Onlangs verscheen Uiterst Vertrouwelijk. Achter de schermen van de Nederlandse geheime diensten. Initiatiefnemer van het boek is Constant Hijzen, die samen met Bart Jacobs, Rowin Jansen en Florentijn van Kampen de redactie vormde. In totaal hebben 19 auteurs een bijdrage geleverd, onder wie enkele medewerkers van de ‘geheime diensten’ zelf.

Rode draad in het boek is het zogeheten rapport-De Meijer. De Meijer was een medewerker van de toenmalige BVD die in de jaren ’60 de geschiedenis van de diensten in de periode 1912 tot 1947 beschreef (met name de GSIII en de Centrale Inlichtingendienst, waar later de MIVD en AIVD uit zouden voortkomen). Lange tijd bleef dit rapport intern. Pas enkele jaren geleden werd het door de AIVD grotendeels vrijgegeven. Het rapport biedt, in de woorden van Hijzen, ‘een prachtige inkijk in een vergane inlichtingenpraktijk – een glimp van het hyperobject spionage’.

Uiteenlopende thema’s

Verdeeld over 21 hoofdstukken komen uiteenlopende thema’s aan bod. Vaak hebben deze een historische insteek. Zo wordt geschetst hoe de wettelijke inbedding van de inlichtingendiensten zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld. Bij andere hoofdstukken ligt de nadruk meer op hoe de diensten nu te werk gaan. Dat geldt bijvoorbeeld voor de hoofdstukken over human intelligence en inlichtingenanalyse. Wat alle hoofdstukken echter gemeen hebben is dat de auteurs vanuit hun thema ook een blik op De Meijer werpen. Wat zegt hij in zijn rapport over de wettelijke inbedding? En over human intelligence? Het probleem met deze opzet is dat van nogal wat onderwerpen door de auteurs wordt geconstateerd dat De Meijer er in zijn rapport eigenlijk amper iets over zegt. Het roept ook de vraag op of het werk van De Meijer hierdoor niet al te veel gewicht wordt toegekend, zeker als je bedenkt dat het functioneren van de GSIII en de Centrale Inlichtingendienst naar hedendaagse maatstaven soms nogal amateuristisch overkomt.

Politisering

Het boek bevat het nodige food for thought. Zo stelt historicus Eleni Braat in haar bijdrage dat politisering van inlichtingendiensten (bijna) onvermijdelijk is. Ze maakt daarbij onderscheid tussen politisering van bovenaf en van onderaf. Politisering van bovenaf hangt samen met de politieke aansturing van de diensten. Zo heeft de politiek onder meer invloed op de taakstelling van de diensten en de benoeming van het hogere management. Politisering van onderaf kan ontstaan wanneer het personeelsbestand vooral bestaat uit personen met hetzelfde sociaal-politieke profiel. Dat speelde onder meer bij de BVD, waar nieuwe medewerkers vooral in familiekring werden geworven. Dit kan leiden tot tunnelvisie en starheid in denken over dreigingsbeelden. Zo hield de BVD zich hierdoor volgens sommigen te lang bezig met de (vermeende) dreiging van het communisme. Het prikkelende in Braats betoog is dat zij deze politisering niet alleen als onvermijdelijk maar ook niet per se als negatief beoordeelt. Ze concludeert zelfs dat inlichtingendiensten ‘hun adagium als onafhankelijke, waarheid verkondigende diensten maar beter opzij kunnen schuiven’. In mijn ogen schiet de auteur hier door. Het feit dat een ideaal misschien niet volledig haalbaar is, betekent niet dat het daarmee kan worden losgelaten. Ze heeft bovendien onvoldoende oog voor de maatregelen die de diensten hebben genomen, onder meer op het gebied van werving en opleiding, om groepsdenken en tunnelvisie binnen de organisatie te voorkomen.

Geheim karakter

Een ander thema dat op verschillende plekken aan bod komt is het geheime karakter van de diensten. Zo wordt de filosofe Eva Horn aangehaald, die dit geheime karakter problematisch vindt. Niet alleen omdat dit de waarheidsvinding in de weg zou staan – er is immers geen correctie van buitenaf – maar ook omdat het kan leiden tot paranoia, zowel bij de medewerkers van de diensten als bij burgers, die het gevoel kunnen hebben constant te worden bespioneerd.

Ook Daan Groot en Ingmar Westerman uiten zich kritisch op dit punt. Zij keren zich tegen de aanduiding ‘geheime dienst’ en een woord als ‘stiekem’ (‘commissie-stiekem’) vooral omdat dit de indruk wekt van een potdicht overheidsorgaan waar dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen. Ironisch overigens om deze oproep te lezen in een boek dat ‘geheime dienst’ in de titel heeft staan, wat misschien ook de hardnekkigheid van dit verschijnsel illustreert. Vergeleken met de Centrale Inlichtingendienst (waarvan zelfs het bestaan geheim werd gehouden) is er tegenwoordig veel meer transparantie, aldus de auteurs, die daarbij onder andere wijzen op de openbare jaarverslagen. Het is overigens niet zo dat de auteurs de noodzaak van geheimhouding ter discussie stellen, deze is zelfs wettelijk verankerd. Wel is men tegen het onnodig benadrukken daarvan, juist omdat het een gesprek over de kerntaken – het helpen waarborgen van vrijheden en grondrechten – in de weg kan staan.

Bob de Graaff legt in zijn bijdrage onder meer het verschil uit tussen militaire inlichtingen en Defensie-inlichtingen. Interessant zijn ook zijn observaties over de uitdagingen die de MIVD ondervindt in het adequaat kunnen inspelen op de snelle veranderingen in het dreigingsbeeld. Hij stelt dat de MIVD steeds meer gedwongen wordt de samenwerking te zoeken met buitenstaanders, ‘met inachtneming van een werkwijze die tenminste deels nog steeds op geheimhouding zal zijn gebaseerd’. 

Inlichtingenmodel

Vermeldenswaard zijn ook de hoofdstukken over inlichtingensucces en -falen en over inlichtingenanalyse. In het eerstgenoemde hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt dat inlichtingensucces en -falen twee zijden van dezelfde medaille uitmaken. De auteurs wijzen erop dat de nadruk in de publieke media van oudsher op fouten en mislukkingen wordt gelegd. Ten onrechte, zo stellen de auteurs. Zij corrigeren deze onbalans door de aandacht te vestigen op gedocumenteerde voorbeelden van diverse aansprekende Nederlandse inlichtingensuccessen in de loop van de jaren. In het hoofdstuk over inlichtingenanalyse wordt het analyseproces beschreven aan de hand van het inlichtingenmodel dat de AIVD en de MIVD hebben ontwikkeld en dat centraal staat in hun beider analistenopleiding. Een primeur, want het is voor zover bekend voor het eerst dat de diensten op dit punt het grotere publiek een kijkje in de keuken bieden.

Historisch

Veel bijdragen in Uiterst vertrouwelijk zijn zonder meer de moeite van het lezen waard en voegen iets toe aan de bestaande kennis over de diensten. In sommige opzichten is het boek echter minder geslaagd. Zo lijken de verschillende artikelen matig op elkaar afgestemd, waardoor je als lezer bijvoorbeeld meerdere keren wordt getrakteerd op een geschiedenisoverzicht van de diensten. Ook de indeling van het boek is niet altijd even logisch. Zo is niet duidelijk waarom een hoofdstuk over de psychologie van inlichtingen is ondergebracht in het deel ‘diensten en de samenleving’. Belangrijker is echter de vraag of de lezer krijgt wat het boek belooft: een kijkje achter de schermen. Mijns inziens is Uiterst vertrouwelijk daar slechts ten dele in geslaagd. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de historische invalshoek: het ‘inkijkje’ is dus in belangrijke mate historisch. Dit terwijl veel lezers, afgaande op de titel, waarschijnlijk vooral een actuele inkijk verwachten. Dat laatste biedt het boek tot op zekere hoogte, maar je moet er tussen alle historische passages door wel naar zoeken.

F. van Pelt, ministerie van Defensie

Uiterst vertrouwelijk

Achter de schermen van de Nederlandse geheime diensten

Door Bart Jacobs e.a.

Amsterdam (Querido) 2024

288 blz. – ISBN 9789021489636

Uiterst vertrouwelijk