In de jaren negentig van de vorig eeuw lanceerden westerse regeringen een ‘humanitaire innovatie’: de ‘veilige zone’ als instrument in ‘preventieve vluchtelingenbescherming’.[1] In die veilige zones werd oorlogsvluchtelingen het ‘recht om thuis te blijven’ geschonken, of: om niet uit de oorlog te hoeven wegvluchten, maar zich te verzamelen in één gebied en daar te worden ‘ingekapseld’ (contained, in humanitair jargon), beschermd door VN-blauwhelmen en bevoorraad door UNHCR en WFP. Voor die regeringen was ‘het recht om thuis te blijven’ een aantrekkelijk concept, want vluchtelingen bleven in eigen land, waar ze voor de wet geen vluchteling, maar IDP’s (Internally Displaced Persons) zijn. IDP klinkt minder erg dan ‘vluchteling’, maar ís juist beroerder, want als IDP val je niet onder het VN-vluchtelingenverdrag en heb je geen recht op een asielprocedure. Je bent immers al in veiligheid in het ‘beschermde gebied’.

Als paddenstoelen schoten de ‘veilige zones’ uit de grond, onder meer in Noord-Irak, Sri Lanka, Soedan, Rwanda, Afghanistan en Somalië. In het ene oorlogsgebied werden ze safe havens genoemd, in het andere interim zones of stability, zones of tranquility, of peace villages. De VN-Veiligheidsraad negeerde het gegeven dat als je IDP’s verzamelt in één gebied midden in een oorlog onder ‘bescherming’ van een machteloze blauwhelmmissie, je het hun belagers erg makkelijk maakt om ze te belegeren, uit te hongeren en/of met mortieren te bestoken. In 1992 bijvoorbeeld verleende de VN-Veiligheidsraad op aandringen van Europese regeringen het ‘recht om thuis te blijven’ aan een kwart miljoen Bosniërs in zogenoemde UNPA’s, UN Protected Areas. Minimaal bewapend trok Dutchbat zo’n gebied binnen. Er was de regering van Nederland veel aan gelegen om van de missie een succes te maken. Niet alleen hoopte het kabinet op internationale loftuitingen voor de moed om een gebied te beschermen dat door alle andere VN-lidstaten onverdedigbaar werd geacht, maar ook was in die periode het aantal asielzoekers in Nederland omhoog geknald, met als hoogtepunt 54.000 aanvragers in 1994, waarvan verreweg de meesten uit ex-Joegoslavië.

Toen Dutchbat in Srebrenica arriveerde was het al omsingeld door Bosnisch-Servische troepen. Weinig of niets mocht de enclave in: de IDP’s ‘kijken scheel van de honger’, schreef Dutchbatcommandant Thom Karremans in zijn logboek, dat later gepubliceerd werd als Srebrenica. Who Cares?

Dutchbat raakte door de Servische blokkade zelf ook verlamd. De brandstofkraan ging dicht. Patrouilles werden afgeblazen en aggregaten bleven uit. ‘Soms waan je je in een middeleeuwse burcht’, schreef Karremans. ‘Iedereen stinkt.’

De belegering eindigde met de val van de enclave en het afvoeren van Bosnische mannen door Serviërs. Zevenduizend lichamen zijn in de loop der jaren teruggevonden.

Bangladesh dringt nu aan op ‘veilige gebieden’ beschermd door VN-blauwhelmen voor Rohingya’s in Birma, het land waaruit ze juist vluchtten. Turkije wil enclaves voor Syriërs midden in de oorlog in Syrië. En nu wil de Amerikaanse president Trump een ‘veiligheidszone’ om weer andere Syriërs bescherming te bieden tegen Turkije. Vele duizenden IP’s vonden al de dood in de ‘veilige enclaves’, maar het concept van het ‘recht om thuis te blijven’ is alleen maar populairder geworden – onder regeringen die vluchtelingen uit de eigen achtertuin willen weren tenminste. Het aantal IDP’s in en aan de rand van conflictgebieden is geëxplodeerd sinds de jaren negentig. In 1989 waren het er ‘slechts’ 16,5 miljoen. In 2017: 40 miljoen.

[1] Deze column is een fragment uit Linda Polmans nieuwe boek Niemand wil ze hebben, over het Europese vluchtelingenbeleid. Daarin beschrijft ze onder meer het concept van de veilige enclaves.

 

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.