In mei 1940 raakten duizenden Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap. Het merendeel van hen werd in juni weliswaar weer vrijgelaten, maar in totaal zijn er gedurende de bezetting ruim 11.000 soldaten in krijgsgevangenschap naar Duitsland, Oostenrijk en Polen afgevoerd. Internationaal is er recent veel over krijgsgevangenschap gepubliceerd, maar in Nederland is er lang weinig over geschreven. Gelukkig is er nu het in alle opzichten indrukwekkende Verzwegen oorlogsjaren. Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap 1940-1945, dat deze leemte op prachtige en volledige manier vult.

Orde, rust en Arbeitseinsatz

Toen de wapenen na vijf dagen strijd zwegen, werd het Nederlandse leger ontwapend en gedemobiliseerd. De Duitsers vonden het niet nodig de militairen nog langer vast te houden. Volgens de auteurs Johan van Hoppe, Eric van der Most en Erwin Rossmeisl kwam dat omdat de Duitsers het kleine buurland niet als de echte vijand zagen. Dat was Frankrijk. In hun woorden: ‘Volgens de Duitse bevelhebber in Nederland en België, General der Infanterie Freiherr von Falkenhausen, zou een permanente krijgsgevangenschap van Nederlandse militairen de verhouding met de Nederlandse bevolking niet ten goede komen’. In de eerste periode van de bezetting streefden de Duitsers vooral naar orde en rust: ‘Om deze reden besloot de Duitse legerleiding ook de Nederlandse militairen in de diverse krijgsgevangenkampen in Duitsland vrij te laten’ (blz. 30). Dat was echter van relatief korte duur. In 1942 werden beroepsofficieren opnieuw in krijgsgevangenschap afgevoerd; datzelfde gold een jaar later voor grote groepen gedemobiliseerde militairen, die werden opgeroepen zich te melden. Zelfs in de laatste twee oorlogsjaren ‘kwamen nog militairen in krijsgevangenschap terecht die zich in 1942 en 1943 niet hadden gemeld en, al dan niet door verraad, tegen de lamp waren gelopen’ (blz. 47). Een groot deel van de hier genoemde militairen kwam in het vizier van Fritz Sauckel, verantwoordelijk voor de Arbeitseinsatz, als mogelijke arbeiders in de Duitse oorlogsindustrie. Hoewel de Duitsers plannen hadden om 300.000 Nederlandse militairen krijgsgevangen te maken voor de Arbeitseinsatz (blz. 69), voerden ze uiteindelijk ‘slechts’ een fractie daarvan af, ongeveer 8500 (2,8 procent). Het leidde niettemin tot grote verontwaardiging en verzet in de vorm van de april-meistakingen. De bezetter sloeg deze met grof geweld neer; tientallen stakers werden standrechtelijk geëxecuteerd.

Dagelijks leven

Van Hoppe, Van der Most en Rossmeisl schetsten in het werkelijk uitmuntend geïllustreerde Verzwegen oorlogsjaren een breed palet van de Nederlandse krijgsgevangenen, van dagelijks leven tot ontsnapping, en van internationale verdragen en organisaties tot de uiteindelijke bevrijding en (chaotische) repatriëring. Voor veel krijgsgevangenen was het leven achter prikkeldraad saai en, in de woorden van cadet-vaandrig H.F. Pothast, ‘verbazingwekkend eentonig en geestdodend’ (blz. 127). Om dat te bestrijden organiseerden Nederlandse gevangenen allerlei activiteiten, van voetbalwedstrijden tot muziek. Veel officieren verzorgden cursussen over de meest uiteenlopende onderwerpen, inclusief officiële examens, ‘compleet met examenrooster, examinatoren en toezichthoudende officieren (blz. 163). Centraal stond in het dagelijks leven de voedselvoorziening, die vaak niet overhield. Op papier kregen de krijgsgevangenen voldoende te eten, maar ‘het was bepaald geen vetpot’ (blz. 130), zeker niet voor de Arbeitskommandos. Een lid van een daarvan schreef in zijn dagboek: ‘Ik heb voortdurend te weinig te eten. Ook het minimum heeft zijn grenzen. Ik weet niet meer hoe vlees smaakt. Om te sterven is het te veel, om te blijven leven te weinig’ (blz. 132). Daar kwamen de vaak erbarmelijke werkomstandigheden in de Arbeitskommandos bij. In Brüx, waar ruim 1200 Nederlanders tewerk waren gesteld, ‘verschenen vanaf november 1944 dagelijks tussen de 120 en 150 militairen. Niet zelden betrof het patiënten met levensbedreigende ziekteverschijnselen’ (blz. 151).

Geallieerde bombardementen eisten eveneens hun tol; nog in maart 1945 kwamen 23 Nederlandse militairen om het leven (blz. 183). Korporaal Kuijk deed in zijn dagboek verslag van het geallieerde bombardement op Leipzig: ‘Al gauw zag ik vreselijke dingen. Voor het genoemde gebouw [Haus der Gefolgschaft, ML] zag ik drie zwaar verminkten liggen. Een ervan, een jonge man schijnbaar, zonder hoofd, een tweede zonder ledematen en een derde lijk alleen hoofd en halve romp, waarop de borsten uitwezen dat het een vrouw moest zijn geweest. Iets verder trapte ik op iets zachts en zag een hoofd met een bloederig iets er onderaan. Ook dit was een mens geweest’ (blz. 184). Het drukt de lezer stevig met de neus op de gruwelen van de oorlog, zoals ook de foto van een gesneuvelde soldaat dat doet op bladzijde 25.

Standaardwerk

De auteurs schrijven met veel gevoel voor detail, bijvoorbeeld over de levendige ruilhandel. Zoals ook na de oorlog in veel landen het geval was, speelden sigaretten daarbij een belangrijke rol: ‘1000 sigaretten voor een paar schoenen of 1600 sigaretten voor een Brits uniform (battle dress) waren gangbare ‘dagkoersen’’(blz. 161). De auteurs wijzen er in het slothoofdstuk terecht op dat ‘de jaren achter prikkeldraad’ bij alle 11.000 Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap ‘hun sporen hebben achtergelaten’ (blz. 255). Hoewel de omstandigheden waarin de zij zich bevonden sterk verschilden – ‘officieren en onderofficieren waren ten opzichte van manschappen veel minder beperkt in hun bewegingsvrijheid’ (blz. 257) – hadden deze jaren grote nadelige invloed op hen.

Al snel na de oorlog – de ontvangst van terugkerende krijgsgevangenen varieerde van soms warm tot vaak afstandelijk – moest de draad weer worden opgepakt. Er werd niet of nauwelijks gesproken over de tijd in gevangenschap. De titel van het boek is wat dat betreft uitstekend gekozen. De Nederlandse historiografie over de Tweede Wereldoorlog is een standaardwerk rijker.          

Dr. Martijn Lak, Universiteit Utrecht/Universiteit van Amsterdam

Verzwegen oorlogsjaren

Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap 1940-1945

Door Johan van Hoppe, Eric van der Most en Erwin Rossmeisl

Amsterdam (Uitgeverij Boom) 2021

351 blz. – ISBN 9789024433391

Over de auteur(s)

Dr. Martijn Lak

Martijn Lak is verbonden aan de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam.