario waarbinnen beheersing van de zeeverbindingen van weinig praktisch nut meer is.
Nederland komt zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog en geeft mede om die reden zijn sinds het einde van de Napoleontische Oorlogen gevoerde neutraliteitspolitiek op. Nederland vecht kort na de Tweede Wereldoorlog wel hardnekkig om het behoud van de bezittingen in Indië, maar dat blijkt een verloren strijd. In 1949 wordt Indonesië onafhankelijk. In 1963 moet Nederland ook zijn laatste overzeese gebiedsdeel in de Oost laten gaan en wordt Nieuw-Guinea overgedragen aan de Verenigde Naties en uiteindelijk bij Indonesië gevoegd. Voortaan liggen de voornaamste veiligheidsbelangen van Nederland vrijwel geheel in Europa. De Koude Oorlog wordt gelukkig nooit ‘heet’ en eindigt in 1989 met de val van de Berlijnse Muur zonder dat er een schot wordt gelost.
Analyse
Nederland bouwt zijn seapower na de Tweede Wereldoorlog op met aanvankelijk het idee nog een onafhankelijke rol te kunnen spelen in de wereld naast zijn bondgenootschappelijke verplichtingen aan de NAVO. Het mislukken van een klassiek geval van kannoneerbootpolitiek tijdens de kwestie Nieuw-Guinea maakt aan die illusie een einde. Voortaan is Nederland ondergeschikt aan een maritieme strategie die de Verenigde Staten dicteren aan hun bondgenoten. De strategie is van offensieve aard: een voorwaartse verdediging gericht op een aanval op de bron (de marine- en luchtmachtbases van de Sovjet-Unie) om West Europa vanuit Amerika ongestoord te kunnen bevoorraden en verdedigen. Nederland krijgt hierin echter een defensieve taak toebedeeld, die moet bijdragen voor de hiervoor noodzakelijke sea control en dient zich toe te leggen op de onderzeeboot- en mijnenbestrijding. Voorts moet Nederland konvooi- en escortetaken op zich nemen.[26]
De voorzichtige conclusie van de hierboven uiteengezette analyses lijkt te zijn dat Nederland zijn zeemacht in de vier onderzochte casestudies vooral defensief heeft gebruikt. Telkens was de maritieme strategie gericht op het beschermen van een bepaalde verworvenheid. De Tachtigjarige Oorlog vormde hierop de uitzondering. Dit ligt ook voor de hand, want Nederland streed toen om iets te bemachtigen: zijn onafhankelijkheid. De casestudies illustreren dat seapower een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het voortbestaan van Nederland in de afgelopen 525 jaar. Het is echter geenszins een panacee gebleken. Slechts in de Engelse Zeeoorlogen werd het conflict op zee beslist. In de andere beschreven conflicten was seapower complementair aan de confrontatie op het land. Daarnaast maken de casestudies duidelijk dat de maritiem-strategische mogelijkheden afhankelijk zijn van de geografische en machtspolitieke werkelijkheid.
De toekomst van de Koninklijke Marine
Een artikel naar aanleiding van twee jubilea van de Koninklijke Marine kan niet zonder enige opmerkingen over haar toekomst. Ook in de toekomstbeschouwingen spelen de eerder genoemde begrippen een rol. Sinds het einde van de Koude Oorlog en het (voorlopig) uitblijven van een peer competitor voor ’s werelds sterkste zeemacht, de U.S. Navy, is het accent van seapower verschoven van power at sea naar power from the sea. Deze accentverschuiving geldt ook voor de marine, wier vlootsamenstelling, mede op basis van de Marinestudie uit het Eindrapport Verkenningen, zo divers is dat een veelzijdig inzetbare marine een onmisbaar onderdeel blijft van de Nederlandse krijgsmacht.[27] Het is een misvatting te denken dat seapower slechts voorbehouden is aan grootmachten. De capaciteit om op zee beslissend te opereren is geen functie van grootte. Mahan zelf benadrukte dit: [It] is not necessary to have a navy equal to the greatest, in order to insure that sense of fear which deters a rival from war, or handicaps a rival from war… A much smaller force, favourably placed, produces an effect far beyond its proportionate numbers’.[28]
Het voorgaande toont aan dat seapower ook voor een land van Nederland blijvende relevantie heeft, hoewel de hoogtijdagen als grootmacht voorbij zijn. Zoals aan het begin van dit artikel uiteengezet is is seapower een onderdeel van maritieme strategie, die op haar beurt voortvloeit uit het gevoerde buitenlandse en veiligheidsbeleid. Hieruit volgt dat als seapower nog relevantie heeft voor Nederland, dit ook moet gelden voor een maritieme strategie. Ook in de toekomst is er behoefte aan een marine met een uitgebalanceerde vloot. Taakspecialisatie binnen internationale organisaties als de Europese Unie is niet gerealiseerd en de verwachting is dat dit op de korte termijn ook niet gaat veranderen. Op het terrein van veiligheid blijft de nationale soevereiniteit leidend. Een gebalanceerde vloot kan op verschillende niveaus van het geweldsspectrum opereren en de marine is daarmee in staat te voldoen aan ‘veelzijdig inzetbaar’, de constante in het nationale ambitieniveau voor Defensie van de laatste jaren.
De huidige economische crisis laat zich echter ook bij de marine voelen. Het is niet uitgesloten dat in de nabije toekomst (nog meer) pijnlijke maatregelen genomen moeten worden in het kader van verdere bezuinigingen. Een weldoordachte en gearticuleerde nationale maritieme strategie kan, ook binnen het kader van een bredere bondgenootschappelijke maritieme strategie, helpen de maatregelen op een zodanige wijze te structureren dat de marine in staat blijft haar taken effectief uit te oefenen.
[1] G. Till, Seapower: a Guide for the Twenty First Century (Londen, Routledge, 2009) 21.
[2] G. Till, Maritime Strategy and the Nuclear Age (New York, St. Martin’s Press, 1984) 14.
[3] J.S. Corbett, Some Principles of Maritime Strategy (London, Longmans, Green and Co, 1918) 80.
[4] S. Turner, ‘Missions of the U.S. Navy’ in: Naval War College Review 26 (1974) March/April, 7.
[5] Commando Zeestrijdkrachten, Leidraad Maritiem Optreden (Den Helder, CZSK, 2005) 51.
[6] Till, (2009) 184.
[7] Geciteerd in: W.E. Livezy, Mahan on Sea Power (Norman, University of Oklahoma Press, 1981) 42.
[8] A.T. Mahan, The Influence of Sea Power upon History, 1660-1783 (Londen, Sampson Low, Marston, Searle & Rivington, 1890) 28-29.
[9] Till, Seapower, 52.
[10] J.S. Sumida, Inventing Grand Strategy and Teaching Command: the Classic Works of Alfred Thayer Mahan Reconsidered (Washington, D.C., The Woodrow Wilson Center Press, 1997) 44, 75-76.
[11] C. Gray, R.W. Barnett, (red.), Seapower and Strategy (Annapolis, Tri Service Press, 1989) 35.
[12] N. Woudstra, ‘Honderd jaar Corbett. Relevantie van een groot maritiem strateeg’ in: Militaire Spectator 180 (2012) (11) 502-509.
[13] Till, Maritime Strategy and the Nuclear Age, 38
[14] Gray, Seapower and Strategy, 38-39.
[15] Corbett, Some Principles of Maritime Strategy, 80.
[16] Idem, 77.
[17] Corbett, Some Principles of Maritime Strategy, 90-91.
[18] Till, Seapower, 184.
[19] G. Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667) (Hilversum, Verloren, 2006) 47.
[20] J.R. Jones, The Anglo-Dutch Wars of the Seventeenth Century (Londen, Longman, 1996) 111.
[21] Idem, 115.
[22] P.H. Colomb, Naval Warfare (Annapolis, Naval Institute Press, 1990) 75.
[23] K.W.L. Bezemer, Zij vochten op de zeven zeeën (Zeist, Uitgeversmaatschappij De Haan, 1961) 162.
[24] H.T. Bussemaker, ‘De geloofwaardigheid van de Indische defensie, 1935-1941’ in: Militaire Spectator 154 (1985) (4) 166.
[25] J. Anten, Navalisme nekt onderzeeboot. De invloed van buitenlandse zeestrategieën op de Nederlandse zeestrategie voor de defensie van Nederlands-Indië, 1912-1942 (Amsterdam, Pallas Publications, 2011) 656.
[26] J.A. van Reijn, ‘Maritieme strategie: ontwikkeling en actualiteit’ in: Militaire Spectator 158 (1989) (3) 109.
[27] Eindrapport Verkenningen (2011). Te raadplegen op: www.defensie.nl.
[28] A.T. Mahan, Lessons of the War with Spain (Londen, Sampson, Low, Marston & Co. Ltd, 1900) 305.