De onderzoeksvraag luidde: hoe percipiëren al-Shabaab en Taliban de westerse humanitaire organisaties die hulp komen brengen op hun grondgebied? De conclusie: als verdacht. De Britse Humanitarian Policy Group (HPG), een gerenommeerd onderzoeksinstituut dat beleidsaanbevelingen doet aan de ministeries van Buitenlandse Zaken van een keur aan donorregeringen, waaronder Nederland, stuurde enquêteurs naar de barre woestenijen van Somalië en Afghanistan om krijgsheren te bevragen. HPG presenteerde de resultaten in een policy brief die de titel Negotiating Perceptions meekreeg; een speelse variant op de term negotiating access. Zo heet het in het humanitaire wereldje als hulporganisaties onderhandelen met lokale strijdende partijen om toegang tot lokale bevolkingen in nood te krijgen.
De ondervraagde krijgsheren blijken er zo goed als unaniem van overtuigd te zijn dat de primaire interesse van hulporganisaties niet uitgaat naar de noden van lokale bevolkingen, maar naar spionage en zelfverrijking. Wantrouwen is de rode draad in de belevingswereld van de commandanten. Ze lachen om de humanitaire claim op neutraliteit en onpartijdigheid. Hulporganisaties werken allemaal ‘voor de universele machten die het bloed van moslims drinken,’ vertolkte een Taliban-leider zijn eigen gevoelens en die van zijn collega’s. Sancties op heulen met de universele anti-islammachten kunnen onverbiddelijk zijn. In juli 2014 verbood de Taliban poliovaccinaties in de provincie Helmand – waar ze eerst juist erg vóór waren – omdat de vaccinatieteams spionnen zouden zijn. Een paar keer beschuldigden ze hulporganisaties ervan informatie te hebben doorgespeeld die tot westerse luchtaanvallen hebben geleid. En de Mine Action Service van de VN verbanden ze uit Afghanistan omdat die gebieden in kaart bracht die voor de Taliban van vitaal strategisch belang zijn.
De ondervraagde krijgsheren toonden zich uiterst kritische humanitarian aid watchers. Slecht uitgevoerde en mislukte hulpprojecten interpreteren ze als zelfverrijking van hulporganisaties, als misbruik van fondsen die bestemd zijn voor de lotsverbetering van straatarme bevolkingen. Een Afghaanse commandant liet door de enquêteurs noteren dat hij al tien jaar hulpprojecten voorbij ziet komen die geen verbetering hebben gebracht en die bovendien kennelijk niet bedoeld waren om blijvend te zijn, want ze verkrummelden zodra de hulporganisatie vertrok. ‘Ze komen niet om de Afghanen te helpen, maar om hun verborgen agenda’s te dienen,’ zei de commandant.
Dat de rijke hulporganisaties er niet in dezelfde groten getale waren toen de Taliban nog regeerde, wekt wrok. Dat hulporganisaties nu slechts mondjesmaat te vinden zijn in de riskantere gebieden, waar de nood het hoogst is, ook. De hulporganisaties klonteren liever samen op veilige plekjes. De ongelijke verdeling van de hulpfondsen wakkert de wrok en het wantrouwen verder aan. Niets blijkt de krijgsheren te ontgaan. Als ze zelf al geen tijd hebben om hulpverleners 24/7 in de smiezen te houden, dan dwingen ze dorpelingen wel om verslag van de hulpactiviteiten te doen. Voorziet de hulp in een reële behoefte? Heeft het project de beloofde resultaten? Het zijn overwegingen die voor de ondervraagde krijgsheren doorslaggevend zijn in hun besluiten om hulporganisaties wel of geen permissie te geven om te komen en te blijven.
Ach, alles wat uit de enquête kwam wisten we eigenlijk al een beetje. Behalve misschien dat het dus niet waar blijkt te zijn dat Taliban en al-Shabaab onderscheid maken tussen de ene hulporganisatie en de andere of tussen civiele organisaties en militaire, zoals de PRT’s. Dat is dus niet het geval, weten we nu. De ondervraagde krijgsheren zeggen dat het ze niet boeit wie de hulp brengt. Een Taliban-commandant heeft het in de enquête ook doodleuk over ‘PRT-NGO’s’. Het enige wat ze belangrijk blijken te vinden is dat hulpbrengers zich aan de Taliban- en al-Shabaab-toelatingseisen houden. De vlaggetjes, T-shirts en petten met logo’s kan iedereen voortaan net zo goed thuislaten.