Terwijl de wereld rondom Nederland in brand stond, werden, mede door de ontwikkelingen in de Eerste Wereldoorlog, op 1 maart 1917 de luchtafweermotorbatterij en de luchtafweerafdeling opgericht. De Nederlandse grondgebonden luchtverdediging bestaat dit jaar dus honderd jaar. Een bijzonder goede reden om in de Militaire Spectator aandacht te besteden aan de relevantie van de grondgebonde luchtverdediging. De artikelen van Nederlandse, Engelse en Amerikaanse hand in dit themanummer, maar ook de artikelen die al zijn verschenen in het meinummer, gaan over dreiging, samenwerking en interoperabiliteit.

Kolonel P.M.A.G.M. Gielen, Commandant Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando

De grondgebonden luchtverdediging is in diverse conflicten van groot belang geweest voor de bescherming van de burgerbevolking en de vrijheid van handelen van de eigen krijgsmacht. Het luchtwapen maakte vanaf de Eerste Wereldoorlog immers een ongelofelijke ontwikkeling door. In de Tweede Wereldoorlog werd getoond wat een dergelijk wapen vermag, mits goed ingezet en vaak in combinatie met grondeenheden. Goede bescherming daartegen was en is noodzakelijk. Zeker nu de luchtdreiging zich niet meer beperkt tot fixed en rotary wing, maar is uitgebreid naar ballistische en (hypervelocity) kruisraketten, remotely piloted aerial systems (RPAS) en zelfs rockets, artillery en mortars en ook het nationale grondgebied kan worden bedreigd, is het belang van de grondgebonden luchtverdediging weer toegenomen.

De NAVO was tot aan het einde van de Koude Oorlog en de inning van het vredesdividend de eigenaar van een heuse luchtverdedigingsgordel ter bescherming van het grondgebied. Helaas is deze, zoals luitenant-generaal Jan Broeks beschrijft, ontmanteld. Maar de wereld is sindsdien veranderd. De ontwikkelingen zijn niet stil blijven staan. De NAVO wordt geconfronteerd met een door Rusland doorontwikkeld Anti-Access/Area Denial. Het besef groeit dat wij, als EU- en NAVO-landen, onvoldoende beschermd zijn tegen de dreiging uit de lucht. We hebben onvoldoende systemen, sommige daarvan zijn sterk verouderd en gezamenlijk optreden is niet eenvoudig omdat we niet altijd de middelen hebben om met elkaar te kunnen samenwerken. De interoperabiliteit is laag en soms volledig afwezig. Die interoperabiliteit is echter een pré om in de NAVO een goed functionerende luchtverdediging te kunnen realiseren.

Interoperabiliteit vraagt echter, zoals majoor May in zijn artikel terecht aangeeft, om flinke investeringen. Een goed geïntegreerde luchtverdediging is geen optelsom van diverse soorten wapensystemen. Het gaat er juist om deze wapensystemen met elkaar te kunnen laten communiceren, zowel nationaal als internationaal. Zo kan gelaagdheid met korte dracht, middellange dracht en (zeer) lange drachtmiddelen worden gerealiseerd. Majoor Clark beschrijft waarom dit noodzakelijk is. Wordt namelijk een van de componenten in de gelaagde luchtverdediging gemist, dan ontstaat er een ‘gat’ in de luchtverdediging. Hierdoor wordt het voor luchtverdedigers onmogelijk een goede aaneengesloten luchtverdediging te realiseren en zijn bijvoorbeeld manoeuvre-eenheden en logistieke installaties kwetsbaar voor aanvallen vanuit de lucht.

De berichten in de media tonen aan dat de dreiging weer terug is van weggeweest, als ze al werkelijk verdwenen was. Erop vertrouwen dat NAVO-landen zonder meer altijd kunnen rekenen op Air Superiority of Air Supremacy is heden ten dage volledig misplaatst. Denken dat we dit wel hebben of kunnen behalen, gekoppeld aan de veronachtzaming van de dreiging, kan grote negatieve gevolgen hebben, niet alleen voor de NAVO-eenheden, maar ook voor belangrijke infrastructuur en zelfs bevolkingscentra. Bescherming tegen deze dreiging, waarvan de in te zetten wapensystemen niet alleen beter zijn geworden, maar ook in aantal zijn gegroeid en ook door niet-reguliere tegenstanders kan worden ingezet, is daarom noodzakelijk.

Omdat geen land dit in splendid isolation kan uitvoeren is het niet de vraag of we moeten samenwerken, maar hoe we dat moeten doen. Interoperabiliteit en samenwerking zijn, zoals luitenant-kolonel Zwarts schrijft, kernwoorden. Integratie met nationale en internationale zee- en luchtgebonden platformen kan de luchtverdediging alleen maar verbeteren. Een initiatief zoals Project Apollo is erop gericht om die samenwerking ook daadwerkelijk inhoud te geven en de vervolgstappen naar de toekomst te kunnen zetten.

Maar daarmee zijn we er niet. Investeren in de vergroting en verbetering van de grondgebonden luchtverdedigingscapaciteit is noodzakelijk. We zien de plannen daarvoor in Duitsland, de VS en het Verenigd Koninkrijk. Ook deze landen constateren dat voor de bescherming van troepen, de eigen bevolking en belangrijke ‘infra’, een goede bescherming tegen luchtdreiging essentieel is. Dit is geen vraag meer en de nadruk in de VS en het VK komt daarbij ook nog eens te liggen op luchtverdedigingssystemen die snel bewegende troepen kunnen volgen en beschermen.

Ook na honderd jaar is de grondgebonden lucht- en raketverdediging nog steeds van wezenlijk belang voor de bescherming van ons eigen en het NAVO-grondgebied. Het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (DGLC) vervult hierin een essentiële rol, zowel nationaal als internationaal. Het DGLC beschikt over goed getraind en gemotiveerd personeel en moderne wapensystemen en blijft zich ontwikkelen door nieuwe technologieën, zoals laser en high power microwave, te onderzoeken. Het DGLC volgt de ontwikkeling die zichtbaar is in de NAVO en EU door in te zetten op een snelle inzetbare, wendbare, goed beschermde en interoperabele eenheid. Een eenheid die niet alleen zelfstandig, maar ook als deel van een geintegreerde nationale en internationale task force, samen met het CZSK, CLSK en internationale partners uit Duitsland, de VS en het VK zorgt voor de bescherming van de bevolking, troepen en belangrijke infrastructuur van EU- en NAVO-landen.

 

Over de auteur(s)

P.M.A.G.M. Gielen

Kolonel Peter Gielen is commandant van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando.