‘Ik ben niet bereid te sterven voor mijn overtuigingen, want ik zou wel eens ongelijk kunnen hebben,’ zei Bertrand Russell vaak. Russell (1872-1970) was wiskundige, filosoof, pacifist en dus tegen de Eerste Wereldoorlog. Dat waren er meer van zijn stand. Onder de vele Britse dienstweigeraars die achter de tralies verdwenen waren een Nobelprijswinnaar, een half dozijn toekomstige parlementsleden, een toekomstige minister en een hoofdredacteur die vanuit zijn cel een courant op wc-papier publiceerde. In 1918 viel de bijl voor Russell. Hij werd veroordeeld voor een toespraak tegen de uitnodiging van Groot-Brittanniё aan de VS om aan Britse zijde in de Grote Oorlog mee te vechten en moest zes maanden brommen in H.M. Prison Brixton in Londen. Russell vond het er goed toeven. Eindelijk kwam hij toe aan de stapel boeken die hij al lang wilde lezen en hij schreef een boek over de filosofie van de wiskunde af. ‘Ik was nogal geïnteresseerd in mijn medegevangenen,’ vertelde hij later in zijn autobiografie. ‘Vergeleken met de rest van de Engelse bevolking kwamen ze op mij in geen enkel opzicht over als moreel inferieur.’ In brieven vanuit de gevangenis aan zijn adellijke familie legde hij uit: ‘Het leven hier is als op een cruiseschip: je zit op een kluitje met andere doorsneemensen. Het is hier niet de horrorwereld waarin ik verbleef tijdens […] school. De jonge mannen daar gingen bijna allemaal de kerk of het leger in, dus hun normbesef was een stuk lager dan gemiddeld’. Die zult u even in uw zak moeten steken. Uw tijd in dit verhaal komt nog.
Na tegen de Eerste Wereldoorlog te zijn geweest, werd Russell tegen de Tweede Wereldoorlog, zoals onder meer blijkt uit de brief die het Museum of Tolerance in Los Angeles afgelopen februari aankocht. De prijs van oorlog tegen de nazi’s is te hoog, argumenteert Russell. Zelfs als we winnen, ‘zullen we ons tijdens de strijd onvermijdelijk hun slechte kwaliteiten eigenmaken en de wereld zal uiteindelijk niet beter af zijn dan als we verliezen.’ ‘Mochten de Duitsers erin slagen troepen op Britse bodem te zetten, dan doen we er het beste aan hen als gasten te ontvangen… en voor een diner met onze premier uit te nodigen. Zulk gedrag zou ze compleet paf doen staan.’ De brief dateert uit 1937. Het museum, onderdeel van het Simon Wiesenthal Center, hangt hem aan de muur naast een brief van Hitler uit 1919, waarin de Führer zijn antisemitische toekomstvisie uiteenzet. Met Russells brief, zegt een museumwoordvoerder, kunnen we toekomstige generaties laten zien dat ook heel gewichtige geleerden de plank mis kunnen slaan met de filosofie dat het soms beter kan zijn om kwaad te laten woekeren. ‘Hij was Nobelprijswinnaar, maar zijn idee dat als je maar aardig zou doen tegen Hitler, hem de beste wijn zou schenken, hij wel tot inkeer zou komen, is ronduit belachelijk.’ Die kan Bertrand Russell dan weer in zijn zak steken.
Russell veranderde wel van gedachten trouwens. Uit zijn autobiografie: ‘Toen in 1940 een invasie van Engeland dreigde, realiseerde ik me dat ik gedurende de Eerste Wereldoorlog een totale nederlaag nooit serieus voor mogelijk had gehouden. Ik vond die optie ondraaglijk, want de nazi’s waren wreed, hypocriet, dom en moreel en intellectueel weerzinwekkend. Ik besloot ten slotte uit volle overtuiging om te steunen wat nodig was om de Tweede Wereldoorlog te winnen.’ Ook oorlog. Russell was in sommige opzichten misschien een mafkees – zoals de Britse veilingmeester hem beschreef – maar hij was zelf de eerste om te bevestigen dat ‘het gezond is om nu en dan een vraagteken te plakken op alles wat je lang voor zeker hebt aangenomen. Ik zou niet willen dat mensen dogmatisch welke filosofie dan ook aanhangen. Zelfs niet de mijne.’