De verdere ontwikkeling van Europees Defensie Beleid en de totstandkoming van een Europese Defensie Unie gaat gepaard met interessante economische vraagstukken. Eén van deze vraagstukken is het burden sharing- en freeriding-gedrag van de EU25, de 25 EU-lidstaten die betrokken zijn bij de in 2017 opgerichte Permanent Structured Cooperation (PESCO). Het is interessant te onderzoeken of de EU25, als ze verenigd zouden zijn in een Europese Defensie Unie, tussen 2006 en 2019 naar elkaar zijn toegegroeid in het bieden van EU-brede veiligheid en defensie. Om daar uitspraken over te kunnen doen kunnen formules met variabelen worden gehanteerd, waarbij de Average Benefit Share Index en de Burden Sharing Index worden bepaald. Aan de hand daarvan kan het Net Benefit-percentage worden uitgerekend om vast te stellen of een land onder- of overbetaler is.

Op 7 september 2017 kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU-lidstaten overeen om Permanent Structured Cooperation (PESCO) binnen het domein van veiligheid en defensie op te zetten. Op 13 november 2017 werd hiertoe een overeenkomst ondertekend door 23 van de destijds 28 EU-lidstaten. Portugal en Ierland sloten later aan en op 11 december 2017 is PESCO met 25 EU-lidstaten in werking getreden. Omdat Denemarken niet deelneemt aan het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) van de EU, treedt het land niet toe tot PESCO.[1] Vanwege de naderende Brexit zag ook het Verenigd Koninkrijk af van deelname en ten slotte besloot ook Malta niet aan PESCO mee te doen. Dit betekent dat 25 van de 27 EU-lidstaten op weg zijn om het gezamenlijke defensievermogen van de Europese Unie verder te ontwikkelen. We verwijzen in dit artikel naar deze landen als EU25. Hiermee neemt de Europese Unie een belangrijke stap richting meer samenwerking tussen EU-landen op het gebied van defensie. Hoewel er nog geen concrete plannen zijn, zei een aantal Europese regeringsleiders de laatste jaren voorstander te zijn van een nog verdergaande samenwerking tussen EU-landen. ‘We zouden moeten werken aan een visie om op een dag een echt Europees leger op te richten, aldus voormalig Bondskanselier Angela Merkel.[2] Ook de Franse president Emmanuel Macron is voorstander van een Europees leger. Hij stelt dat Europa zichzelf moet kunnen verdedigen zonder volledig afhankelijk te zijn van de Verenigde Staten.[3] Ook recent gaf de voorzitter van de Europese Commissie Ursula von der Leyen tijdens de jaarlijkse troonrede in het Europees Parlement nog aan dat het tijd is voor een Europese Defensie Unie (EDU).[4]

De verdere ontwikkeling van Europees Defensie Beleid en de totstandkoming van een EDU gaat gepaard met interessante economische vraagstukken. Eén van deze vraagstukken is het burden sharing en freeriding-gedrag van de EU25. Dit vraagstuk is niet nieuw, want binnen de NAVO is burden sharing al een punt van discussie sinds de oprichting van de alliantie. Binnen de EU is dit vraagstuk nog nauwelijks onderzocht. Enerzijds is dit logisch: er is immers (nog) geen sprake van een EDU. Anderzijds is een dergelijk vraagstuk interessant met het oog op een verdergaande samenwerking en het feit dat EU-landen verschillend denken over veiligheidsissues en defensiebeleid, zoals bijvoorbeeld bleek tijdens de luchtcampagne in Libië in 2011. Dit was de eerste missie in de geschiedenis van de NAVO waarbij niet de Verenigde Staten, maar het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk de leiding hadden. Polen en Duitsland bleven buiten de missie. Duitsland was enkel bereid humanitaire hulp te leveren en Polen verklaarde geen directe belangen te hebben in Libië. Deze verschillende ideeën over dreiging, taak en strategie hebben een weerslag op het burden sharing-gedrag van EU-lidstaten.

Duitse en Nederlandse militairen nemen deel aan de luchtlandingsoefening Red Griffin 2017: meerdere regeringsleiders hebben gepleit voor een Europese Defensie Unie. Foto Bundeswehr, Jane Schmidt

Eerder onderzochten Kollias en Beeres en Bollen de verdeling van militaire lasten (burden sharing) tussen EU-lidstaten.[5] Beide onderzoeken gaan uit van een state-of-the-art-model om burden sharing tussen verschillende leden van een militaire alliantie in kaart te brengen. Dit zogeheten Joint Product Model (JPM), oorspronkelijk ontworpen door Todd Sandler en John Forbes,[6] is in de loop van de tijd geëvalueerd en aangepast om hedendaagse baten en lasten van samenwerking binnen een militaire alliantie te inventariseren. Het model is een baten-lasten-analyse, waarbij de gedachte is dat landen bijdragen aan de EDU in verhouding tot de baten die ze door het lidmaatschap ontvangen. Hiermee wijkt het model af van de maatstaf defensieuitgaven te zien als percentage van het bbp, die de NAVO hanteert. Deze maatstaf is gebaseerd op een ander verdelingsprincipe, namelijk dat de rijkste landen de zwaarste last dragen. Om de baten en de lasten met elkaar te kunnen vergelijken hebben Todd Sandler en John Forbes een formule ontwikkeld. Hierbij wordt de Average Benefit Share (ABS) vergeleken met de Burden Sharing Index (BSI) om zo een uitspraak te kunnen doen over de Net Benefit (NB), oftewel het nettovoordeel.

De BSI wordt berekend door de defensieuitgaven van een individueel land (i) te delen door de totale defensieuitgaven (n) van alle EU25-landen. De volgende vergelijking (2) laat zien hoe de BSI wordt gemeten.[7]

In het begin was de ABS gebaseerd op wat beschermd werd binnen de landsgrenzen tegen verschillende (statelijke) dreigingen: grondgebied, inwoners en welvaart. De volgende vergelijking (3) laat zien hoe deze drie variabelen worden gecombineerd om de ABS van een individueel land (i) te meten als percentage van de EU25 landen (n).

Met het uitvoeren van crisisbeheersingsoperaties na de terroristische aanslagen in Washington D.C. en New York in 2001 nam de NAVO een ruimer begrip van veiligheid aan. Het gaat niet meer alleen om de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, bevolking en welvaart. Als gevolg worden andere variabelen aan de vergelijking toegevoegd, zoals Import, Export en Terrorisme.[8] Omdat de exacte voorkeuren van een land onbekend zijn worden geen wegingsfactoren toegevoegd aan de formule, maar wordt een gemiddelde genomen van de verschillende variabelen.[9] Wanneer de ABS en BSI zijn bepaald is het mogelijk om het NB-percentage uit te rekenen. Wanneer de ABS hoger is dan de BSI is een land een onderbetaler. Wanneer de ABS lager is dan de BSI is een land een overbetaler.

Kollias past in zijn vernieuwende bijdrage JPM toe op de EU, waarbij de EU als een militair bondgenootschap wordt beschouwd.[10] Hij analyseert het burden sharing-gedrag van vijftien EU-lidstaten (EU15) in het jaar 2001. Centraal in zijn analyse staat de vraag: stel dat de EU15 een formeel militair bondgenootschap zouden creëren, welke lidstaten zouden dan te veel of juist te weinig bijdragen aan het bieden van collectieve defensie en veiligheid? Kollias concludeert dat als een dergelijk bondgenootschap zou bestaan, alleen Frankrijk, Griekenland, Italië en het Verenigd Koninkrijk meer zouden bijdragen dan zou moeten. De overige elf EU-landen zouden als onderbetaler gelden.[11]

Beeres en Bollen hebben het onderzoek van Kollias geactualiseerd en uitgebreid naar 26 lidstaten (EU26). Het Verenigd Koninkrijk en Malta zijn wel meegenomen in hun onderzoek, Denemarken en Kroatië (Kroatië is lid van de EU sinds 1 juli 2013) ontbreken. Tevens analyseren deze auteurs het militaire burden sharing-gedrag van de EU-lidstaten over een langere periode, namelijk van 2006 tot en met 2013. Ten slotte includeren zij in Kollias’ oorspronkelijke analyse van de defensieuitgaven ook data over inzetbaarheid (deployability), voortzettingsvermogen (sustainability) en inzet (deployment). Bij inzetbaarheid gaat het hier om het aantal (grond)troepen van een individueel land dat kan worden ingezet ten opzichte van de totale inzetbare (grond)troepen van alle EU25-landen. Bij voorzettingsvermogen gaat het om het aantal (grond)troepen van een individueel land dat langdurig kan worden uitgezonden ten opzichte van de totale langdurig inzetbare (grond)troepen van alle EU25-landen. Voor beide indicatoren worden de NAVO-definities en normeringen gevolgd. Bij inzet gaat het om het totaal aantal daadwerkelijk uitgezonden (grond)troepen van een individueel land ten opzichte van de totale inzet (grond)troepen van alle EU-landen. Beeres en Bollen constateren dat de belangrijkste resultaten van Kollias overeind blijven. Indien verenigd in een EDU zouden Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk als overbetaler gelden. Daarnaast vinden de auteurs ook enige veranderingen ten opzichte van Kollias’ resultaten; Griekenland heeft zich in de periode 2006-2013 van overbetaler naar onderbetaler en Duitsland van onderbetaler tot overbetaler ontwikkeld.[12]

Tegen deze achtergrond richt dit artikel zich op de ontwikkeling van militair burden sharing-gedrag binnen de EU. Onderzocht wordt of de 25 PESCO-lidstaten in de periode van 2006-2019 op dit gebied naar elkaar zijn toegegroeid. Dit is het geval als de NB-percentages van de verschillende individuele EU25 landen richting 0% bewegen, wat betekent dat er in mindere mate sprake is van overbetalers en onderbetalers.

Op basis van onze analyse concluderen we dat Frankrijk en Italië, samen met Griekenland en Duitsland in een EDU als overbetaler zouden worden geclassificeerd. Indien we de variabele ‘terrorisme’ opnemen, verandert Griekenland echter in een onderbetaler, terwijl Polen tot overbetaler transformeert. Ten slotte constateren we dat de nettovoordelen van alle EU25 gedurende de hele onderzoeksperiode convergeren. Deze bevinding suggereert dat EU-leden die in PESCO participeren inderdaad naar elkaar toe bewegen qua militair burden sharing-gedrag.

Inzet van de Nederlandse landmacht in de enhanced Forward Presence in Litouwen: de vraag of landen als defensiebetaler beter presteren vereist extra sets variabelen om rekening mee te houden. Foto MCD, Aaron Zwaal

De EU25 in defensie-economisch perspectief

De Europese Raad geeft aan dat defensie belangrijk is.[13] De mate waarin defensie er toe doet (b)lijkt echter per lidstaat te verschillen. Ter staving van deze bewering presenteert tabel 1 van 2006-2019 de gemiddelde cijfers van elk van de EU25 met betrekking tot: grondgebied (kolom 2), bevolking (kolom 3), welvaart (kolom 4), absolute defensieuitgaven (kolom 5), relatieve defensieuitgaven (kolom 6), de omvang van de krijgsmacht (kolom 7) en inzet van de krijgsmacht (kolom 8).

Tabel 1. De EU 25 in cijfers: 2006-2019
Bronnen: Grondgebied: CIA, The World Factbook, 2021, https://www.cia.gov/the-world-factbook/;  Inwoners: Trading economics, Population, 2021, https://tradingeconomics.com/country-list/population; Overige variabelen: EDA, Defence Data Portal, 2021, https://eda.europa.eu/publications-and-data/defence-data                  

Nederland, het op drie na rijkste land van de EU25 (het bbp per hoofd van de bevolking is € 38.528; kolom 4), draagt een defensielast van 1,33 procent van het bbp (kolom 6). Het armste land van Europa, Bulgarije (bbp per hoofd van de bevolking is € 5.636; kolom 4), besteedt daarentegen over diezelfde periode 1,78 procent van zijn bbp aan defensie.

Op basis van maatstaven als bbp per hoofd van de bevolking of d/bbp is het niet mogelijk om betekenisvolle prestatieverschillen tussen krijgsmachten te meten. De uitkomsten van dergelijke vergelijkingen worden immers sterk beïnvloed door verschillen in welvaart tussen landen.[14] De vraag of Bulgarije daadwerkelijk beter presteert dan Nederland, of vice versa, vereist daarom ​​extra sets variabelen om rekening mee te houden, bijvoorbeeld door het aantal ingezette militairen per land te relateren aan het totale aantal militairen in actieve dienst. Zoals tabel 1 laat zien, komt deze berekening voor Bulgarije uit op 2,0 procent (626/31.212). Nederland ‘scoort’ hier 4,5 procent (1.981/44.318). Dat lijkt een betere prestatieverhouding.[15]

Tal van andere motieven spelen een rol in nationale besluitvormingsprocessen om (relatief) meer of juist minder aan defensie te besteden (bijvoorbeeld de beschikbaarheid van nucleaire capaciteit, een binnenlandse defensie-industrie of een sterke oriëntatie op import en export). Tot slot merken wij op dat het aantal militairen dat Duitsland inzet niet beschikbaar is in tabel 1 (kolom 8). Landen mogen zelf beslissen of zij inzetgegevens openbaar willen maken op de website van het European Defence Agency (EDA) en Duitsland heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Deze informatie bestempelt het EDA daarom als ‘vertrouwelijk’.

Analyse van militaire lastenverdeling: een kosten-baten analyse

Om het burden sharing-gedrag van de EU25 in kaart te brengen veronderstellen we allereerst het bestaan van een Europese Defensie Unie, een formele militaire alliantie die haar leden collectieve veiligheid en defensie biedt.[16] Deze framing is noodzakelijk omdat de Europese Unie geen alliantie is, maar een internationale organisatie wier verantwoordelijkheid verder gaat dan het leveren van collectieve veiligheid aan haar lidstaten. Vervolgens berekenen we voor elk land een maatstaf voor de defensielasten, de Burden Sharing Index, die we vergelijken met een maatstaf voor de defensiebaten, de Average Benefit Share Index, van dat land.

Burden Sharing Index (BSI)

Voor de BSI stellen wij twee varianten op: BSI-1 en BSI-2 (zie tabel 2).[17] De eerste variant (BSI-1) relateert de defensieuitgaven van elke EDU-lidstaat aan de totale defensieuitgaven van de gezamenlijke PESCO-leden. De maatstaf voor de totale lasten (de ‘burden’) van EDU25 wordt dan geoperationaliseerd als de som van alle defensieuitgaven. Tabel 2 presenteert BSI-1 in de tweede kolom.

Tabel 2. Maatstaven voor defensielasten 2006-2019
Bron: EDA, Defence Data Portal, 2021, https://eda.europa.eu/publications-and-data/defence-data.

Nemen we Nederland als voorbeeld, dan geeft de score van 5,41 (tabel 2, kolom 2) het percentage weer dat Nederland aan defensie heeft uitgegeven in relatie tot de totale uitgaven van alle PESCO-leden gezamenlijk. Nederland spendeerde van 2006-2019 gemiddeld € 8.486 miljoen (zie tabel 1, kolom 5). In tabel 1 zien we dat het gemiddelde totale bedrag dat de EU25 aan defensie heeft besteed € 156.761 miljoen bedraagt.

Tabel 2 (kolom 6) presenteert tevens BSI-2, waarin een combinatie van inzetbaarheid, voortzettingsvermogen en inzet als maatstaf voor de defensielast van alle gezamenlijke PESCO-leden fungeert. BSI-2 voorziet in een betere maatstaf voor de defensielasten dan BSI-1.[18] Omdat de Duitse gegevens over inzetbaarheid, voortzettingsvermogen en inzet vertrouwelijk zijn, zijn deze data niet opgenomen in BSI-2. Indien we BSI-2 als de maatstaf voor de defensielast van een land hanteren, zou Duitsland buiten onze analyse vallen.

De analyse van tabel 3 biedt echter een oplossing. Tabel 3 presenteert van 2006-2019 correlaties tussen defensieuitgaven, inzetbaarheid, voortzettingsvermogen en inzet van de EU25, tenminste voor zover deze gegevens per land gelijktijdig beschikbaar waren. De getallen boven de hoofddiagonaal zijn verkregen uit een Spearman-rangcorrelatietest. De getallen onder de hoofddiagonaal zijn Pearson-correlatiecoëfficiënten.

Tabel 3. Correlatie tussen maatstaven voor de defensielasten (n=251)
Bron: EDA, Defence Data Portal, 2021, https://eda.europa.eu/publications-and-data/defence-data

Uit tabel 3 blijkt dat er een zeer sterke positieve associatie is tussen de vier variabelen.[19] Dit betekent dat defensieuitgaven de variabelen inzetbaarheid, voortzettingsvermogen en inzet goed voorspellen. Hierdoor heeft de selectie van BSI-1 of BSI-2 geen invloed op de uitkomsten van onze analyse. Om Duitsland binnen de dataset te houden selecteren we daarom BSI-1 als maatstaf voor de defensielasten.

Average Benefit Share Index (ABS)

Het Joint Product Model relateert de zojuist gepresenteerde defensielasten aan de defensiebaten van een land. De defensiebaten worden geoperationaliseerd door middel van de Average Benefit Share Index (ABS). De baten zijn enerzijds gebaseerd op wat wordt beschermd (grondgebied, bevolking, welvaart, import en export) en anderzijds op waartegen wordt beschermd (terrorisme). Tabel 4 presenteert de verschillende maatstaven voor defensiebaten die wij hebben gebruikt in ons onderzoek. In de volgende sectie wordt de nationale BSI van de EU25 landen vergeleken met de ABS die is gebaseerd op de variabelen: grondgebied, bevolking en welvaart (zie tabel 5 en 6). Vervolgens vindt opnieuw een vergelijking plaats van de BSI met de ABS, maar dan is de ABS gebaseerd op de variabelen: grondgebied, bevolking, welvaart, import en export (tabel 7). Bij de laatste vergelijking wordt de variabele ‘terrorisme’ nog aan de ABS toegevoegd (tabel 8).

Tabel 4. Maatstaven voor defensiebaten 2006-2019
Bronnen: Grondgebied: CIA, The World Factbook, 2021, https://www.cia.gov/the-world-factbook/; Inwoners: Trading economics, Population, 2021, https://tradingeconomics.com/country-list/population; Welvaart: EDA, Defence Data Portal, 2021, https://eda.europa.eu/publications-and-data/defence-data; Import en Export: Eurostat, Total import and exports of goods, 2021, https://ec.europa.eu/eurostat/web/international-trade-in-goods/data/main-tables; Terrorisme: Institute for Economics and Peace, Global Terrorism Index, 2021, https://www.visionofhumanity.org/maps/global-terrorism-index/#/

Resultaten

Tabel 5 presenteert voor 2006-2019 de gemiddelde waarden van defensiebaten (ABS) en defensielasten (BSI-1) voor elk van de EU25-lidstaten, evenals het nettovoordeel (NB = ABS – BSI-1). Tabel 5, kolom 2 presenteert de ABS van elke lidstaat als het gemiddelde van de maatstaven voor grondgebied, inwoners en welvaart (zie tabel 4). Tabel 5, kolom 3 geeft een overzicht van de BSI’s voor elk van de EU25 (zie tabel 2, kolom 1). Tabel 5, kolom 4 geeft de NB per lidstaat weer. NB wordt als volgt geïnterpreteerd: als ABS hoger is dan BSI, dan levert het lidmaatschap van de EDU de lidstaat meer op dan dat hij bijdraagt ​​aan de EDU. Het NB is in dit geval positief. We noemen dergelijke landen onderbetalers. Omgekeerd geldt dat als ABS lager is dan BSI, de lidstaat beschouwd kan worden als een land dat te veel bijdraagt: een overbetaler.

Uit tabel 5 blijkt dat van de 25 leden van een toekomstige EDU er zeven als overbetaler zouden gelden, namelijk België, Cyprus, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië en Nederland (NB = -0,30; -0,02; -9,88; -5,38; -0,55; -1,94; -1,89).

Tabel 5. Burden sharing EU25 2006-2019 uitgedrukt in netto-voordeel (ABS-BSI-1)
(ABS op basis van Grondgebied, Inwoners, Welvaart). Bron: zie tabel 4

Gebruikmakend van dezelfde maatstaven als in tabel 5 biedt tabel 6 een dynamisch perspectief op de ontwikkelingen in de nettovoordelen van de EU25 van 2006 tot 2019. Gedurende deze periode onderscheidt tabel 6 drie categorieën van burden sharing-gedrag. De eerste en grootste categorie bestaat uit zeventien landen die voortdurend onderbetalen: Oostenrijk, Bulgarije, Kroatië, Tsjechië, Estland, Finland, Hongarije, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje en Zweden. De tweede categorie bestaat uit zes constant overbetalende landen: België, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië en Nederland. Ten derde scoren twee landen, Cyprus en Luxemburg, ongeveer de ideale 0. De laatste rij in tabel 6 geeft de standaarddeviatie (σ) weer als maatstaf voor de spreiding van nettovoordelen van alle PESCO-leden. Van 2006 tot 2019 is de standaarddeviatie met 17 procent afgenomen. Dit betekent dat de EU25 gedurende deze periode naar elkaar zijn toegegroeid ten aanzien van militair burden sharing-gedrag.

Tabel 6. Ontwikkeling burden sharing EU25 uitgedrukt in netto-voordeel (ABS-BSI-1) (ABS op basis van Grondgebied, Inwoners, Welvaart). Bron: zie tabel 4

De bescherming van economische belangen in het buitenland is een belangrijke functie van elk militair bondgenootschap. Het zou te verwachten zijn dat landen met een open economie meer bijdragen aan collectieve veiligheid dan landen met een gesloten economie. Daarom hebben we een internationale economische dimensie, namelijk de variabelen export en import, toegevoegd aan onze analyse. Tabel 7 presenteert de nettovoordelen gedurende de periode 2006-2019. De ABS-variabelen, grondgebied, inwoners en welvaart zijn daarbij uitgebreid met de waarden van de import en export van elk van de EU25.

Tabel 7. Ontwikkeling burden sharing EU25 2006-2019 uitgedrukt in netto-voordeel (ABS-BSI-1) (ABS op basis van Grondgebied, Inwoners, Welvaart, Import, Export). Bron: zie tabel 4

Op basis van tabel 7 concluderen we dat België, Nederland en Luxemburg nu ook gelden als onderbetalende landen en tevens dat Cyprus, Frankrijk, Duitsland, Griekenland en Italië behoren tot de overbetalers. Ten slotte blijkt uit tabel 7 dat Duitsland zich heeft ontwikkeld van een onderbetaler in 2006 en 2008 tot een overbetaler tussen 2010-2019. De laatste rij in tabel 7 geeft de standaarddeviatie (σ) van de nettovoordelen weer. Net als in tabel 6 concluderen we dat de spreiding is afgenomen en dat de EU25 in deze periode naar elkaar toe zijn geschoven: tussen 2006 en 2019 neemt de standaarddeviatie ​​bijna 24 procent af.

Tabel 8. Ontwikkeling burden sharing EU25 2006-2019 uitgedrukt in netto-voordeel (ABS-BSI-1) (ABS op basis van Grondgebied, Inwoners, Welvaart, Import, Export, Terrorisme). Bron: zie tabel 4

Tabel 8 voegt ‘terrorisme’ toe als extra variabele aan de baten. Het zou te verwachten zijn dat landen die meer last ondervinden van terrorisme meer bijdragen aan collectieve veiligheid dan landen die nauwelijks last hebben van terrorisme. De terrorismemaatstaf is gebaseerd op de Global Terrorism Index (GTI) en ontleend aan het Institute for Economics and Peace.[20] Het effect van het toevoegen van deze variabele kan het best worden geïllustreerd voor Griekenland. Binnen de EU behoort Griekenland tot de landen met de hoogste GTI-scores (2006: 3,45; 2008: 4,28; 2010: 4,76; 2012: 4,08; 2014: 4,21; 2016: 4,13; 2018: 4,17; 2019: 4,18). Binnen ons model zijn deze scores vertaald naar de volgende percentages: 2006: 16,83; 2008: 17,95; 2010: 19,72; 2012: 15,20; 2014: 13,87; 2016: 9,39; 2018: 10,72; 2019: 12,06. Deze scores verklaren het verschil in burden sharing gedrag van Griekenland in tabel 7 en 8. Na toevoeging van de terrorismemaatstaf geldt Griekenland nu over de gehele periode als een onderbetaler, terwijl Frankrijk, Duitsland en Italië gedurende de hele periode en onder elke combinatie van batenmaatstaven consequent een te hoge bijdrage leveren aan PESCO. Uit tabel 8 blijkt overigens ook dat Polen zich tussen 2006 en 2019 ontwikkelt als een overbetaler. Ten slotte zien we in tabel 8 standaarddeviaties als maatstaf om de convergentie van de nettovoordelen van de EU25 te beoordelen. Ook in tabel 8 neemt de standaarddeviatie over de jaren af. Vergeleken met tabellen 6 en 7 is de afname van de standaarddeviatie in tabel 8 echter kleiner, namelijk ongeveer 14 procent.

Conclusies

In dit artikel stond de vraag centraal of, indien verenigd in een EDU, de 25 EU-lidstaten betrokken bij PESCO tussen 2006 en 2019 naar elkaar zijn toegegroeid in het bieden van EU-brede veiligheid en defensie. We stellen vast dat er in vergelijking met eerder onderzoek inderdaad verandering heeft plaatsgevonden. Als Europese landen verenigd zouden zijn in een EDU kunnen Frankrijk, Italië, Griekenland en Duitsland op basis van onze gegevens worden beschouwd als overbetaler. Als we echter de variabele terrorisme in ons onderzoek betrekken, zou Griekenland veranderen in een land dat te weinig bijdraagt. Polen zou daarentegen transformeren tot een overbetaler. Alle andere EU25-landen gelden gedurende deze periode als onderbetaler.

Tevens merken we op dat van 2006 tot 2019 de nettovoordelen van de EU25 convergeren. Dit betekent dat de verschillen tussen landen zijn afgenomen. Zo is de nettobijdrage aan het collectief van overbetalers Frankrijk en Italië in de jaren afgenomen en is de nettobijdrage van een aantal onderbetalers, zoals Polen en Roemenië, toegenomen. Op basis van deze kwantitatieve analyse kan worden gesuggereerd dat de EU25 in deze periode inderdaad naar elkaar zijn toegegroeid ten aanzien van het bieden van EU-brede defensie en veiligheid. Met andere woorden, van 2006 tot 2019 is vooruitgang geboekt op het gebied van een collectieve Europese defensie.

Zr. Mr. Schiedam verlaat de haven van Den Helder voor een missie: ieder Europees land heeft eigen belangen en maakt bij veiligheidsonderwerpen eigen afwegingen. Foto MCD, John van Helvert

Ondanks deze convergentie blijft het voor EU-landen lastig om overeenstemming te bereiken over een aantal veiligheidsonderwerpen. De aanpak van de vluchtelingencrisis is hiervan een goed voorbeeld. Daar waar de landen in dit onderzoek dichter bij elkaar komen, slaagden Europese landen er tot voor kort niet in om solidair op te treden in de aanpak van de vluchtelingencrisis. Ook rond het thema energieveiligheid zijn EU-landen niet altijd eensgezind. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de verschillende houdingen van EU-lidstaten ten opzichte van de pijpleiding Nord Stream 2. Deze pijpleiding bleek vanaf het begin omstreden. De Verenigde Staten, Polen en de Baltische staten verzetten zich tegen de komst van de gaspijpleiding, omdat Rusland op deze manier meer invloed in Europa zou krijgen. Pas te midden van de oplopende spanningen rond Oekraïne maakte de Duitse bondskanselier Olaf Scholz op 22 februari de opschorting van het goedkeuringsproces van het gaspijpleidingproject bekend.[21]

De inval van Rusland in Oekraïne op 24 februari werpt nieuw licht op de veiligheid van Europese lidstaten. De oorlog brengt een risico van verdere escalatie met zich mee. Daarnaast wordt de oorlog niet alleen gevoerd op het Oekraïense grondgebied, want er is ook een acute dreiging in Europa op het gebied van cyber- en energieveiligheid. Verder onderzoek naar de lastenverdeling tussen EU-lidstaten ten aanzien van veiligheid en defensie zal daarom variabelen moeten includeren die de huidige EU-problemen weerspiegelen. Hierbij gaat het bij het analyseren van de lastenverdeling niet enkel om de individuele defensieuitgaven en de bereidheid om troepen te stationeren aan de oostgrens van Europa, maar zal de bereidheid van Europese landen om vergaande economische sancties op te leggen ook moeten worden meegenomen in de analyse. Bondskanselier Scholz maakte na de Russische inval bekend dat Duitsland bereid is om vanaf 2022 100 miljard euro extra in de Bundeswehr te investeren en jaarlijks meer dan 2% van het bbp aan defensie te besteden. Duitsland is echter terughoudend in het nemen van vergaande sancties zoals een verbod op de import van gas en olie uit Rusland. Het land is van alle Europese landen het meest afhankelijk van Russisch gas en ook de grootste inkoper in Europa van Russische olie.[22] Een verbod zou de geldstroom richting Rusland aanzienlijk beperken, maar heeft ook vergaande gevolgen voor de Duitse economie.

Ieder Europees land heeft eigen belangen en maakt eigen afwegingen. Hierdoor wordt onderzoek naar de beweegredenen van Europese landen om wel of niet bij te dragen aan het collectief steeds belangrijker. Binnen Europa moet worden besproken hoe ‘zwakke schakels’ binnen het collectief, eventueel met steun van andere lidstaten, kunnen worden versterkt. Bovenstaande recente ontwikkelingen vragen om een breder perspectief op collectieve veiligheid en de daarbij behorende lastenverdelingsvraagstukken in Europa.

 

[1] Daar gaat mogelijk verandering in komen aangezien een meerderheid van de Denen op woensdag 1 juni 2022 heeft gestemd voor deelname aan het defensiebeleid van de Europese Unie. Zie: de Volkskrant, 1 juni 2022: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/denen-stemmen-voor-europese-militaire-samenwerking~b15fad15/.

[2] ’Merkel pleit voor Europees leger en veiligheidsraad’, Trouw, 13 november 2018. Zie: https://www.trouw.nl/nieuws/merkel-pleit-voor-europees-leger-en-veiligheidsraad-b9.

[3] ‘France’s Macron pushes for ‘true European army’, BBC, 6 november 2018. Zie: https://www.bbc.com/news/world-europe-46108633.

[4] ‘Von der Leyen pleit voor nauwere militaire samenwerking tussen EU-landen’, Volkskrant, 15 september 2021. Zie: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/von-der-leyen-pleit-voor-nauwere-militaire-samenwerking-tussen-eu-landen~b7e76168/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F.

[5] C. Kollias, ‘A Preliminary Investigation of the Burden Sharing Aspects of a European Union Common Defence Policy’, Defence and Peace Economics 19 (2008) (4) 253-263; R. Beeres en M. Bollen, ‘Towards a European Defence Union? Military Burden Sharing in the European Union 2006-2013’, Athens Journal of Social Sciences 4 (2017) (1) 147-159.

[6] T. Sandler en J.F. Forbes, ‘Burden Sharing, Strategy and the Design of NATO’, Economic Inquiry 18 (1980) (3) 425-444.

[7] M. Bogers, Burden sharing in security organizations. Broadening the burden sharing debate (Tilburg, Tilburg University, 2022) 39.

[8] Kollias, ‘A Preliminary Investigation’, 255; T. Sandler en H. Shimizu, ‘NATO burden sharing 1999-2010: an altered alliance’, Foreign Policy Analysis 10 (2014) (1) 43-60.

[9] Sandler en Forbes, ‘Burden sharing strategy, and the design of NATO’, 426.

[10] Kollias, ‘A Preliminary Investigation’, 253; Beeres en Bollen, ‘Towards a European Defence Union?’, 148; in deze beide onderzoeken worden de werkelijke uitgaven van de afzonderlijke lidstaten over het jaar 2001 (Kollias) en van 2006 tot 2013 (Beeres en Bollen) gebruikt om de veronderstelde uitgavenpatronen van deze lidstaten weer te geven indien ze zouden zijn verenigd binnen de EDU. Dat geldt ook voor dit onderzoek.

[11] Kollias, ‘A Preliminary Investigation’, 262.

[12] Beeres en Bollen, ‘Towards a European Defence Union?’, 148.

[13] Europese Raad, ‘19/20 December Conclusions’. EUCO 217/13 (Brussel, 2013). Zie: http://data.consilium.europa.eu/doc/ document/ST-217-2013-INIT/en/pdf.

[14] R. Beeres, Don’t Mention the War. The Economics of Dutch Defence: Past, Present and Yet to Come (Breda, Nederlandse Defensie Academie, 2013) 16.

[15] R. Beeres en M. Bogers, ‘Ranking the Performance of European Armed Forces’, Defence and Peace Economics 23 (2012) (1) 14.

[16] Kollias, ‘A Preliminary Investigation’, 257.

[17] Beeres en Bollen, ‘Towards a European Defence Union?’, 152.

[18] Beeres en Bollen, ‘Towards a European Defence Union?’, 152.

[19] J.A, Davis, Elementary Survey Analysis (Englewood Cliffs, Prentice Hall, 1971) 49.

[20] De GTI-index is gebaseerd op de volgende variabelen: (1) totaal aantal terroristische aanslagen; (2) totaal aantal slachtoffers als gevolg van de aanslagen; (3) totaal aantal gewonden als gevolg van de aanslagen; (4) de geschatte schade als gevolg van de terroristische aanslagen. De index varieert tussen 10 (hoogste terrorisme-impact) en 0 (geen impact terrorisme).

[21] ‘Bondskanselier Scholz over besluit Nord Stream 2: 'Verdere escalatie moet worden voorkomen', NOS, 23 februari 2022. Zie: https://nos.nl/collectie/13888/liveblog/2418366-tweede-kamer-wil-sancties-kiev-overweegt-verbreken-diplomatieke-relatie-met-moskou.

[22] Eurostat, Imports of natural gas, 2022. Zie: https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/NRG_TI_GAS/default/table?lang=en&category=nrg.nrg_quant.nrg_quanta.nrg_t.nrg_ti.

Over de auteur(s)

Prof. dr. R.J.M. Beeres

Robert Beeres is hoogleraar Defensie-Economie aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie.